In de zorgkaart zijn gegevens zwart gemaakt en daardoor onleesbaar.
HR, 16-10-2020, nr. 20/01904
ECLI:NL:HR:2020:1639
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-10-2020
- Zaaknummer
20/01904
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1639, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑10‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:716, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:716, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑08‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1639, Gevolgd
- Vindplaatsen
JGz 2021/2 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑10‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01904
Datum 16 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/13/681210/FA RK 20/1407 van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 16 oktober 2020.
Conclusie 07‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wvggz. Plan van aanpak als bedoeld in art. 5:5 Wvggz dat te laat is ingediend.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01904
Zitting 7 augustus 2020
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene]
verzoeker tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
Officier van Justitie in het ArrondissementsparketAmsterdam,
hierna: officier van justitie,
Het gaat in deze Wvggz-zaak om de vraag of het plan van aanpak dat door betrokkene ter zitting is ingediend nog tijdig was en wie dit plan van aanpak moest beoordelen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij beschikking van 16 mei 2019 van de rechtbank Amsterdam is op grond van de Wet Bopz een machtiging verleend tot voortgezet verblijf tot en met 16 maart 2020.
1.2
Bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 13 maart 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging te verlenen voor de navolgende vormen van verplichte zorg, telkens voor de duur van 6 maanden:
Toedienen van medicatie ter behandeling van een psychische stoornis, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening; (art. 3:2 lid 2 sub a Wvggz);
Beperken van de bewegingsvrijheid (art. 3:2 lid 2 sub b Wvggz);
Insluiten (art. 3:2 lid 2 sub c Wvggz);
Uitoefenen van toezicht op betrokkene (art. 3:2 lid 2 sub d Wvggz);
Aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen (art. 3:2 lid 2 sub h Wvggz);
Opnemen in een accommodatie (art. 3:2 lid 2 sub j Wvggz).
1.3
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring opgesteld en op 4 februari 2020 ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [betrokkene 1] ;
- de zorgkaart met bijlagen1.;
- het zorgplan van 6 januari 2020 met bijlagen2.;
- de bevindingen van de geneesheer-directeur (art. 5:15);
- gegevens zoals bedoeld in art. 5:4 lid 1 onder b en c Wvggz;
- het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging.
1.4
Op 30 maart 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het gebouw van de rechtbank Amsterdam. Vanwege de sluiting van de rechtbank in verband met de maatregelen rond het coronavirus zijn de volgende personen gelijktijdig telefonisch door de rechtbank gehoord: betrokkene; de raadsvrouw van betrokkene, [betrokkene 2] ; arts, [betrokkene 3] ; waarnemend psychiater, [betrokkene 4] ; verpleegkundige, [betrokkene 5] en de vader van betrokkene.
1.5
Tijdens de mondelinge behandeling is per e-mail een – door betrokkene in samenwerking met een verpleegkundige opgesteld – plan van aanpak aan de rechtbank gestuurd. In dit plan van aanpak, gedateerd 28 maart 2020, staat kort gezegd dat betrokkene (om verplichte zorg te voorkomen) bij vader gaat wonen, die voor hem zal zorgen en hem zal helpen zijn medicatie in te nemen, dat hij naar dagbesteding zal gaan en contact zal onderhouden met het Fact-team.
1.6
Bij mondelinge beschikking van 30 maart 20203.heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend tot en met 16 september 2020 aangezien naar het oordeel van de rechtbank geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“- Op 21 januari 2020 is aan betrokkene de mogelijkheid [is] gegeven om zelf een plan van aanpak op te stellen, waartoe de geneesheer-directeur de voorbereiding voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging twee weken heeft geschorst.
- Bij het uitblijven hiervan heeft de geneesheer-directeur op 14 februari 2020 betrokkene te kennen gegeven de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te hervatten.
- Op zaterdag 28 maart 2020 heeft betrokkene alsnog een plan van aanpak opgesteld.
- Tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek op maandag 30 maart 2020 is het plan van aanpak aan de rechtbank gemaild.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene dit plan te laat heeft aangeleverd om rekening mee te kunnen houden. Bovendien is het plan van aanpak onbekend bij de zorgverantwoordelijke en op het eerste gezicht onvoldoende realistisch om het ernstig nadeel weg te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om ambtshalve betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog een plan van aanpak op te stellen. Hiertoe is ook geen verzoek gedaan.
