Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-08-2014, nr. 200.143.203/01
ECLI:NL:GHARL:2014:6361
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-08-2014
- Zaaknummer
200.143.203/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:6361, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑08‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019bb Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Prg. 2014/274 met annotatie van
JA 2014/141
Uitspraak 12‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Moet het hoger beroep in de deelgeschilprocedure bij dagvaarding of bij verzoekschrift worden ingeleid?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.203/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/347276 (deelgeschilprocedure) en C/16/359178 (bodemprocedure))
beschikking van de eerste civiele kamer van 12 augustus 2014
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna: [verzoeker],
advocaat: mr. J.F. Roth,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: ASR,
procesadvocaat: mr. W.A.M. Rupert,
advocaat: mr. K. Baetsen.
1.Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van16 oktober 2013 die de rechtbank (Midden-Nederland, afdeling Civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht) tussen [verzoeker] als verzoeker enerzijds en ASR als verweerder anderzijds heeft gegeven.
2.Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 5 maart 2014, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking en heeft hij vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht. Hij heeft verzocht dat het hof:1. de beschikking waarvan beroep zal vernietigen;2. alsnog zal bepalen dat ASR volledig (100%) aansprakelijk is voor de door hem geledenen nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het verkeersongeval datplaatsvond op 10 juni 2012;3. a. primair de kosten van [verzoeker] zal begroten op grond van hetgeen hij heeftaangegeven in zijn beroepschrift onder de nummers 45 en 46 en zal beslissen
dat ASR in de begrote kosten van deze beroepschriftprocedure wordtveroordeeld;
b. subsidiair ASR zal veroordelen in de kosten van deze procedure, een en ander voorzover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 30 april 2014, heeft ASR verweer gevoerd en heeft zij twee producties in het geding gebracht. Zij heeft verzocht dathet hof het verzoek van [verzoeker] zal afwijzen.
2.3
Bij dat verweerschrift heeft ASR incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking en heeft zij daartegen twee grieven aangevoerd en toegelicht. Zij heeft (het hof begrijpt:) verzocht dat het hof die beschikking zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, zal bepalen dat ASR gehouden is 75% van de schade van [verzoeker] als gevolg van het hem op 10 juni 2012 overkomen ongeval te voldoen.
2.4
Bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie van dit hof op 19 juni 2014, heeft [verzoeker] verweer gevoerd en verzocht dat het hof het verzoek in het incidenteel hoger beroep van ASR zal afwijzen, alsmede zal bepalen dat ASR volledig (100%) aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 10 juni 2012.
2.5
Op 20 juni 2014 is een brief van diezelfde datum van mr. Roth met bijlage ter griffie van dit hof binnengekomen.
2.6
Vervolgens heeft het hof met het oog op de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) beschikking bepaald.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Rechtsmacht 3.1 Aangezien [verzoeker] ten tijde van de procedure in eerste aanleg woonachtig was in [Plaats] (Polen) ziet het hof zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak rechtsmacht toekomt. In dit kader overweegt het hof het volgende.
3.2
Op grond van artikel 9 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Verordening) kan de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. Ingevolge artikel 60 lid 1 sub a EEX-Verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen voor de toepassing van de verordening woonplaats op de plaats van hun statutaire zetel. Nu ARS statutair is gevestigd te Utrecht, is de Nederlandse rechter op de voet van voornoemde artikelen bevoegd om van het geschil van partijen kennis te nemen.
Dagvaardings- of verzoekschriftprocedure 3.4 Het onder 2.1 vermelde beroepschrift is gericht tegen een beschikking die is gegeven in een deelgeschilprocedure betreffende letsel- en overlijdensschade op de voet van artikel 1019w e.v. Rv. De deelgeschilprocedure betreft een verzoekschriftprocedure waarop de bepalingen van titel 3 van het Eerste boek Rv van toepassing zijn, tenzij anders is bepaald. Ingevolge artikel 1019bb Rv staat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening open, onverminderd artikel 1019cc, derde lid.
3.5
In artikel 1019cc lid 1 Rv is bepaald dat, voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze is gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. In artikel 1019cc lid 3 Rv is bepaald dat in de procedure ten principale van de beschikking, voor zover zij beslissingen als bedoeld in het eerste lid bevat, bij het gerechtshof hoger kan beroep worden ingesteld als van een tussenvonnis:
a. binnen drie maanden, te rekenen van de eerste roldatum, dan wel, indien de beschikkingnadien is gegeven, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van debeschikking, met dien verstande dat de appellant, binnen de grenzen van artikel 332, in
het hoger beroep slechts ontvankelijk zal zijn, indien de rechter in eerste aanleg dezemogelijkheid heeft geopend op een daartoe binnen dezelfde termijn door een der partijengedaan verzoek, waarover de wederpartij is gehoord;
b. tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis.
