RvdW 2010, 182:Na de Schipholbrand in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 verzoeken de Liga voor de Rechten van de Mens en 30 individuele personen het openbaar ministerie strafvervolging in te stellen tegen de toenmalige minister van Justitie en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Het openbaar Ministerie acht zichzelf niet-ontvankelijk ten aanzien van vervolging van de bewindslieden, omdat de Kroon of de Tweede Kamer geen last tot vervolging hebben gegeven (art.119 Grondwet). Klagers hebben vervolgens een klaagschrift tegen niet-vervolging ingediend bij het Hof ’s-Gravenhage. Het hof heeft zich op grond van art. 76 RO en art. 13a Sv onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beklag en de zaak verwezen naar de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 19 oktober 2007, NJ 2008, 26 beslist dat het beklag weliswaar strafbare feiten betreft waarvan de Hoge Raad in eerste aanleg kennis neemt maar de opdracht tot vervolging ter zake van zodanige ambtsmisdrijven kan niet worden gegeven door de Hoge Raad maar uitsluitend bij Koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Klagers klagen er bij het Europese Hof over dat de Nederlandse autoriteiten in strijd hebben gehandeld met art. 3 EVRM.