Rb. Den Haag, 13-10-2014, nr. C-09-462155
ECLI:NL:RBDHA:2014:12511
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
13-10-2014
- Zaaknummer
C-09-462155
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:12511, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 13‑10‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
FJR 2015/17.2
Uitspraak 13‑10‑2014
Inhoudsindicatie
erkenning van een in het buitenland gedane erkenning door een gehuwde Nederlandse man. Huwelijk man geen beletsel voor erkenning.
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-1952
Zaaknummer: C/09/462155
Datum beschikking: 13 oktober 2014
Aantal fotokopieën per beschikking
4 bij 1 advocaat
6 bij 2 advocaat
1 extra bij:
- last aan de Raad voor Rechtbijstand tot toevoeging advocaat ex 817 Rv
- Ipr zaak
- uitgebracht of uit te brengen rapport Raad voor de Kinderbescherming– gezagswijziging ten behoeve van het gezagsregister
- Kostenveroordeling ex art. 243 rv
2 extra bij:
- Benoeming van elke deskundige
Beschikking op het op 17 maart 2014 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats] Bondsrepubliek Duitsland,
advocaat: mr. J.U. van der Werff te Deventer.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats] Bondsrepubliek Duitsland.
[medeverdachte] geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] Bondsrepubliek Duitsland,
de minderjarige,
in rechte vertegenwoordig door mr. I.J. Pieters,
advocaat te Leiden,
in de hoedanigheid van bijzonder curator.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de bijzonder curator;
- de schriftelijke verklaring van de vrouw d.d. 1 augustus 2014 inhoudende dat zij
instemt met toewijzing van het verzoek, althans geen verweer wenst te voeren, en
verklaart geen gebruik te willen maken van haar recht om door de rechter te worden
gehoord;
- de brief d.d. 6 augustus 2014 van de ambtenaar.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt ertoe:
- vast te stellen dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke
betrekking bestaat;
- vast te stellen dat het aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band
bestaat die in voldoende mate met het huwelijk op een lijn te stellen is;
- de erkenning van de minderjarige door de man op 5 augustus 2010 te [woonplaats]
Bondsrepubliek Duitsland, als geldig aan te merken ex artikel 1:204, lid 1 aanhef
en onder e, Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dit artikel luidde tot 1 april 2014.
De vrouw stemt in met toewijzing van het verzoek.
De bijzonder curator heeft een verweerschrift ingediend waarvan de inhoud hierna – voor zover noodzakelijk – zal worden besproken.
De ambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek.
Feiten
- Uit de vrouw is de minderjarige geboren.
- De man heeft de minderjarige op 5 augustus 2010 erkend.
- Op het moment van de erkenning was de man gehuwd met een andere vrouw dan
de moeder van de minderjarige.
- Dit huwelijk is op 16 maart 2011 ontbonden.
- De man en de vrouw zijn op 23 november 2012 gehuwd.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
- De vrouw en de minderjarige hebben de Duitse nationaliteit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 3 april 2014 is mr. Pieters voornoemd
benoemd tot bijzonder curator teneinde de minderjarige ingevolge artikel 1:212
BW te vertegenwoordigen.
Beoordeling
De rechtbank acht zich op grond van artikel 3 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10:95 BW bepaalt het Nederlandse recht of een Nederlandse gehuwde man bevoegd is een kind te erkennen.
De bijzonder curator heeft zich tweeërlei uitgelaten over het verzoek. Indien wordt uitgegaan van onmiddellijke inwerkingtreding van de wetswijziging betekent dit dat de man naar Nederlands recht reeds in een familierechtelijke betrekking tot de minderjarige staat op basis van de artikelen 10:101 jo. 10:100 BW. Indien er vanuit wordt gegaan dat voor kinderen geboren voor 1 april 2014 het oude recht geldt dan dient te worden toegekomen aan de erkenning van de in het buitenland gedane erkenning. Dit betekent dat er ingevolge de artikelen 10:101 jo. 10:100 BW moet worden gekeken of er zich een weigeringsgrond voordoet. Dat is in casu het geval nu onder het oude recht gold dat een gehuwde Nederlandse man geen kind kon erkennen. Dit gebrek kan worden hersteld door vast te stellen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind. De bijzonder curator heeft in dat verband zelfstandig onderzoek gedaan en daarvan verslag gedaan. De bijzonder curator is van mening dat duidelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige en verzoekt daarom het verzoek van de man toe te wijzen.
