NJ 2021/181
Art. 197 Sr en de Richtlijn 2004/38/EG; verblijf in Nederland door ongewenst verklaarde vreemdeling met inmiddels verblijfsstatus in België.
HR 17-04-2018, ECLI:NL:HR:2018:617, m.nt. N. Jörg
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 april 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, V. van den Brink
- Zaaknummer
17/01954
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge
- Noot
N. Jörg
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS269719:1
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Vreemdelingenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:617, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:177, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑07‑2017
- Wetingang
Art. 197 Sr; art. 27 lid 1 en 2 Richtlijn 2004/38/EG
Essentie
Art. 197 Sr en de Richtlijn 2004/38/EG; verblijf in Nederland door ongewenst verklaarde vreemdeling met inmiddels verblijfsstatus in België.
Samenvatting
Het hof dat heeft vastgesteld dat verdachte op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling was verklaard, heeft zich — terecht — gehouden geacht te onderzoeken of de ongewenstverklaring ten tijde van de tenlastegelegde gedraging in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. Het oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van 300 gram hennep en een kleine hoeveelheid xtc en cocaïne, met zich brengt ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.