Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 174.
HR, 03-07-2012, nr. 11/02326 J
ECLI:NL:HR:2012:BW9976
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2012
- Zaaknummer
11/02326 J
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BW9976
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW9976, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW9976
ECLI:NL:HR:2012:BW9976, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9976
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑09‑2011
- Wetingang
art. 46b Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0159
NbSr 2012/301
Conclusie 03‑07‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/02326 J
Mr. Hofstee
Zitting: 15 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 21 juli 2010 door het Gerechtshof te Arnhem wegens "Poging tot: Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
2.
Namens verzoeker heeft mr. H.S. Bugter, advocaat te Bennekom, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Beide middelen keren zich tegen het oordeel van het Hof dat met betrekking tot verzoeker geen sprake is van een vrijwillige terugtred. Volgens de steller van het middel heeft het Hof ten onrechte onbesproken gelaten, althans het verweer verworpen, dat verzoeker zich vrijwillig heeft teruggetrokken bij de poging tot afpersing, dan wel is het desbetreffend oordeel van het Hof, ook bezien in samenhang met zijn overweging dat verzoeker medeverdachte [betrokkene 1] niet heeft belet deze poging te plegen, onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.
Voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, heeft het Hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. In het bijzonder heeft de raadsman betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte wilde uiteindelijk geen overval plegen en toen de medeverdachte vlak voor hem de cafetaria binnen ging en 'geld, geld' riep, heeft hij zich bedacht en is hij weggerend.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij ten aanzien van de gestelde vrijwillige terugtred in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [betrokkene 1] een overval gepland op de cafetaria. Op de bewuste avond hebben ze donkere kleding aangetrokken en in de buurt van de cafetaria gewacht tot de laatste klanten weg waren. Zij hebben vervolgens hun gezicht bedekt en zijn, gewapend met een mes, naar de ingang van de cafetaria gelopen met het doel om samen naar binnen te gaan en de overval te plegen. Medeverdachte [betrokkene 1] ging voorop. Toen [betrokkene 1] met het mes in de hand naar binnen rende en 'geld, geld' riep, is verdachte geschrokken en heeft op of nabij de drempel rechtsomkeert gemaakt en is weggerend. [Betrokkene 1] heeft vervolgens in de cafetaria de eigenaar de kassalade doen openen en nadat duidelijk was geworden dat er geen geld aanwezig was, heeft hij de cafetaria verlaten. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op een dusdanig moment heeft bedacht en vervolgens zodanig heeft gehandeld, dat zijn terugtred nog geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de overval, te beletten. Op het moment dat verdachte zich bedacht was medepleger [betrokkene 1] immers al binnen in de cafetaria en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen. Verdachte heeft niet voldoende in het werk gesteld om [betrokkene 1] van de uitvoering van de overval af te houden. Als verdachte al heeft geroepen: 'Nee, kom, rennen'(verhoor verdachte op 10 mei 2009, pagina 125), dan is dat hier onvoldoende. Dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, geen geld in de cafetaria aanwezig was, maakt dit niet anders, omdat dat geen omstandigheid is die afhankelijk is van de wil van verdachte.
Het hof verwerpt het verweer.
5.
In de toelichting op het eerste middel wordt aangevoerd dat het Hof de verwerping van het verweer mede heeft gebaseerd op de onjuiste en onbegrijpelijke aanname dat door of namens verzoeker inzake de bepleite vrijwillige terugtred enig betoog is gevoerd ten aanzien van de relevantie van de lege geldlade.
6.
Blijkens de aan het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 7 juli 2010 gehechte pleitnotities heeft de raadsman toen en aldaar aangevoerd:
"Vrijwillige terugtred
Maar is er hier sprake van een vrijwillige terugtred afhankelijk van de wil van patrick als bedoeld in artikel 46b WvSR.
Feiten zijn de volgende:
(...)
- -
[Verdachte] op het moment van weglopen hij niet wist en ook niet kon weten dat de geldlade leeg was.