2.2.2
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene de structuur van een kliniek nodig heeft om zich aan afspraken te houden, en neemt daarbij in overweging dat zowel de arts als de waarnemend psychiater hebben verklaard dat het vandaag aangeleverde plan van aanpak onvoldoende het ernstig nadeel wegnemen.”
1.7
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel valt uiten in twee onderdelen.
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de functie van een plan van aanpak als bedoeld in art. 5:5 Wvggz en het moment waarop de betrokkene een plan van aanpak kan indienen om verplichte zorg te voorkomen in gevallen als het onderhavige, waarin het de betrokkene niet lukte een plan van aanpak in de voorbereidingsprocedure aan de geneesheer-directeur aan te leveren maar een 'eigen plan van aanpak' vóór de mondelinge behandeling beschikbaar is. Het onderdeel is verder uitgewerkt in de subonderdelen a tot en met e.
2.2
Subonderdeel 1a betoogt in de kern dat het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van de beslissing niet meer rekening kon worden gehouden met het plan van aanpak, rechtens onjuist is aangezien uit de toelichting bij art. 5:5 Wvggz blijkt dat betrokkene ‘op verschillende momenten in het proces’ een eigen plan van aanpak op kan stellen om verplichte zorg te voorkomen. Met dit oordeel miskende de rechtbank voorts dat uitgangspunt van de Wvggz is dat betrokkene zoveel mogelijk met behulp van de eigen omgeving en het eigen netwerk de regie kon, c.q. moest kunnen, (blijven) uitoefenen over zijn leven en de mogelijkheid van vrijwillige zorg met steun van familie (vader) eerst volledig moest worden benut (om verplichte zorg te voorkomen), alvorens tot dwang kon worden overgegaan.
Subonderdeel 1b voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet de zorgverantwoordelijke ( [betrokkene 6] ) maar de geneesheer-directeur ( [betrokkene 7] ) degene is die als zorginhoudelijk eindverantwoordelijk functionaris van de zorgaanbieder toetst en richting de officier van justitie én de rechter adviseert of het eigen plan van aanpak voldoende zou zijn om verplichte zorg, onder de zorgmachtiging, te voorkomen. Daarmee was dan ook niet bepalend en relevant, laat staan doorslaggevend dat de ter zitting aanwezige arts ( [betrokkene 3] ) en waarnemend psychiater ( [betrokkene 4] ) hadden verklaard dat het die dag aangeleverde eigen plan van aanpak 'onvoldoende het ernstig nadeel' zou (hebben kunnen) wegnemen (rov. 2.2.2), en gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank 'op het eerste gezicht onvoldoende realistisch [was] om het ernstig nadeel weg te nemen’ (rov. 2.2.1; vgl. de verklaring van de arts, p.-v. blz. 2).
Het plan van aanpak
2.3
In art. 5:5 Wvggz is een procedure opgenomen, die betrokkene in een vroeg stadium de mogelijkheid biedt om vrijwillig zorg te aanvaarden teneinde een aanvraag tot verplichte zorg te voorkomen. Binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling van de geneesheer-directeur dat een zorgmachtiging wordt voorbereid, kan de betrokkene of de vertegenwoordiger de geneesheer-directeur te kennen geven met familie of naasten zelf een plan van aanpak te willen opstellen om verplichte zorg te voorkomen. Deze kennisgeving moet schriftelijk, waaronder ook elektronische berichtgeving valt, plaatsvinden. Deze schriftelijkheidseis betekent dat er in het verloop van de procedure geen onduidelijkheid zal bestaan over de vraag of betrokkene al dan niet deze mogelijkheid heeft willen benutten.4.De geneesheer-directeur besluit na overleg met de officier van justitie zo spoedig mogelijk of de voorbereidingen van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt geschorst om betrokkene in de gelegenheid te stellen een plan van aanpak op te stellen. De achterliggende gedachte is dat betrokkene zoveel mogelijk, met behulp van de eigen omgeving en het eigen netwerk, de regie kan uitoefenen over zijn/haar eigen leven en dat zo veel als mogelijk zorg op basis van vrijwilligheid wordt geboden en verplichte zorg zo veel mogelijk wordt voorkomen.5.Een eigen plan van aanpak dient een beschrijving te bevatten van de vrijwillige zorg en ondersteuning die de familie en naasten bereid zijn aan betrokkene te geven. Verder dient het de eigen inbreng te beschrijven die betrokkene wil dan wel kan leveren om te voorkomen dat verplichte zorg noodzakelijk wordt.6.Omdat betrokkene in dit plan van aanpak zijn eigen zorgvraag én de door hem gewenste behandeling daarvan zal moeten formuleren, zal er sprake moeten zijn van enig besef van zijn eigen situatie.7.
