Procestaal: Duits.
HvJ EU, 29-03-2012, nr. C-1/11
ECLI:EU:C:2012:194
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
29-03-2012
- Magistraten
J.-C. Bonichot, A. Prechal, K. Schiemann, L. Bay Larsen, C. Toader
- Zaaknummer
C-1/11
- LJN
BW3610
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:194, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 29‑03‑2012
Uitspraak 29‑03‑2012
J.-C. Bonichot, A. Prechal, K. Schiemann, L. Bay Larsen, C. Toader
Partij(en)
In zaak C-1/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht Mainz (Duitsland) bij beslissing van 26 november 2010, ingekomen bij het Hof op 3 januari 2011, in de procedure
Interseroh Scrap and Metals Trading GmbH
tegen
Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH (SAM),
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, A. Prechal, K. Schiemann (rapporteur), L. Bay Larsen en C. Toader, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 oktober 2011,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Interseroh Scrap and Metals Trading GmbH, vertegenwoordigd door A. Oexle, Rechtsanwalt,
- —
Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH (SAM), vertegenwoordigd door C. v. der Lühe, Rechtsanwalt,
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en T. Materne als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en M. João Lois als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wilms en A. Marghelis als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 december 2011,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 18 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 308/2009 van de Commissie van 15 april 2009 (PB L 97, blz. 8; hierna: ‘verordening nr. 1013/2006’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep dat door Interseroh Scrap and Metals Trading GmbH (hierna: ‘Interseroh’), die zich toelegt op de handel in staal- en metaalschroot, is ingesteld tegen Sonderabfall-Management-Gesellschaft Rheinland-Pfalz mbH (SAM) (hierna: ‘SAM’), die door het Land Rheinland-Pfalz in het bijzonder is belast met het toezicht op de stromen speciale afvalstoffen in dat Land, over de verplichte vermeldingen in het in bijlage VII bij verordening nr. 1013/2006 vermelde document (hierna: ‘document van overbrenging’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Volgens punt 7 van de considerans van verordening nr. 1013/2006 is het van belang om het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van die verordening in de gehele Europese Unie.
4
Punt 15 van de considerans van verordening nr. 1013/2006 stelt dat het wenselijk is te voorzien in een minimumniveau van toezicht en controle in het geval van overbrenging van in de bijlagen III, III A en III B bij deze verordening vermelde afvalstoffen door te vereisen dat de overbrenging van bepaalde informatie vergezeld gaat.
5
Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 bepaalt dat deze de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastlegt, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.
6
Volgens artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1013/2006 vallen de overbrengingen van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage III of III B onder de algemene informatieverplichtingen als vastgesteld in artikel 18 van voornoemde verordening, wanneer het om hoeveelheden van meer dan 20 kg gaat.
7
Bijlage III bij verordening nr. 1013/2006 bevat onder het opschrift ‘‘groene’ lijst van afvalstoffen’ onder meer de afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, ondertekend te Bazel op 22 maart 1989 en goedgekeurd namens de Gemeenschap bij besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 (PB L 39, blz. 1; hierna: ‘Verdrag van Bazel’).
8
Bijlage IX bij het Verdrag van Bazel preciseert dat de afvalstoffen in die bijlage in beginsel niet onder artikel 1, lid 1, sub a, van dit Verdrag vallen, en dus in beginsel niet worden beschouwd als ‘gevaarlijke afvalstoffen’ in de zin van dit Verdrag.
9
Bijlage IX vermeldt onder de code B 1010 de ‘oude metalen en metaallegeringen in metallische, niet-verspreidbare vorm’, waaronder ijzer- en staalschroot, chroom-, koper-, nikkel-, aluminium-, zink- en tinschroot.
10
Artikel 18 van verordening nr. 1013/2006, met als opschrift ‘Afvalstoffen die van bepaalde informatie vergezeld dienen te gaan’, luidt:
- ‘1.
Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:
- a)
teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie;
- b)
bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen.
- 2.
Het in bijlage VII bedoelde contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging en de ontvanger voor de nuttige toepassing van de afvalstoffen dient bij de aanvang van de overbrenging juridisch bindend te zijn en dient een verplichting te bevatten voor de opdrachtgever van de overbrenging, of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien (bv. insolventie), voor de ontvanger, om, indien de overbrenging of de nuttige toepassing niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid of indien een illegale overbrenging heeft plaatsgevonden:
- a)
de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast en
- b)
indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag ervan.
Op verzoek van de betrokken bevoegde autoriteit verstrekt de opdrachtgever of de ontvanger van de overbrenging een afschrift van het contract.