(...)
[Verdachte] heeft zich niet teruggetrokken omdat de geldlade leeg was of omdat de politie was gebeld dan wel andere omstandigheden optraden die onafhankelijk van zijn wil waren, maar omdat hij zogenaamde Verbrechungsvernunft (Wetboek van Strafrecht, losbladige editie artikel 46b pg. 14-18) toonde. Hij wilde helemaal niet, kreeg angst of zijn geweten sprak. Eigenlijk maakt dat op zich allemaal niet uit. Zijn eigen wil zorgde er voor dat hij zich terugtrad. Vrijwillig en niet anders."
7.
Vooropgesteld zij dat het proces-verbaal van de terechtzitting en de aldaar overgelegde alsmede aan dat proces-verbaal gehechte pleitnota de kenbronnen vormen van de verweren die ter terechtzitting zijn gevoerd. Hoe deze verweren worden uitgelegd, is aan de feitenrechter. Pas als die uitleg onbegrijpelijk is, is er ruimte voor cassatie.
8.
Gezien de pleitnotities, voor zover hierboven onder 6 weergegeven, kan worden vastgesteld dat de raadsman inderdaad het gegeven van de lege geldlade juist niet in zijn verweer heeft betrokken, omdat - in de woorden van de steller van het middel - dit punt irrelevant is voor de beoordeling van de vraag of verzoeker vrijwillig is teruggetreden. In zoverre zijn de steller van het middel en het Hof het geheel met elkaar eens en mist verzoeker mijns inziens een rechtens te respecteren belang bij het eerste middel.1. Daarbij neem ik in aanmerking dat als al de bestreden overweging van het Hof de schijn wekt dat de 'lege geldlade' een onderdeel van het verweer van de raadsman heeft gevormd, deze schijn van ondergeschikte betekenis is in 's Hofs motivering van de verwerping van het verweer en mitsdien de verwerping van dat verweer niet kan aantasten.
9.
In de toelichting op het tweede middel wordt met verwijzing naar HR 12 april 2011, LJN BN4351, NJ 2011, 358 betoogd dat het Hof zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in geval van een deelnemingsvorm zoals medeplegen, er geen sprake meer kan zijn van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr als de tijdig vrijwillig terugtredende medeverdachte er niet alles aan heeft gedaan de andere wel doorzettende verdachte te weerhouden van het uit te voeren misdrijf.
10.
In het door de steller van het middel aangehaalde arrest van 12 april 2011, LJN BN4351, NJ 2011, 358 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij "het medeplegen van een poging als bedoeld in art. 45 Sr de "omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk" als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn en niet tevens ten aanzien van medeplegers van wie niet is komen vast te staan dat die omstandigheden (mede) van hun wil afhankelijk zijn." Met andere woorden: als een pleger vrijwillig terugtreedt, heeft dat geen invloed op zijn medeplegers (geen derdenwerking). Dat is anders ten aanzien van andere deelnemers zoals de medeplichtige en de uitlokker.
11.
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van een voltooide poging is een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.2. Deze hoofdregel is na HR 12 april 2011, LJN BN4351, NJ 2011, 358 niet anders komen te luiden. Dat betekent dat het Hof op juiste gronden heeft bezien of het handelen van verzoeker geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de voorgenomen overval, te beletten. Het (impliciete) oordeel van het Hof dat nu de poginghandelingen al zover gevorderd waren - de medeverdachte had al met een mes in zijn hand in de cafetaria het geld uit de kassa opgeëist en de kassa was daartoe al open gedrukt -, verdachte meer, en in een eerder stadium, had moeten doen dan het roepen van de enkele woorden "rennen kom", als verzoeker deze woorden al heeft geroepen, vind ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
12.
De middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑07‑2012
Zie HR 3 maart 2009, LJN BF8844, NJ 2009, 236 en HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007, 29.