De rechtbank leest het verzoek de erkenning als rechtsgeldig aan te merken als een verzoek om een verklaring voor recht in de zin van artikel 1:26 BW.
Ingevolge artikel 1:26 lid 1 BW kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand.
Ingevolge artikel 10:101 lid 1 juncto artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte erkend, tenzij
- -
aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- -
de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
In artikel 10:101 lid 2 BW wordt met betrekking tot de erkenning een drietal gevallen geconcretiseerd die in strijd met onze openbare orde worden geacht te zijn:
indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
indien, wat de toestemming van de moeder van het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is, of
indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
Hoewel de man op het moment van de erkenning van de minderjarige gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van de minderjarige, overweegt de rechtbank dat op dit moment de erkenning van de door de man naar Duits recht gedane erkenning geen strijd oplevert met de openbare orde.
Tot 1 april 2014 zou de buitenlandse erkenning van de minderjarige door de man niet van rechtswege zijn erkend wegens strijd met de openbare orde. De man was ten tijde van de erkenning immers gehuwd met een ander dan de moeder van de minderjarige en onder het vóór 1 april 2014 geldende recht kon in die situatie een erkenning slechts worden erkend indien vastgesteld zou worden dat er ten tijde van de erkenning sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige dan wel een band tussen de man en de moeder die op één lijn te stellen is met het huwelijk (artikel 1:204 lid 1 sub e BW). Per 1 april 2014 is echter genoemd artikel komen te vervallen, waardoor de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:101 lid 2 sub a BW zich niet meer kan voordoen voor wat betreft de omstandigheid dat de man ten tijde van de erkenning van de minderjarige met een andere vrouw gehuwd was dan de moeder van de minderjarige.
Voorts dient beoordeeld te worden of, ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW, naar Duits recht is voldaan aan de vereisten die aan de toestemming van de moeder voor de erkenning worden gesteld. Het Duitse recht bepaalt dat de moeder expliciet toestemming moet geven voor de erkenning. Uit de Duitse akte van erkenning blijkt dat de moeder heeft ingestemd met de erkenning door de man van de minderjarige.
Van een schijnhandeling is voorts niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat de Duitse erkenning ingevolge artikel 10:101 BW kan worden erkend en dat voorts voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:26 BW, te weten dat de in Duitsland opgemaakte geboorteakte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand. Dit geldt ook voor de in Duitsland opgemaakte akte van erkenning.
Toewijzing van het verzoek zoals het thans is geformuleerd zal niet automatisch tot inschrijving van de geboorteakte van de minderjarige in de registers van de burgerlijke stand leiden. De rechtbank is evenwel ingevolge artikel 1:26b BW bevoegd ambtshalve bij de beschikking tevens een last tot inschrijving, overeenkomstig 1:25 BW te geven. Uit de brief van de ambtenaar d.d. 6 augustus 2014 leidt de rechtbank af dat tegen een dergelijke last tot inschrijving geen bezwaar bestaat. Van de erkenning zal door de ambtenaar een latere vermelding aan de geboorteakte worden toegevoegd, hetgeen de rechtbank eveneens ambtshalve zal gelasten conform artikel 1:25a BW.
Gelet op het vorenstaande heeft verzoeker geen belang meer bij zijn verzoeken strekkende tot vaststelling van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige dan wel dat sprake is van een band tussen de man en de moeder die in voldoende mate met het huwelijk op één lijn te stellen is. De rechtbank wijst die verzoeken daarom af.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart voor recht dat de akte van erkenning (Anerkennung der Vaterschaft vor Geburt), opgemaakt door het Jugendamt, Stadtverwaltung [woonplaats] Duitsland, d.d. 5 augustus 2010, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente 's-Gravenhage van de geboorteakte van de minderjarige, nummer: [inschrijvingsnummer], afgegeven door de ambtenaar van de burgerlijke stand te [woonplaats] Bondsrepubliek Duitsland, waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding van de erkenning aan de (nog in te schrijven) geboorteakte van de minderjarige toe te voegen, waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Zonneveld, tevens kinderrechter, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2014. | ||