3.6
[verzoeker] heeft bij exploot van 10 december 2013 een bodemprocedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft hij zich evenals in de deelgeschilprocedure erop beroepen dat ASR jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van een eenzijdig auto-ongeval waarbij hij als inzittende van een bij ASR verzekerde auto betrokken is geweest. De zaak is bij de rechtbank Midden-Nederland geregistreerd onder zaaknummer C/16/359178. Bij vonnis van 5 februari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland, op verzoek van [verzoeker], hoger beroep toegestaan van de in de deelgeschilprocedure gegeven bestreden beschikking zoals in artikel 1019cc lis 3 onder a Rv is bedoeld en de zaak hangende het hoger beroep in afwachting van de procedure in hoger beroep naar de parkeerrol verwezen.
3.7
Thans ligt allereerst de vraag voor of het beroep bij dit hof overeenkomstig de regels van de dagvaardingsprocedure moet worden ingeleid bij dagvaarding of overeenkomstig de regels van de verzoekschriftprocedure bij beroepschrift.
3.8
[verzoeker] heeft gesteld dat uit de wettekst kan worden afgeleid dat het beroep bij dagvaarding moet worden ingesteld. Hij heeft bij exploot van 14 februari 2014 ASR aangezegd van de bestreden beschikking in hoger beroep te komen, met dagvaarding van ASR voor dit hof. Deze zaak is bij dit hof geregistreerd onder zaaknummer 200.142.610. Gelet op het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 11 februari 2014, dat is vermeld op de website www.letselschademagazine.nl/2014/hof-s-hertogenbosch -110214, heeft [verzoeker] daarnaast een beroepschrift uitgebracht.
3.9
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep, na daarvoor in de bodemprocedure verkregen verlof, bij dagvaarding moet worden ingeleid.
3.10
In artikel 1019cc lid 3 Rv is in de aanhef vermeld dat in de procedure ten principale van de beschikking bij het hof hoger beroep kan worden ingesteld (onderstreping hof).
3.11
In de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade komen diverse passages voor waaruit volgt dat tegen de beschikking in de deelgeschilprocedure zelf geen hoger beroep kan worden ingesteld, doch dat het hoger beroep daartegen in de bodemprocedure moet worden ingesteld. In de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 58, nr. 3, is vermeld op pagina 19: “(…)Artikel 1019bb
In de deelgeschilprocedure staat tegen de beslissing op het verzoek geen
voorziening open. Het openstaan van een rechtsmiddel verdraagt zich
bezwaarlijk met de ratio van de deelgeschilprocedure. Deze procedure
biedt een extra mogelijkheid om de rechter te raadplegen, die verder geen
afbreuk doet aan de mogelijkheid om een bodemprocedure aan te
spannen. Met de verwijzing naar artikel 1019cc wordt gedoeld op de
omstandigheid dat de deelgeschilbeschikking in de bodemprocedure een
zekere bindende kracht heeft, in verband waarmee tegen de inhoud
daarvan in de bodemprocedure in hoger beroep kan worden opgekomen(…) (onderstrepingen hof).”,alsmede op pagina 21 behorend bij het kopje “Artikel 1019cc”:“(…) Het verdient evenwel de voorkeur dat in de deelgeschilprocedure zelf
geen hoger beroep openstaat en ook in de bodemprocedure als uitgangspunt pas hoger beroep kan worden ingesteld gelijk met dat tegen het
eindvonnis. Voor gevallen dat het wenselijk is dat wél hoger beroep kan
worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, kan toepassing
worden gegeven aan artikel 1019cc, lid 3, onder a. (…)”, en op pagina 22:“(…) Door de mogelijkheid te openen van hoger beroep in de bodemprocedure
tegen de deelgeschilbeschikking (onderstreping hof), is het voorts mogelijk om dat hoger
beroep ook te doen plaatsvinden vóórdat een eindvonnis is gewezen
(onderdeel a). Aan die mogelijkheid kan behoefte bestaan als de beschikking
een cruciale kwestie betreft die in feite bepalend is voor de afloop
van de zaak. Net als wanneer een dergelijke kwestie in de bodemprocedure
in een tussenvonnis zou zijn behandeld, kan het doelmatig zijn
wanneer partijen deze kwestie bij het gerechtshof (en eventueel bij de
Hoge Raad) kunnen uitprocederen, zonder dat zij gedwongen zijn om
eerst de gehele bodemprocedure in eerste aanleg af te ronden (met alle
kosten en vertraging door bijvoorbeeld nadere bewijslevering door getuigenverhoren
of deskundigenberichten)(…).” In de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 518, nr. 8 is op pagina 12 vermeld:“(…)3.7 Hoger beroep en status deelgeschiluitspraak
De leden van de PvdA-fractie merken op dat geen hoger beroep openstaat
tegen de beslissing van de rechter in de deelgeschilprocedure. Zij vragen
of het wel mogelijk is om de uitspraak in het deelgeschil in het hoger
beroep in de bodemprocedure aan de rechter voor te leggen.