2.4
Het vijfde lid van art. 5:5 Wvggz bepaalt dat in het geval de geneesheer-directeur instemmend besluit, de duur van de schorsing, bedoeld in het eerste lid, op twee weken wordt gesteld. De geneesheer-directeur kan echter ook afwijzend besluiten indien (a) hij van oordeel is dat het ernstig nadeel zich niet verdraagt met uitstel van de voorbereiding van een zorgmachtiging, (b) betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of (c) betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee verplichte zorg niet kon worden voorkomen en de feiten en omstandigheden sindsdien niet zodanig zijn veranderd dat de kans redelijkerwijs aanwezig moet worden geacht dat betrokkene nu wel in staat zal zijn een plan van aanpak op te stellen waarmee verplichte zorg kan worden voorkomen. In de Nota van wijziging is daarover nog het volgende opgemerkt:
“De geneesheer-directeur kan alleen dan betrokkene niet in de gelegenheid stellen een plan van aanpak op te stellen indien aan een specifieke voorwaarde is voldaan. Deze staan omschreven in het tweede lid. Het voldoen aan één van de voorwaarde is hiervoor voldoende. Het gaat om de situatie dat er een aanzienlijk risico is op ernstige schade voor betrokkene of een ander, betrokkene eerder in staat is gesteld zelf een plan van aanpak op te stellen en dat niet is gelukt, of betrokkene eerder een plan van aanpak heeft opgesteld, maar daarmee verplichte zorg niet kon worden voorkomen en er redelijkerwijs geen aanleiding is te veronderstellen dat dit nu anders zal zijn. In deze gevallen zou anders onnodig vertraging worden opgelopen bij de voorbereiding van een verzoekschrift.”
2.5
Ook als de geneesheer-directeur instemmend heeft besloten, heeft hij de mogelijkheid om de procedure tot voorbereiding van een zorgmachtiging te hervatten, indien hij van oordeel is dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt met het opstellen van dat plan of dat het ernstig nadeel zich niet langer verdraagt met verder uitstel (art. 5:5 lid 6 Wvggz). Op grond van het zevende lid mag een dergelijk besluit pas genomen worden na overleg met de betrokkene en de vertegenwoordiger. Verder moet de geneesheer-directeur de betrokkene en de vertegenwoordiger van zijn besluit schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte stellen.
2.6
Na ontvangst van het plan van aanpak zal de geneesheer-directeur moeten beoordelen of verplichte zorg kan worden voorkomen met dit plan van aanpak. Daarvoor vraagt hij een medische verklaring aan. Indien uit de medische verklaring blijkt dat met het plan van aanpak verplichte zorg kan worden voorkomen, kan de officier van justitie besluiten de voorbereidingen voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen (art. 5:11, lid 2 onder c, Wvggz).
2.7
Mocht de geneesheer-directeur niet instemmend hebben besloten op het verzoek een plan van aanpak in te dienen of heeft de geneesheer-directeur de voorbereiding van een zorgmachtiging hervat dan kan ook later in de procedure nog een plan van aanpak gemaakt worden. Artikel 6:2 lid 3 Wvggz, dat de termijnen van de uitspraak van de rechter over de zorgmachtiging regelt, bepaalt dat de rechter, bij de behandeling van de aanvraag van de zorgmachtiging, betrokkene alsnog in de gelegenheid kan stellen een plan van aanpak op te stellen. In de Nota van wijziging bij art. 5:7 is dit als volgt verwoord:
“Op grond van artikel 5:188., tweede lid, onder d, voegt de geneesheer-directeur zijn afwijzende beslissing bij het verzoekschrift, opdat de rechter die het verzoekschrift behandelt, daarvan kennis kan nemen. Indien betrokkene in de procedure bij de rechter nogmaals zijn wens kenbaar maakt zelf een plan van aanpak op te stellen, kan de rechter besluiten de zitting te schorsen en betrokkene in de gelegenheid stellen binnen vier weken zelf een plan van aanpak te maken. In dat geval verlengt artikel 6:2 de termijn waarbinnen de rechter moet beslissen.”