- 3.
De lidstaten kunnen conform de nationale wetgeving met het oog op controle, handhaving, planning en statistische doeleinden, informatie, zoals omschreven in lid 1, vereisen over transporten waarop dit artikel van toepassing is.
- 4.
De in lid 1 bedoelde informatie wordt, indien vereist door de bestaande communautaire en nationale wetgeving, vertrouwelijk behandeld.’
11
Artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1013/2006 verplicht in het bijzonder de opdrachtgever en de ontvanger van de overbrenging om de in artikel 18, lid 1, van die verordening vermelde informatie ten minste drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging, te bewaren.
12
Het document van overbrenging in bijlage VII ziet er als volgt uit:
Nationale regeling
13
Volgens de door het Verwaltungsgericht Mainz aan het Hof verstrekte gegevens, waarborgt de Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland (Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland; hierna: ‘Grundgesetz’) de bescherming van zakengeheimen door artikel 12 (beroepsvrijheid) juncto artikel 14 (recht op eigendom). Volgens de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht (grondwettelijk hof) zijn de bevoorradingsbronnen van een onderneming zakengeheimen die door de genoemde grondrechten worden beschermd.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14
Interseroh is een dochteronderneming van de vennootschap Interseroh SE, een van de grootste Europese ondernemingen die gespecialiseerd zijn in de inzameling en verwerking van en de handel in secundaire grondstoffen, namelijk schroot, oud papier, plasticafval en gebruikt hout. Interseroh SE stelt ongeveer 2 000 personen tewerk, verspreid over een honderdtal locaties in dertien landen.
15
Interseroh organiseert als handelaar de levering van om het even welke bestelde hoeveelheid metaalafval van verschillende kwaliteit aan haar klanten (gieterijen, smelterijen en staalfabrieken).
16
Interseroh treedt daarbij uitsluitend op als doorverkoper (‘Streckenhändlerin’). Bij die bijzondere handelsvorm koopt de handelaar de goederen van de producent of inzamelaar en verkoopt deze vervolgens door zonder zelf fysiek in het bezit van de goederen te komen. Er ontstaan enkel contractuele betrekkingen tussen, enerzijds, de handelaar en de producent en, anderzijds, de handelaar en de afnemer.
17
Het soort door Interseroh verhandelde metalen is aangemerkt als ‘afvalstoffen’ die onder de in de bijlage IX vermelde code B 1010 van het Verdrag van Bazel vallen en, bijgevolg, voorkomen op de ‘groene’ lijst van afvalstoffen van bijlage III bij verordening nr. 1013/2006. Het grensoverschrijdende transport ervan was bijgevolg onderworpen aan de in artikel 18 van die verordening voorziene informatievoorschriften.
18
De opdrachtgever van de overbrenging — in casu Interseroh — moet volgens SAM overeenkomstig artikel 18, lid 1, sub a, van verordening nr. 1013/2006 ervoor zorgen dat de afvalstoffen tijdens hun transport vergezeld gaan van het document van overbrenging. Krachtens de artikelen 18, lid 1, sub b, en 20, lid 2, van verordening nr. 1013/2006, moet dat document worden ondertekend en gedurende minstens drie jaar bewaard door de ontvanger van de overbrenging.
19
Een praktisch gevolg van die uitlegging is dat een handelaar in de positie van Interseroh, gezien de gegevens die moeten worden ingevuld in vakje 6 van voornoemd document, verplicht is aan zijn klanten zijn leveranciers bekend te maken, waardoor die klanten de mogelijkheid hebben de producent of inzamelaar van de afvalstoffen rechtstreeks te contacteren en latere contracten met hen af te sluiten zonder tussenkomst van de doorverkoper.
20
Interseroh betoogt dat de verplichting om aan haar klanten haar leveranciers bekend te maken, haar recht op bescherming van haar zakengeheimen schendt en de uitoefening van haar economische activiteiten als doorverkoper ernstig belemmert. Bovendien zou zij door die verplichting vermogensschade lijden, aangezien de informatie betreffende haar leveranciers een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van haar knowhow en de goodwill van haar onderneming. Tot slot zou Interseroh al veel klanten hebben verloren door de verplichting om haar leveranciers bekend te maken.
21
Interseroh heeft daarom besloten voor meerdere afvaltransporten zichzelf als producent of inzamelaar aan te wijzen in vakje 6 van het document van overbrenging dan wel dit vakje niet meer in te vullen. Aangezien de identiteit van de werkelijke producent of inzamelaar echter blijkt uit de eveneens bij het afvaltransport verplicht aanwezige leveringsbonnen en weegdocumenten, die in geval van controle moeten worden getoond, is de bedrijfsleider van Interseroh van overtredingen beschuldigd wegens de kennelijke tegenstrijdigheid tussen de leveringsbonnen en weegdocumenten aan de ene kant en vakje 6 van het document van overbrenging aan de andere.
