Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 5.7.10 [Weigering erkenning]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Redactionele toelichting
Voorheen art. 5:3:10. De tekst van dit artikel is gewijzigd.
- Bronpublicatie:
07-06-2017, Stb. 2017, 246 (uitgifte: 16-06-2017, kamerstukken: 34493)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2017, Stb. 2017, 492 (uitgifte: 20-12-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Strafprocesrecht (V)
1.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing, indien:
- a.
het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de toezichtbeslissing en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 5.7.7, vierde lid, is voldaan;
- b.
niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in de artikelen 5.7.3 en 5.7.5;
- c.
de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit Wetboek ten grondslag liggende beginsel;
- d.
behoudens het bepaalde in het derde lid, het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
- e.
over het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot strafvordering naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
- f.
de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
- g.
de betrokkene ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
- h.
het aannemelijk is dat de overlevering van de betrokkene zal worden geweigerd op grond van de Overleveringswet, in het geval dat hij een toezichtmaatregel niet naleeft.
2.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b en c, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
3.
Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdeel d, indien het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten.
4.
Het openbaar ministerie kan afzien van de weigering van de erkenning van de toezichtbeslissing op grond van het eerste lid, onderdeel h, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van de mogelijke weigering van de overlevering en zij het certificaat niet intrekt.