Richtlijn 2001/86/EG aanvulling statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 10-11-2001
- Bronpublicatie:
08-10-2001, PbEG 2001, L 294 (uitgifte: 10-11-2001, regelingnummer: 2001/86/EG)
- Inwerkingtreding
10-11-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-10-2001, PbEG 2001, L 294 (uitgifte: 10-11-2001, regelingnummer: 2001/86/EG)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Richtlijn van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 308,
Gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Verdrag is bij Verordening (EG) nr. 2157/2001 een statuut van de Europese vennootschap (SE) ingevoerd.
- (2)
Voornoemde verordening strekt ertoe een uniform wettelijk kader te creëren waarbinnen vennootschappen uit verschillende lidstaten hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau kunnen uittekenen en uitvoeren.
- (3)
Om de sociale doelstellingen van de Gemeenschap te bevorderen, moeten er bijzondere voorschriften worden ingevoerd, met name inzake de rol van de werknemers, om ervoor te zorgen dat de oprichting van een SE niet gepaard gaat met intrekking of inperking van bestaande praktijken aangaande de rol van de werknemers in de vennootschappen die aan de oprichting van een SE deelnemen; dit doel moet worden nagestreefd door de vaststelling van een geheel van regels op dit gebied, ter aanvulling van de bepalingen van de verordening.
- (4)
Omdat de hierboven beschreven doelstellingen van de voorgenomen maatregel onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, aangezien het doel is een geheel van voor de SE geldende regels betreffende de rol van de werknemers vast te stellen, en derhalve gezien de reikwijdte en de weerslag van de voorgenomen maatregel beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
- (5)
Vanwege de zeer uiteenlopende regels en praktijken die in de lidstaten bestaan met betrekking tot de wijze waarop de vertegenwoordigers van de werknemers betrokken zijn bij de besluitvorming in vennootschappen, is het niet raadzaam te voorzien in slechts één model voor de rol van de werknemers in de SE.
- (6)
Niettemin moet worden gezorgd voor procedures voor transnationale informatie en raadpleging telkens wanneer een SE wordt opgericht.
- (7)
Indien er in een of meer van de vennootschappen die een SE oprichten, medezeggenschapsrechten bestaan, dienen deze rechten gevrijwaard te blijven door ze op de SE over te dragen zodra die opgericht is, tenzij de partijen anders besluiten.
- (8)
De voor alle SE's geldende concrete procedures voor transnationale informatie en raadpleging, en in voorkomend geval medezeggenschap, van de werknemers moeten in eerste instantie gestalte krijgen door middel van een overeenkomst tussen de betrokken partijen of, bij gebreke van een overeenkomst, door toepassing van een geheel van aanvullende regels.
- (9)
De lidstaten moeten de keuze hebben de referentievoorschriften voor medezeggenschap niet toe te passen in geval van fusie, gezien de verscheidenheid aan nationale systemen inzake de rol van de werknemers. Voorzover er op het niveau van de deelnemende vennootschappen medezeggenschapssystemen en -praktijken bestaan, moeten deze veiliggesteld worden door een aanpassing van de regels betreffende de inschrijving.
- (10)
De stemregels in de bijzondere onderhandelingsgroep die de werknemers bij onderhandelingen vertegenwoordigt, in het bijzonder bij het sluiten van overeenkomsten die een geringere mate van medezeggenschap behelzen dan in een of meer van de deelnemende vennootschappen bestond, moeten in verhouding staan tot het risico dat bestaande medezeggenschapssystemen en -praktijken worden ingetrokken of ingeperkt. Dit risico is groter in geval van oprichting van een SE via omzetting of fusie dan via oprichting van een holdingmaatschappij of een gemeenschappelijke dochteronderneming.