Dat is inderdaad mogelijk. (…).”
3.12
Bij arrest van 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943 heeft de Hoge Raad onder 5.3.2 overwogen: “(…) Volgens art. 1019cc lid 3 in verbinding met lid 1 Rv kan hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschil (…) slechts worden ingesteld binnen het bestek van een bodemprocedure. (onderstreping hof) (…).”
3.13
Bij de beslissing neemt het hof eveneens in aanmerking dat het hoger beroep ingevolge artikel 1019cc lid 3 onder b Rv bij dagvaarding tegelijk met dat van het eindvonnis (in de bodemprocedure) kan worden ingesteld. In de memorie van toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 581, nr. 3, is hieromtrent op pagina 22 behorend bij het kopje “Artikel 1019cc” vermeld:“(…) Het derde lid houdt een regeling in voor het instellen van hoger beroep
tegen rechterlijke vaststellingen in de deelgeschilbeschikking. In overeenstemming
met artikel 337, tweede lid, Rv kan het hoger beroep in elk
geval tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis worden ingesteld
(onderdeel b). Anders dan in het voorontwerp is uitdrukkelijk bepaald dat
het hoger beroep kan worden ingesteld tegen de deelgeschilbeschikking,
doch slechts tegen daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de
materiële rechtsverhouding van partijen. Hierdoor kan de appellant rechtstreeks
grieven tegen de deelgeschilbeschikking formuleren en kan de
bodemrechter (onderstreping hof) in hoger beroep de deelgeschilbeschikking vernietigen,
voor zover de grieven doel treffen. (…).” Het is zeer wel denkbaar dat in het tussenvonnis of eindvonnis méér overwegingen zijn vervat dan (alleen) de in de deelgeschilbeschikking gegeven bindende eindbeslissingen. Tegen dergelijke overwegingen in het vonnis in de bodemprocedure zal hoger beroep bij dagvaarding moeten worden ingesteld. Uit een oogpunt van systematiek en het vermijden van onnodige praktische complicaties moet dan ook worden geoordeeld dat ook van de deelgeschilbeschikking, op de voet van artikel 1019cc Rv, hoger beroep dient te worden ingesteld op de wijze die voor de bodemprocedure geldt. Bij een ander oordeel zou immers de situatie ontstaan dat voor een deel van het hoger beroep de verzoekschriftprocedure wordt gevolgd en voor een deel de dagvaardingsprocedure.
3.14
Uit het voorgaande volgt dat van een beschikking in deelgeschilprocedure, voor zover zij bindende eindbeslissingen bevat, hoger beroep kan worden ingesteld als van een tussenvonnis. Er is dus in wezen sprake van een hoger beroep in de bodemprocedure. De behandeling in het hoger beroep dient derhalve plaats te vinden conform de regels van de dagvaardingsprocedure en dient te leiden tot een arrest (niet een beschikking) in het hoger beroep. Hieruit volgt dat ook dit geding met een dagvaarding dient te worden ingeleid.
3.15
Het hof zal derhalve op grond van artikel 69 Rv bevelen dat de onderhavige procedure in de stand waarin deze zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep en zal verstaan dat partijen kunnen voortprocederen ter rolzitting van 26 augustus 2014. In het vervolg van de procedure zal het beroepschrift als memorie van grieven, het verweerschrift als memorie van antwoord en het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep als memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep worden aangemerkt. De zaak zal naar de rol van 26 augustus 2014 worden verwezen voor beraad. De partijen zullen zich dan mede kunnen uitlaten over de vraag of zij in deze procedure wensen voort te procederen, dan wel in de bij appeldagvaarding aanhangig gemaakte procedure met nummer 200.142.610 en wat zij in dat laatste geval met deze procedure wensen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
beveelt dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 augustus 2014 te 10.00 uur voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.J.N. van Osch, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van12 augustus 2014.