Uitspraak 03‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Vrijwillige terugtred en deelneming. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR LJN AZ2169) Dat is bij medeplegen niet anders, terwijl daarbij, gelet op de wetsgeschiedenis, ook voor de medepleger geldt dat de ‘omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’ als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn (vgl. HR LJN BN4351). De verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 11/02326 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2010, nummer 21/003410-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.S. Bugter, advocaat te Bennekom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2.
De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 08 mei 2009 te Bennekom, gemeente Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (eigenaar cafetaria) te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer], met voormeld oogmerk duidelijk zichtbaar een mes heeft getoond aan [slachtoffer] en vervolgens/daarbij (meermalen) heeft gezegd: "geld, geld" en/of vervolgens in de richting van de kassa is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1], brigadier van politieregio Gelderland-Midden, gevoegde proces-verbaal van aangifte (pag. 63 t/m 67), opgemaakt op 9 mei 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende de op 9 mei 2009 gedane aangifte van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van afpersing dan wel poging daartoe. Ik ben door de verdachte zonder mijn toestemming daartoe door geweld/bedreiging met geweld gedwongen een goed af te geven, wat mij geheel toebehoort.
Ik ben de eigenaar van cafetaria [A]. Dit pand is gelegen aan de [a-straat 1] te Bennekom. Het pand van de snackbar is gelegen op de hoek van de [b-straat] en de [a-straat] te Bennekom. Gisteren was een hele normale werkdag. Toen de laatste klanten weg waren, was het ongeveer 23:35 uur denk ik. Toen was de zaak dus leeg. Ik wilde de deur gaan afsluiten toen de telefoon ging. Ik heb denk ik iets van een paar minuten gesproken toen er iemand binnen kwam. Ik zag dat de jongen bij binnenkomst al een mes in zijn hand had. Ik hoorde hem toen duidelijk hoorbaar zeggen: "Geld, geld!" Ik vond zijn stem opdringerig. Ik zag dat hij meteen doorliep naar de kopse kant van de bar. Ik zag dat hij achter de bar kwam lopen. Toen hij naar de bar liep heb ik de telefoon naast de hoorn gelegd. Ik heb niet opgehangen. Toen hij bij mij stond zei hij nog eens: "Geld, geld!" Ik zei tegen hem: "Mijnheer ik heb geen geld dus ga maar kijken". De dader liep naar mij toe met het mes. Ik ben toen naar de kassa gelopen en heb de kassa open gedrukt. De dader keek toen in de kassa en zag dat er inderdaad geen geld in zat. Ik hoorde hem zeggen: "Shit". Ik zag dat hij met een hand de kassalade dicht gooide. Vervolgens liep hij snel weer achter de bar vandaan naar de uitgang. Vervolgens zag ik dat hij meteen via de deur naar buiten liep. Hij liep behoorlijk snel. Hij droeg donkere kleding, niet helemaal zwart maar wel aan de donkere kant. Hij droeg wel een jas. Boven die jas had hij een doek. Hij droeg de doek tot over zijn neus. Hij droeg een donkergekleurd petje. Zijn oren waren bedekt onder de doek. Toen ik het mes zag, had ik het idee dat deze persoon heel serieus was. Toen de man naar mij toe liep wist ik dat het menens was. Ik was in eerste instantie bang toen ik hem met het mes bij de ingang zag. Toen hij achter de bar kwam en om geld vroeg werd ik echt bang dat hij me iets aan zou doen, omdat ik wist dat er geen geld in de kassa zat. Ik was bang dat hij me wat aan zou doen omdat ik geen geld had.
2.
de door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik was die ochtend met [betrokkene 1]. Wij zijn naar buiten gegaan en bij een groep gaan staan. Iemand zei dat een vriend van hem de cafetaria "[B]" wilde overvallen. [Betrokkene 1] en ik zeiden dan doen wij dat toch. [Betrokkene 1] en ik zijn rond vijf uur weggegaan. We hebben eerst een film bekeken en daarna hadden we het weer over de overval.