- (11)
Indien de onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de werknemers en de bevoegde organen van de deelnemende vennootschappen geen overeenkomst opleveren, moet ervoor worden gezorgd dat er bepaalde referentievoorschriften op de SE van toepassing zijn, zodra die is opgericht. Die referentievoorschriften moeten borg staan voor effectieve praktijken van transnationale informatie en raadpleging van de werknemers, alsmede voor medezeggenschap van de werknemers in de daarvoor in aanmerking komende organen van de SE indien er vóór de oprichting van de SE medezeggenschap in de deelnemende vennootschappen bestond.
- (12)
Er moet voor worden gezorgd dat de werknemersvertegenwoordigers die in het kader van de richtlijn handelen, bij de uitoefening van hun functie een soortgelijke bescherming en soortgelijke waarborgen genieten als werknemersvertegenwoordigers genieten bij of krachtens de nationale wetgeving en/of de praktijken in het land waar zij hun dienstbetrekking hebben. Zij mogen geen discriminatie ondervinden ten gevolge van het rechtmatig uitoefenen van hun activiteiten en moeten voldoende bescherming tegen ontslag en andere tuchtmaatregelen genieten.
- (13)
Het vertrouwelijke karakter van gevoelige informatie dient gevrijwaard te blijven, ook nadat het mandaat van de werknemersvertegenwoordigers is verstreken en er moet voor worden gezorgd dat het bevoegde orgaan van de SE mag weigeren inlichtingen bekend te maken indien zulks het functioneren van de SE ernstig zou belemmeren.
- (14)
Een SE en haar dochterondernemingen en vestigingen zijn weliswaar onderworpen aan Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (4), maar de bepalingen van die richtlijn en de ter uitvoering van die richtlijn in de nationale wetgeving vastgestelde voorschriften dienen niet voor SE's en hun dochterondernemingen en vestigingen te gelden, tenzij de bijzondere onderhandelingsgroep besluit geen onderhandelingen te beginnen of reeds begonnen onderhandelingen af te breken.
- (15)
De voorschriften van deze richtlijn mogen geen gevolgen hebben voor andere bestaande inspraakrechten en hoeven niet noodzakelijkerwijs gevolgen te hebben voor andere bestaande vertegenwoordigingsstructuren die ingevoerd zijn bij het Gemeenschapsrecht en nationale wettelijke voorschriften en praktijken.
- (16)
De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen bij niet-naleving van de in deze richtlijn omschreven verplichtingen.
- (17)
De Gemeenschap kan aan het Verdrag geen andere voor de vaststelling van de richtlijn vereiste bevoegdheden ontlenen dan die van artikel 308.
- (18)
Het veiligstellen van de verworven rechten van werknemers betreffende hun rol in de besluitvorming van ondernemingen is een grondbeginsel en een van de doelstellingen van deze richtlijn; de vóór de oprichting van SE's bestaande rechten van de werknemers vormen mede het uitgangspunt voor de bepaling van de wijze waarop gestalte zal worden gegeven aan hun inspraakrechten in de SE (‘voor en na’-beginsel). Deze benadering dient bijgevolg niet alleen van toepassing te zijn op een nieuw op te richten SE, maar ook bij structurele veranderingen in een reeds opgerichte SE en op de vennootschappen die door de gevolgen van de structurele veranderingen worden getroffen.
- (19)
De lidstaten moeten kunnen bepalen dat vakbondsvertegenwoordigers lid van een bijzondere onderhandelingsgroep kunnen zijn, ongeacht de vraag of zij werknemers zijn van een vennootschap die deelneemt aan de oprichting van een SE. De lidstaten moeten er in deze context met name voor kunnen zorgen dat dit recht bestaat in gevallen waarin vakbondsvertegenwoordigers overeenkomstig de nationale wetgeving het recht hebben lid te zijn van en hun stem uit te brengen in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van een vennootschap.
- (20)
De rol van de werknemers en de arbeidsbetrekkingen op andere gebieden zijn in verschillende lidstaten gebaseerd op zowel de nationale wetgeving als de gebruiken, waaronder in deze context ook collectieve overeenkomsten op diverse nationale, sectorale en/of bedrijfsniveaus dienen te worden verstaan,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: