Einde inhoudsopgave
Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 31-07-2005
- Bronpublicatie:
16-06-2005, Stb. 2005, 324 (uitgifte: 30-06-2005, kamerstukken: 29951)
- Inwerkingtreding
31-07-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2005, Stb. 2005, 354 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
1.
De Staat schrijft met betrekking tot een locatie die voorwerp is van een bestaande overeenkomst een veiling uit als bedoeld in artikel 5 volgens een tijdschema, dat door Onze Minister jaarlijks wordt vastgesteld voor een periode van zeven en een half jaar, volgend op het moment van vaststelling. Het tijdschema wordt bekend gemaakt in de Staatscourant voor het eerst bij het inwerkingtreden van deze wet en vervolgens telkens in de laatste maand van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin volgens het schema de eerstvolgende veiling plaats heeft.
2.
Een bestaande overeenkomst met betrekking tot een locatie, die na een veiling als bedoeld in het eerste lid in gebruik wordt gegeven, eindigt op het tijdstip waarop de huurovereenkomst, die ingevolge de veiling tot stand komt, in werking treedt.
3.
De opbrengst van de veiling, bedoeld in het eerste lid, komt ten goede aan de wederpartij bij de bestaande overeenkomst die ingevolge het tweede lid eindigt. Heeft die wederpartij op grond van de bestaande overeenkomst recht op een vergoeding, dan komt de opbrengst van de veiling slechts aan haar ten goede voor zover die opbrengst de vergoeding te boven gaat.
4.
Indien op de veiling, bedoeld in het eerste lid, het hoogste bod is uitgebracht door de wederpartij bij de overeenkomst die ingevolge het tweede lid eindigt, komt, in afwijking van het derde lid, van de opbrengst een bedrag ten goede aan de Staat ter grootte van het verschil tussen het hoogste en het naast hoogste bod, maar niet meer dan 30 procent van het hoogste bod. Onze Minister kan de hoogte van het percentage lager vaststellen.