22
Zulks was het geval bij een voertuigcontrole op 7 mei 2009 op de autosnelweg A3 vlakbij Montabaur. Bij beslissing van 5 augustus 2009 heeft SAM de bedrijfsleider van Interseroh een geldboete van 150 EUR opgelegd. Na een tegen die beslissing ingesteld beroep is de zaak thans aanhangig bij de Staatsanwaltschaft Mainz (openbaar ministerie van Mainz).
23
Interseroh heeft vervolgens op 18 december 2009 bij de verwijzende rechter een beroep ingesteld waarmee zij vordert dat zou worden vastgesteld dat zij als doorverkoper niet verplicht is in vakje 6 van het document van overbrenging de identiteit van de producent van de afvalstoffen te vermelden.
24
De verwijzende rechter stelt dat artikel 12 juncto artikel 14 van het Grundgesetz in beginsel de vertrouwelijke behandeling van informatie betreffende de producent van de afvalstoffen eisen, nu algemeen wordt erkend dat de bevoorradingsbronnen van een onderneming zakengeheimen zijn die door de grondrechten worden beschermd.
25
In deze omstandigheden heeft het Verwaltungsgericht Mainz de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is artikel 18, lid 4, van [verordening nr. 1013/2006] ook van toepassing op degenen die bij de overbrenging betrokken zijn?
- 2)
Zo neen: Wordt artikel 18, lid 1, van die verordening ingeperkt door het primaire recht van de Gemeenschap betreffende de bescherming van zakengeheimen?
- 3)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Beperkt artikel 18, lid 4, van die verordening, met het oog op de bescherming van zakengeheimen, de in artikel 18, lid 1, vervatte verplichting van degenen die de overbrenging verrichten om door middel van het document van bijlage VII ook jegens de ontvanger van de afvalstoffen de identiteit van de producent of inzamelaar van de afvalstoffen te vermelden?
- 4)
Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: Is de mate van beperking afhankelijk van een belangenafweging in het concrete geval (betrokken commerciële belangen enerzijds, milieubescherming anderzijds)?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
26
De verwijzende rechter stelt dat artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 in beginsel de opdrachtgever van een overbrenging van in dat artikel bedoelde afvalstoffen verplicht om het document van overbrenging volledig in te vullen en te bezorgen aan de ontvanger van de overbrenging voor ondertekening en bewaring. Door die verplichting wordt de identiteit van de producent van de afvalstoffen aan de ontvanger van de overbrenging onthuld, met de — zoals in de punten 20 en 21 van dit arrest beschreven — mogelijk schadelijke gevolgen voor een doorverkoper in de positie van Interseroh.
27
In die omstandigheden vraagt de verwijzende rechter zich af of een doorverkoper zoals verzoekster, die de overbrenging van afvalstoffen organiseert, zich met succes kan beroepen op artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006, waardoor de gegevens in bepaalde omstandigheden vertrouwelijk kunnen worden behandeld, of op een algemeen beginsel van Unierecht, zoals het beginsel van bescherming van zakengeheimen, om te vermijden dat de identiteit van de producent van de afvalstoffen aan de ontvanger van de overbrenging wordt onthuld door middel van het document van overbrenging.
28
Blijkens de verwijzingsbeslissing en de bij het Hof ingediende opmerkingen hebben alle overbrengingen in het hoofdgeding betrekking op grondstoffen, zoals metalen van verschillende kwaliteit die worden gekocht en vervolgens verkocht door de tussenpersoon en die als afvalstoffen onder de ‘groene’ lijst van ongevaarlijke afvalstoffen vallen.
Eerste, derde en vierde vraag
29
Met zijn eerste, derde en vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat een doorverkoper die een overbrenging van afvalstoffen organiseert, gerechtigd is de identiteit van de producent van de afvalstoffen niet aan de ontvanger van de overbrenging te onthullen wanneer die geheimhouding nodig is ter bescherming van de zakengeheimen van de tussenpersoon.
30
Artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 bepaalt dat de in lid 1 van dat artikel bedoelde informatie — de informatie in het document van overbrenging — vertrouwelijk wordt behandeld, indien de communautaire en nationale wetgeving dat vereisen.