Ik stelde voor om donkere kleding aan te doen en een mes mee te nemen. Rond 23.00 uur zijn we naar het cafetaria gegaan en rond 24.00 uur is het gebeurd. We hebben eerst rondjes gelopen in de buurt van de cafetaria. De laatste klant liep de cafetaria uit. Die bewuste avond hadden wij donkere kleding aan. Ik had een lichtzwarte spijkerbroek aan en een zwart jack. Daarnaast had ik een muts op en een witte sjaal om. Ik had tevens een mes bij me. Ik was voorbereid op wat er zou komen.
3.
het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag. 118 t/m 120), nr. PL0745/09-063831, gesloten en getekend op 9 mei 2009 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie van Gelderland-Midden, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen [betrokkene 1] en ik zagen dat iedereen weg was bij de snackbar zijn we uiteindelijk naar de snackbar gegaan. [bBtrokkene 1] zei dat we het gingen doen. Ik stemde in. Ik zag dat [betrokkene 1] de deur opende en riep: "Geld, geld". Ik schrok hiervan. Hierna ben ik weggerend. Later kwam ik [betrokkene 1] weer tegen. Hij vertelde mij wat er gebeurd was en dat er geen buit was gemaakt.
4. het als bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakt eind proces-verbaal (pag. 5 t/m 13), proces-verbaalnummer: PL0745/09-063831, gesloten en ondertekend op 12 juni 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, gevoegde in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag. 105 t/m 109), nr. PL0745/09-063831, gesloten en getekend op 10 mei 2009 door [verbalisant 1] voornoemd, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben vanaf vrijdagochtend, 8 mei 2009, gaan nadenken over het plegen van een gewapende overval. Ik zag wel voor me dat je gewoon naar binnen loopt en gewoon om geld vraagt. Ik wist toen al wel dat het die snackbar moest gaan worden. Die man in die snackbar die staat alleen en er hangt maar één camera dus ik dacht: "Dat moet wel lukken". Ik had toen nog niet nagedacht over met wie ik het zou gaan doen. Toen ik daar over nadacht was ik gewoon thuis. Ik ben omstreeks 11:30 uur naar [verdachte] toegegaan. Ik denk dat het rond 16:00 uur was dat er voor het eerst gesproken werd over de overval die [verdachte] en ik wilden gaan plegen.
Volgens mij ben ik begonnen om over de overval te praten met [betrokkene 2]. Ik zei hem dat ik met [verdachte] zou proberen om die avond "[B]" te overvallen. [Verdachte] en ik zijn omstreeks 17:30 uur weg gegaan bij de vijver. We zijn beiden naar ons eigen huis gegaan. Die ochtend hadden we wel al afgesproken dat we donkere kleding aan zouden trekken en dat we allebei een mes mee zouden nemen. Dat hebben we besproken op de kamer van [verdachte]. Daar was verder niemand bij. Ik heb [verdachte] gezegd dat hij omstreeks 8:15 uur weer bij mijn huis moest zijn.
Na het omkleden kwam [verdachte] aan mijn deur. Ik zag hem staan dus toen pakte ik een vleesmes met kartels uit de keukenla. [Verdachte] liet mij zijn mes zien.
Omstreeks 22:30 uur kwam [verdachte] naar me toe want hij wilde overleggen over wie wat zou gaan doen met de overval. Ik zei dat dat niet nodig was. De hele groep ging toen eten bij de snackbar. [Verdachte] en ik zijn niet mee geweest. Wij gingen samen richting [...]. [Verdachte] had zich al helemaal vermomd. Hij had de capuchon van zijn jas op gedaan en de sjaal over zijn neus getrokken. Alleen zijn ogen waren zichtbaar. Ik weet dat we om 23:45 uur naar binnen zijn gegaan. Toen de groep weg ging, zag ik dat de eigenaar alleen in de snackbar aanwezig was en zat te bellen achter de balie. We renden naar de ingang van de snackbar. Ik zei tegen [verdachte] dat hij eerst achter de blinde muur, rechts naast de ingang moest gaan staan, dan zou ik proberen of de deur open was. Dat deden we dus zo en de deur bleek open. Ik schreeuwde "Ik wil geld zien". Ik zag dat [verdachte] met één voet in de snackbar stond en met de andere buiten stond en dat hij naar buiten keek.
