Einde inhoudsopgave
Regeling op het specifiek cultuurbeleid
Artikel 2.15 Periodieke verslaglegging
Geldend
Geldend vanaf 29-11-2023
- Redactionele toelichting
Hoofdstuk 2, zoals dat luidde op 28-11-2023, blijft van toepassing op de subsidies verstrekt op grond van artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid voor de jaren 2021 tot en met 2024.
- Bronpublicatie:
20-11-2023, Stcrt. 2023, 32605 (uitgifte: 28-11-2023, regelingnummer: WJZ/42300229)
- Inwerkingtreding
29-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2023, Stcrt. 2023, 32605 (uitgifte: 28-11-2023, regelingnummer: WJZ/42300229)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
De subsidieontvanger dient na het eerste, tweede en derde jaar van de periode waarvoor subsidie is verleend, over het betreffende jaar, uiterlijk op 30 april van het daaropvolgende jaar een bestuursverslag, een jaarrekening en een beknopt kwantitatief activiteitenoverzicht in.
2.
Het bestuursverslag geeft in ieder geval toelichting op:
- a.
het exploitatieresultaat van de subsidieontvanger;
- b.
de financiële positie van de subsidieontvanger, waarbij tevens wordt ingegaan op het beleggingsbeleid, voor zover de instelling of de gelieerde instelling beleggingen heeft, en
- c.
het al dan niet realiseren van de voorgenomen activiteiten.
3.
Voorts bevat het bestuursverslag een beknopte inzichtelijke kwalitatieve beschrijving van de verrichte activiteiten in het afgelopen jaar.
4.
Het beknopte kwantitatieve activiteitenoverzicht heeft betrekking op de activiteiten die zijn verricht in het jaar waarop het bestuursverslag betrekking heeft.
5.
Op het bestuursverslag en de prestatieverantwoording is artikel 2.28 van toepassing. Het bestuur van de subsidieontvanger ondertekent het bestuursverslag.
6.
Op de jaarrekening zijn de artikelen 2.26, 2.27 en 2.28 van toepassing.
7.
In afwijking van het eerste lid dient de ontvanger van een subsidie die wordt verstrekt op grond van artikel 3.26, na het eerste, tweede en derde jaar van de periode waarvoor subsidie is verleend, over het betreffende jaar, uiterlijk op 30 april van het daarop volgende jaar een activiteitenverslag en een financieel verslag in. De artikelen 5.11, derde lid, en 5.12 zijn van overeenkomstige toepassing.