31
Wat betreft de vraag welke personen aan de in artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 vermelde geheimhoudingsplicht onderworpen kunnen zijn, volgt uit een letterlijke en systematische uitlegging van die bepaling dat de daarin vermelde geheimhoudingsplicht zich kan uitstrekken tot elke persoon die over de betreffende informatie beschikt, dus zowel de autoriteiten op de plaats van verzending en bestemming als alle natuurlijke personen of rechtspersonen die bij de overbrenging van afvalstoffen betrokken zijn.
32
De bewoordingen van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 maken immers geen onderscheid tussen de personen die over de betreffende informatie kunnen beschikken en verwijzen meer bepaald niet naar artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1013/2006, dat in het bijzonder slaat op de publieke autoriteiten.
33
Uit artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 blijkt evenwel ook dat de in lid 4 van dat artikel vermelde geheimhoudingsplicht de uitwisseling van de in bijlage VII bij die verordening gevraagde informatie tussen de ondernemingen die betrokken zijn bij de overbrenging niet kan verhinderen.
34
Enerzijds dient het volgens artikel 18, lid 1, sub a, van verordening nr. 1013/2006 op te stellen document van overbrenging elke overbrenging van afvalstoffen waarop die bepaling van toepassing is, verplicht te vergezellen. De opdrachtgever van een dergelijke overbrenging is dus verplicht om, in het bijzonder, vakje 6 van het in bijlage VII bij de verordening voorziene document van overbrenging in te vullen, waarin hij de naam van de producent van de afvalstoffen moet vermelden.
35
Anderzijds bepaalt artikel 18, lid 1, sub b, van verordening nr. 1013/2006 dat het document van overbrenging moet worden ondertekend door de opdrachtgever en de ontvanger van de overbrenging van afvalstoffen, terwijl artikel 20, lid 2, van die verordening de opdrachtgever en de ontvanger verplicht de in artikel 18, lid 1, van die verordening vermelde informatie ten minste drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de overbrenging, te bewaren.
36
Deze bepalingen hebben noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de ontvanger van de overbrenging kennis krijgt van alle informatie in het document van overbrenging en dus in het bijzonder de identiteit verneemt van de producent van de afvalstoffen, wiens naam in vakje 6 van het betreffende document wordt vermeld, zoals bijlage VII bij dezelfde verordening voorschrijft.
37
Een eventuele verplichting tot vertrouwelijke behandeling op grond van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 heeft daarop geen weerslag omdat, zoals de advocaat-generaal in wezen opmerkt in punt 50 van zijn conclusie, de hypothese van vertrouwelijke behandeling van informatie in het document van overbrenging zich pas voordoet na de opstelling en mededeling van dat document. Artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 kan slechts van toepassing zijn als de informatie eerst, overeenkomstig de voorschriften van lid 1 van dat artikel, gelezen in samenhang met bijlage VII bij die verordening, is vermeld in het document van overbrenging.
38
Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van zijn conclusie stelt, strekt een dergelijke geheimhoudingsplicht zich noodzakelijkerwijze enkel uit tot de betrekkingen van de personen die toegang hebben tot het document van overbrenging — namelijk de bevoegde autoriteiten en de personen die meewerken aan die overbrenging — met derden die niet aan de overbrenging deelnemen.
39
Die uitlegging wordt bevestigd door de bewoordingen van artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006, die uitdrukkelijk verwijzen naar ‘vertrouwelijk[e] [behandeling]’ van de in het document van overbrenging vermelde informatie en niet naar een hypothetische uitzondering op de verplichting om alle vereiste vermeldingen in het document van overbrenging op te nemen. Zij wordt eveneens bevestigd door voetnoot 3 van bijlage VII bij die verordening, die benadrukt dat informatie over de producent of de inzamelaar moet worden verstrekt wanneer de opdrachtgever van de overbrenging niet de producent of inzamelaar is.
40
De eerste, de derde en de vierde vraag moeten bijgevolg aldus worden beantwoord dat artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat een doorverkoper die een overbrenging van afvalstoffen organiseert niet de mogelijkheid heeft, de identiteit van de producent van de afvalstoffen niet — zoals bepaald in lid 1 van dat artikel, gelezen in samenhang met bijlage VII bij de betrokken verordening — aan de ontvanger van de overbrenging te onthullen, zelfs al zou die niet-onthulling nodig zijn ter bescherming van de zakengeheimen van die doorverkoper.