Ik liep naar links, door een poortje en kwam zo bij die man die achter de balie zat. Toen ik door het poortje liep, haalde ik het mes uit mijn mouw en hield het vast in mijn rechterhand. Ik had het heft vast en het lemmet stak naar boven. Ik zei tegen hem "Ik wil geld". Ik zag dat die man mij aan zat te kijken. Ik zei toen:"Schiet op". Ik zag dat de man de telefoon naast de haak legde. De man zei:"Loop maar mee, loop maar mee". Ik dacht:"Dat is goed", en ik liep mee.
De man drukte op de kassa en de lade ging open. Ik keek erin en zag dat er niets in zat."
- 3.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. In het bijzonder heeft de raadsman betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte wilde uiteindelijk geen overval plegen en toen de medeverdachte vlak voor hem de cafetaria binnen ging en 'geld, geld' riep, heeft hij zich bedacht en is hij weggerend.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij ten aanzien van de gestelde vrijwillige terugtred in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [betrokkene 1] een overval gepland op de cafetaria. Op de bewuste avond hebben ze donkere kleding aangetrokken en in de buurt van de cafetaria gewacht tot de laatste klanten weg waren. Zij hebben vervolgens hun gezicht bedekt en zijn, gewapend met een mes, naar de ingang van de cafetaria gelopen met het doel om samen naar binnen te gaan en de overval te plegen. Medeverdachte [betrokkene 1] ging voorop. Toen [betrokkene 1] met het mes in de hand naar binnen rende en 'geld, geld' riep, is verdachte geschrokken en heeft op of nabij de drempel rechtsomkeert gemaakt en is weggerend. [Betrokkene 1] heeft vervolgens in de cafetaria de eigenaar de kassalade doen openen en nadat duidelijk was geworden dat er geen geld aanwezig was, heeft hij de cafetaria verlaten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op een dusdanig moment heeft bedacht en vervolgens zodanig heeft gehandeld, dat zijn terugtred nog geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de overval, te beletten. Op het moment dat verdachte zich bedacht was medepleger [betrokkene 1] immers al binnen in de cafetaria en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen. Verdachte heeft niet voldoende in het werk gesteld om [betrokkene 1] van de uitvoering van de overval af te houden. Als verdachte al heeft geroepen: 'Nee, kom, rennen' (verhoor verdachte op 10 mei 2009, pagina 125), dan is dat hier onvoldoende. Dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, geen geld in de cafetaria aanwezig was, maakt dit niet anders, omdat dat geen omstandigheid is die afhankelijk is van de wil van verdachte.
Het hof verwerpt het verweer."
- 3.4.1.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007/29). Dat is bij medeplegen niet anders, terwijl daarbij, gelet op de wetsgeschiedenis, ook voor de medepleger geldt dat de 'omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk' als bedoeld in art. 46b Sr - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn (vgl. HR 12 april 2011, LJN BN4351, NJ 2011/358).
- 3.4.2.
Gelet hierop getuigt de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred niet van een onjuiste rechtsopvatting. Die verwerping is ook toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat op het moment waarop de verdachte zich bedacht, de medepleger met het mes in de hand naar binnen was gerend waarbij hij "geld, geld" had geroepen en "al binnen in de cafetaria was en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen", terwijl de verdachte door op zijn hoogst "Nee, kom, rennen" te roepen niet zodanig is opgetreden dat dit geschikt was de voltooiing van de afpersing te beletten.
- 3.5.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4.
Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende jeugddetentie in die zin dat deze 108 uren, subsidiair 54 dagen jeugddetentie, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 juli 2012.