Zo kan op meerdere momenten in het proces een dergelijk plan worden opgesteld.9.Art. 6:2 lid 3 Wvggz regelt dat het zesde en zevende lid van art.5.5. en art. 5:8 Wvggz van overeenkomstige toepassing zijn. De schorsing van de behandeling van de zorgmachtiging kan dus worden hervat, indien er onvoldoende voortgang wordt gemaakt met het plan van aanpak, of het aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor betrokkene of een ander zich niet langer verdraagt met verder uitstel en de geneesheer-directeur dient te zorgen voor een nieuwe medische verklaring van een psychiater indien het plan van aanpak alsnog wordt ingediend. Uit het systeem volgt mijns inziens dat de rechter vervolgens zelf zal beoordelen of het plan van aanpak voldoende is om verplichte zorg te voorkomen.10.
2.8
In de onderhavige zaak is betrokkene op 21 januari 2020 in de gelegenheid gesteld om zelf een plan van aanpak op te stellen en zijn de voorbereidingen voor een verzoekschrift voor een zorgmachtiging met twee weken geschorst. In cassatie staat niet ter discussie dat in die twee weken er geen plan van aanpak is opgesteld11.en dat de geneesheer-directeur betrokkene op 14 februari 2020 (ruim drie weken na het schorsen van de voorbereidingen) te kennen heeft gegeven de voorbereidingen te hervatten.12.Vervolgens is nadat de officier van justitie op 18 februari 2020 de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan heeft ontvangen, op 13 maart 2020 het verzoekschrift ingediend. De voorbereidingsfase voor een verzoekschrift was dus afgerond en het verzoek lag daarmee ter beoordeling aan de rechter. Voor zover het onderdeel er vanuit gaat dat het plan van aanpak dat door de betrokkene ter zitting is ingediend nog behoort tot de voorbereidingsfase en dat de geneesheer-directeur dit plan nog diende te beoordelen voor het advies aan de officier van justitie of een zorgmachtiging aangevraagd moet worden, faalt het. De geneesheer-directeur had immers betrokkene te kennen gegeven dat de voorbereidingsfase zou worden hervat. Het oordeel van de rechtbank dat “betrokkene dit plan te laat heeft aangeleverd om rekening mee te kunnen houden” lees ik dan ook zo dat het plan te laat was om in de voorbereidingsfase nog rekening mee te houden. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, zodat het onderdeel in zoverre dan ook faalt.
2.9
Zoals het onderdeel terecht opmerkt zijn er meerdere momenten in het proces waarop betrokkene een plan van aanpak kan opstellen. Hiervoor is al opgemerkt dat in art. 6:2 lid 3 Wvggz is geregeld dat ook de rechter betrokkene nog in de gelegenheid kan stellen een plan van aanpak op te stellen. Uit de Nota van wijziging zoals hiervoor geciteerd volgt dat betrokkene hiertoe een verzoek kan doen. De rechter heeft opgemerkt dat betrokkene dit verzoek niet heeft gedaan. M.i. volgt uit de wettekst echter dat de rechter dit ook ambtshalve kan doen. Anders dan waar het middel kennelijk vanuit gaat, is het echter niet aan betrokkene om te bepalen wanneer een plan van aanpak wordt ingediend. In de voorbereidingsfase beslist de geneesheer-directeur (in overleg met de officier van justitie) en als het verzoekschrift is ingediend is het aan de rechter om te beslissen of er nog een plan van aanpak ingediend kan worden. Wel staat het de betrokkene in de procedure bij de rechter vrij om de alternatieven voor verplichte zorg aan de rechter voor te leggen.
2.10
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene niet de gelegenheid krijgt om een (nieuw) plan van aanpak in te dienen. De rechtbank overweegt daartoe dat het plan van aanpak dat ter zitting is toegestuurd op het eerste gezicht onvoldoende realistisch is om het ernstig nadeel weg te nemen. De rechtbank neemt daarbij de woorden van de arts over. De arts heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt op het plan van aanpak gereageerd:
“Op het eerste gehoor lijkt dit plan onvoldoende om het ernstig nadeel weg te nemen. Betrokkene is in 2019 nog gedecompenseerd en was toen agressief. Ik vrees dat de vader hem onvoldoende zorg en structuur kan bieden om herhaalde decompensatie te voorkomen. Dit heeft een langere aanloop nodig. Wij sturen aan op een plek bij een beschermd wonen instelling.“
De situatie in 2019 volgt uit de beschikking van 16 mei 2019 toen betrokkene tijdens het voorwaardelijk ontslag kennelijk naar zijn vader is teruggegaan, maar vervolgens is teruggevallen en toen niet meer at, de aangeboden medicatie niet meer innam en stemmen hoorde. Ook blijkt uit die beschikking dat vader het toen niet eens was met de gestelde diagnose en behandeling.13.
