V-N 2014/7.4
A-G vraagt de Hoge Raad om richtlijnen voor wat ‘redelijk voortvarend’ is
HR (A-G) 19-12-2013, ECLI:NL:PHR:2013:2364, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
19 december 2013
- Zaaknummer
13/03554
- Conclusie
A-G Niessen
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- JCDI
JCDI:ADS916089:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Aanslag
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:689, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑03‑2014
ECLI:NL:PHR:2013:2364, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑09‑2013
- Wetingang
art. 16 lid 4 AWR
Essentie
A-G Niessen concludeert dat het hof voldoende heeft gemotiveerd dat de inspecteur onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De navorderingsaanslagen zijn dan ook terecht vernietigd. De A-G acht het nog wel wenselijk dat de Hoge Raad een termijn stelt aan de identificatiefase.
Samenvatting
Met toepassing van de verlengde navorderingstermijn zijn aan X navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 opgelegd. In geschil is het antwoord op de vraag of de voortvarendheid van de inspecteur pas moet worden getoetst vanaf het moment waarop de identiteit van een mogelijke rekeninghouder bekend is geworden en of de Belastingdienst ook in de identificatiefase ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.