Beroepschrift 20‑09‑2011
Schriftuur: houdende twee middelen van cassatie
van mr. H.S. Bugter
In de zaak van:
[verzoeker], geboren te Ede op [geboortedatum] 1993 en wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres] verzoeker tot de cassatie van de op 21 Juli 2010 onder parketnummer 21/003410-11 gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem;
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte onbesproken heeft gelaten althans het verweer heeft verworpen dat [verzoeker] zich heeft vrijwillig teruggetrokken bij de poging tot afpersing, althans het gerechtshof haar beslissing onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest d.d. 21 juli 2010 bewezen verklaard dat de heer [verzoeker] ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een andere wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (eigenaar cafetaria) te dwingen tot afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer] met voormeld oogmerk duidelijk zichtbaar een mes heeft getoond aan die [slachtoffer] en vervolgens daarbij meermalen heeft gezegd: geld, geld en/of vervolgens in de richting van de kassa is gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De feiten
In dat kader zijn de feiten als volgt.
Medeverdachte [betrokkene 1] had het idee opgevat om de cafetaria [A] in [a-plaats] te overvallen. Het was met name deze verdachte [betrokkene 1] die het initiatief nam. De rol van verzoeker was ondergeschikt.
Verzoeker heeft meerdere malen verklaard dat hij niet mee wilde doen. Hij dacht dat het een grap was. Daarnaast wordt door meerdere getuigen verklaard dat verzoeker niet tot het plegen van een overval in staat was.
Als verzoeker op moment suprême met medeverdachte [betrokkene 1] voor de deur staat, vraagt hij het nog even na of het om een grap zou gaan. Medeverdachte [betrokkene 1] knipoogt. Verzoeker gaat ervan uit dat medeverdachte [betrokkene 1] een grap uithaalt. Op moment dat medeverdachte [betrokkene 1] de snackbar binnenstapt en het mes te voorschijn haalt en om geld schreeuwt, schrikt verzoeker van het feit dat het kennelijk menens is. Verzoeker draait zich om en zet het op een lopen. De cafetaria eigenaar verklaart in zijn aangifte dat hij maar een overvaller heeft gezien, zijnde medeverdachte [betrokkene 1]. Verzoeker is op het moment van de begin van uitvoering van de overval niet in de cafetaria geweest.
Op grond van de uitspraak van uw Raad van 24 oktober 1978 (NJ 1979, 52; Cito) kan niet worden ontkent dat naar de uiterlijke verschijningsvormen er een begin van uitvoering was van de overval.
Door verzoeker is middels zijn raadsman gesteld dat er sprake is van een begin van uitvoering van het te plegen delict, maar dat hij zich vrijwillig heeft teruggetrokken omdat hij spijt kreeg van zijn voornemen. Zijn beslissing om terug te treden was van enkel van zijn eigen wil afhankelijk.
Standpunt gerechtshof
Het gerechtshof heeft daaromtrent het volgende overwogen:
‘Verdachte heeft samen met medeverdachte [betrokkene 1] een overval gepland op de cafetaria. Op de bewuste avond hebben ze donkere kleding aangetrokken en in de buurt van de cafetaria gewacht tot de laatste klanten weg waren. Zij hebben vervolgens hun gezicht bedekt en zijn, gewapend met een mes, naar de ingang van de cafetaria gelopen met het doel om samen naar binnen te gaan en de overval te plegen. Medeverdachte [betrokkene 1] ging voorop. Toen [betrokkene 1] met het mes in de hand naar binnen rende en ‘geld, geld’ riep, is verdachte geschrokken en heeft op of nabij de drempel rechtsomkeert gemaakt en is weggerend. [betrokkene 1] heeft vervolgens in de cafetaria de eigenaar de kassalade doen openen en nadat duidelijk was geworden dat er geen geld aanwezig was, heeft hij de cafetaria verlaten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op een dusdanig moment heeft bedacht en vervolgens zodanig heeft gehandeld, dat zijn terugtred nog geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de overval, te beletten. Op het moment dat de verdachte zich bedacht was medepleger [betrokkene 1] immers al binnen in de cafetaria en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen. Verdachte heeft niet voldoende in het werk gesteld om [betrokkene 1] van de uitvoering van de overval af te houden. Als de verdachte al heeft geroepen: ‘Nee, kom, rennen’ (verhoor verdachte op 10 mei 2009, pagina 125), dan is dat hier onvoldoende. Dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, geen geld in de cafetaria aanwezig was, maakt dit niet anders, omdat dat geen omstandigheid is die afhankelijk is van de wil van de verdachte.