2.11
Uit hetgeen betrokkene ter zitting heeft aangegeven, blijkt niet dat vader bij het opstellen van het plan van aanpak betrokken is geweest. Betrokkene heeft ter zitting immers aangegeven dit plan met een verpleegkundige te hebben gemaakt. In het proces-verbaal staat:
“Ik heb het plan van aanpak met [betrokkene 8] gemaakt ik heb met haar over de behandeling gesproken. Vervolgens heb ik dit aan mijn vader verteld. U hoort mijn vader ook zeggen dat hij wil dat ik naar huis kom. Ik vertaal dat voor u. “
Zoals uit de beschikking blijkt, komt het plan van aanpak erop neer dat betrokkene bij zijn vader gaat wonen die voor hem zal zorgen en hem zal helpen, zijn medicatie zal innemen, naar dagbesteding zal gaan en contact zal onderhouden met het Fact-team. Ter zitting zijn vragen gesteld over de rol van vader aangezien die niet die in “de papieren” voorkwam. De advocaat van betrokkene heeft daarop gereageerd dat vader altijd aanwezig is geweest en dat hij er positief tegenover staat. In het licht van deze toelichting en het feit dat betrokkene in 2019 ook is gedecompenseerd, terwijl hij bij zijn vader verbleef, is het oordeel van de rechtbank dat dit plan onvoldoende realistisch is niet onbegrijpelijk.
2.12
Dat de rechtbank betrokkene niet opnieuw in de gelegenheid heeft gesteld een plan van aanpak op te stellen, is gezien de inhoud en wijze waarop het plan tot stand is gekomen niet onbegrijpelijk. Bovendien blijkt zowel uit de medische verklaring als uit het zorgplan dat betrokkene geen ziekte-inzicht heeft en de structuur van een kliniek nodig heeft om zich aan afspraken te houden.
Op grond van het bovenstaande falen de onderdelen dan ook.
2.13
De onderdelen 1c tot en met 1e bouwen voort op de voorgaande onderdelen en moeten het lot daarvan delen. De onderdelen falen dan ook.
2.14
Onderdeel 2 bouwt voort op het voorgaande onderdeel met de klacht dat de rechtbank (om redenen als aangegeven in dat middelonderdeel) niet heeft geoordeeld en beslist ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ ten behoeve van een ‘lawful detention of a person of unsound mind’ in de zin van art. 5, lid 1 onder e en lid 4, EVRM. Na het voorgaande behoeft deze klacht geen afzonderlijke bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑08‑2020
In het zorgplan zijn op diverse plaatsen antwoorden zwart gemaakt en daardoor onleesbaar.
De beschikking is later schriftelijk uitgewerkt ECLI:NL:RBAMS:2020:2508.
W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar, Commentaar op Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg art. 5:5, aant C.2.
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399, nr. 24, blz. 21. Zie ook P. Vlaardingerbroek, T&C PFR, artikel 5:5, aant. 2.
Kamerstukken II, 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 45. Zie ook Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg, (PWS nr. 12), 2020, p. 90-91.
W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar, Commentaar op Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg art. 5:5 (Gedwongen zorg).
Later gewijzigd in artikel 5:17.
Kamerstukken II, 2015-2016, 32 399 nr. 24, p. 21.
De rechtbank Gelderland heeft in de beschikking van 24 april 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2484, betrokkene in de gelegenheid gesteld om zijn plan van aanpak op te stellen dan wel aan te vullen en de geneesheer-directeur in de gelegenheid gesteld zijn bevindingen daarover kenbaar te maken. In die zaak was de geneesheer-directeur om onduidelijke redenen echter niet bekend met het door de betrokkene tijdig opgestelde plan van aanpak en had hij het plan van aanpak niet meegenomen in zijn bevindingen.
Dit volgt ook uit het zorgplan onder rubriek 3c.
Deze stukken ontbreken in het dossier.
Zie p. 2 van de beschikking van 16 mei 2019 betreffende de machtiging voortgezet verblijf.