Tweede vraag
41
De tweede vraag is enkel gesteld in het geval dat artikel 18, lid 4, van verordening nr. 1013/2006 een doorverkoper die een overbrenging van afvalstoffen organiseert niet de mogelijkheid biedt, onthulling van de identiteit van de producent van de afvalstoffen aan de ontvanger van de overbrenging te vermijden. De verwijzende rechter wijst erop dat het Grundgesetz, zoals werd uiteengezet in punt 13 van dit arrest, de bescherming van zakengeheimen, daaronder begrepen de bevoorradingsbronnen van een onderneming, waarborgt. Er is volgens hem geen toepasselijke nationale bepaling op grond waarvan de betrokken grondrechten kunnen worden beperkt. In die omstandigheden vraagt de verwijzende rechter zich af of het primaire Unierecht zakengeheimen beschermt in dier voege dat het de draagwijdte van artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 beperkt.
42
Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat in geval van een onder die bepaling vallende overbrenging van afvalstoffen een doorverkoper vakje 6 van het document van overbrenging dient in te vullen en dit document aan de ontvanger dient te overhandigen, zonder dat de omvang van die verplichting kan worden beperkt door een recht op bescherming van zakengeheimen.
43
Dienaangaande zij opgemerkt dat in de artikelen 15, lid 1, 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie respectievelijk het recht om te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op eigendom verankerd zijn. Bovendien behoren volgens vaste rechtspraak zowel de vrijheid van beroepsuitoefening als het recht op eigendom tot de algemene beginselen van het Unierecht (zie arresten van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad, C-280/93, Jurispr. blz. I-4973, punt 78; 10 juli 2003, Booker Aquaculture en Hydro Seafood, C-20/00 en C-64/00, Jurispr. blz. I-7411, punt 68; 12 juli 2005, Alliance for Natural Health e.a., C-155/04, Jurispr. blz. I-6451, punt 126, en 6 december 2005, ABNA e.a., C-453/03, C-11/04 en C-194/04, Jurispr. blz. I-10423, punt 87). Daarenboven is — eveneens volgens vaste rechtspraak — de bescherming van zakengeheimen een algemeen beginsel van Unierecht (zie arrest van 14 februari 2008, Varec, C-450/06, Jurispr. blz. I-581, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Zo echter de verplichting om de identiteit van de producent van afvalstoffen aan de ontvanger van een overbrenging te onthullen de bescherming van de zakengeheimen van doorverkopers al mocht aantasten, kan een dergelijke vaststelling niet ertoe leiden dat een bepaling van afgeleid recht die duidelijk en onvoorwaardelijk is een beperkte draagwijdte krijgt.
45
Zoals in de punten 33 tot en met 44 hierboven is uiteengezet, heeft het in artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 neergelegde mechanisme van administratieve behandeling noodzakelijkerwijze tot gevolg dat de ontvanger van de overbrenging kennis krijgt van de identiteit van de producent van de afvalstoffen, en kan uit de bewoordingen van die verordening geen afwijking worden afgeleid.
46
In die omstandigheden zou een ongerechtvaardigde inbreuk op de bescherming van zakengeheimen, in de veronderstelling dat die kan worden vastgesteld, niet de draagwijdte van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 beperken, maar de geldigheid van die bepaling aan de orde stellen. De nationale rechter heeft het Hof echter geen vraag gesteld over de geldigheid van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006, en zelfs geen twijfels in dat verband geuit, en het Hof beschikt niet over voldoende feitelijke gegevens om de geldigheid ervan te beoordelen.
47
Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 aldus moet worden uitgelegd dat in geval van een onder die bepaling vallende overbrenging van afvalstoffen een doorverkoper vakje 6 van het document van overbrenging dient in te vullen en dit document aan de ontvanger dient te overhandigen, zonder dat de omvang van die verplichting kan worden beperkt door een recht op bescherming van zakengeheimen.
Kosten
48
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 18, lid 4, van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 308/2009 van de Commissie van 15 april 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een doorverkoper die een overbrenging van afvalstoffen organiseert niet de mogelijkheid heeft, de identiteit van de producent van de afvalstoffen niet — zoals bepaald in lid 1 van dat artikel, gelezen in samenhang met bijlage VII bij de betrokken verordening — aan de ontvanger van de overbrenging te onthullen, zelfs al zou die niet-onthulling nodig zijn ter bescherming van de zakengeheimen van die doorverkoper.
- 2)
Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 308/2009, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een onder die bepaling vallende overbrenging van afvalstoffen een doorverkoper vakje 6 van het document van bijlage VII bij verordening nr. 1013/2006, zoals gewijzigd door verordening nr. 308/2009, dient in te vullen en dit document aan de ontvanger dient te overhandigen, zonder dat de omvang van die verplichting kan worden beperkt door een recht op bescherming van zakengeheimen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑03‑2012