Het hof verwerpt het verweer’.
Verzoeker stelt vast dat het gerechtshof in haar overweging stelt dat de raadsman van verzoeker naar voren heeft gebracht dat er ‘geen geld in de cafetaria aanwezig was…omdat dat geen omstandigheid is die afhankelijk is van de wil van de verdachte’.
Verzoeker vraagt zich af waar het gerechtshof deze stelling op baseert. Door zijn raadsman is nimmer enig betoog gevoerd met betrekking tot de relevantie van de lege geldlade, anders dan dat deze voor de vraag of verzoeker zich vrijwillig heeft teruggetrokken irrelevant was. Immers, voordat bleek dat in de cafetaria geen geld aanwezig was, had verzoeker zich al vrijwillig teruggetrokken en was reeds weggerend bij de cafetaria. Eerst later heeft hij van Medeverdachte [betrokkene 1] vernomen dat er geen geld aanwezig was. Zoals gesteld is het voor verzoeker onduidelijk waar het gerechtshof deze motivatie op baseert, nu door verzoeker het gestelde verweer niet is gevoerd. Het is voor verzoeker dan ook onbegrijpelijk dat het gerechtshof een stelling van verzoeker verwerpt op basis van een niet door verzoeker gevoerd verweer.
Op grond van het bovenstaande kan het bestreden arrest van 21 juli 2010 dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte onbesproken heeft gelaten althans het verweer heeft verworpen dat [verzoeker] zich heeft vrijwillig teruggetrokken bij de poging tot afpersing omdat hij medeverdachte [betrokkene 1] niet heeft belet de poging tot afpersing te plegen, althans het gerechtshof haar beslissing onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Standpunt gerechtshof
In dat kader stelt het gerechtshof:
‘Verdachte heeft samen met medeverdachte [betrokkene 1] een overval gepland op de cafetaria. Op de bewuste avond hebben ze donkere kleding aangetrokken en in de buurt van de cafetaria gewacht tot de laatste klanten weg waren. Zij hebben vervolgens hun gezicht bedekt en zijn, gewapend met een mes, naar de ingang van de cafetaria gelopen met het doel om samen naar binnen te gaan en de overval te plegen. Medeverdachte [betrokkene 1] ging voorop. Toen [betrokkene 1] met het mes in de hand naar binnen rende en ‘geld, geld’ riep, is verdachte geschrokken en heeft op of nabij de drempel rechtsomkeert gemaakt en is weggerend. [betrokkene 1] heeft vervolgens in de cafetaria de eigenaar de kassalade doen openen en nadat duidelijk was geworden dat er geen geld aanwezig was, heeft hij de cafetaria verlaten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1]. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op een dusdanig moment heeft bedacht en vervolgens zodanig heeft gehandeld, dat zijn terugtred nog geschikt was om het intreden van het gevolg, dat wil zeggen de overval, te beletten. Op het moment dat de verdachte zich bedacht was medepleger [betrokkene 1] immers al binnen in de cafetaria en bezig om van de eigenaar geld uit de kassa te krijgen. Verdachte heeft niet voldoende in het werk gesteld om [betrokkene 1] van de uitvoering van de overval af te houden. Als de verdachte al heeft geroepen: ‘Nee, kom, rennen’ (verhoor verdachte op 10 mei 2009, pagina 125), dan is dat hier onvoldoende.’
Het Gerechtshof stelt weliswaar vast dat verzoeker, op het moment dat zijn medeverdachte [betrokkene 1] met een mes de cafetaria binnenstapte, rechtsomkeert heeft gemaakt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker heeft getracht de overval te beletten, nu er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. Het gerechtshof stelt zich hierbij feitelijk op het standpunt dat als er sprake is van een deelnemingsvorm, zoals in casu medeplegen, er geen sprake meer kan zijn van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr, als de — tijdig en op juiste gronden — vrijwillig terugtrekkende medeverdachte er niet alles er aan heeft gedaan de andere wel doorzettende medeverdachte te weerhouden van het uit te voeren misdrijf.
Deze opvatting van het gerechtshof is onjuist. Ten onrechte gaat het gerechtshof ervan uit dat bij medeplegen geen geslaagd op de vrijwillige terugtred gedaan kan worden als de terugtrekkende medeverdachte geen pogingen heeft ondernomen het te plegen delict te verhinderen. Het Gerechtshof verliest uit het oog dat de vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr een individuele rechtsgrond is om de betrokkene niet meer als dader aan te merken en geen collectieve rechtsgrond.
Inzake deze problematiek heeft uw Raad op 12 april 2011 (LJN; BN4351) een arrest gewezen.
In die zaak ging het over een medeverdachte die bij een slachtoffer moest aanbellen om hem vervolgens van het leven te beroven, maar op het moment dat hij bij het slachtoffer voor de deur stond, uiteindelijk niet heeft aangebeld omdat hij het slachtoffer geen pijn wilde doen. Deze medeverdachte deed geslaagd beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr. De andere medeverdachten in die zaak stelden zich op het standpunt dat deze vrijwillige terugtred ook voor hen gold, ondanks het feit dat de terugtrekkende medeverdachte hen niet op de hoogte had gesteld van zijn vrijwillige terugtred. Het gerechtshof oordeelde in die zaak dat deze vrijwillige terugtred in die zaak geen ‘derdenwerking’ had en dus dat een beroep op de vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr. enkel aan de terugtrekkende verdachte toekwam en niet aan zijn — onwetende — medeverdachten. In dat kader heeft uw Raad op het tegen dit arrest van het gerechtshof ingesteld cassatieberoep geoordeeld:
‘Gelet op de wetsgeschiedenis dienen genoemde bepalingen in onderling verband zo te worden begrepen dat ingeval sprake is van het medeplegen van een poging als bedoeld in art. 45 Sr de ‘omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’ als bedoeld in art. 46b Sr — behoudens in bijzondere gevallen — alleen in aanmerking komen t.a.v. hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn en niet tevens t.a.v. medeplegers van wie niet is komen vast te staan dat die omstandigheden (mede) van hun wil afhankelijk zijn’
Uw Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof met betrekking tot dit punt in stand gelaten.
Verzoeker stelt dat met in achtneming van uw voorgaande arrest dat nu een geslaagd beroep op de vrijwillige terugtred van een medepleger de andere — onwetende — medeplegers niet raakt, a contrario geldt dat de voortzetting door een medepleger van een ingezet delict de door omstandigheden van de wil afhankelijke vrijwillige teruggetreden medepleger dan ook niet raakt. Het enkele feit dat medepleger [betrokkene 1] zijn poging tot afpersing voortzet, betekent niet dat de door verzoeker afhankelijk van zijn wil vrijwillige terugtreding geen effect heeft.
Het door het gerechtshof in haar arrest van 21 juli 2010 gehanteerde uitgangspunt van vrijwillige terugtred in relatie tot medeplegen is in strijd met het standpunt van uw Raad zoals verwoord in uw voormeld arrest van 12 april 2011.
Op grond van het bovenstaande kan het bestreden arrest d.d. 21 juli 2010 dan ook niet in stand blijven.
Dit schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. H.S. Bugter, advocaat (Correspondentieadres Postbus 80, 6720 AB Bennekom) die daartoe door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Bennekom, 20 september 2011.
H.S. Bugter