Einde inhoudsopgave
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014
Artikel 80
Geldend
Geldend vanaf 13-02-2014
- Bronpublicatie:
10-02-2014, Stcrt. 2014, 3866 (uitgifte: 12-02-2014, regelingnummer: WJZ/13177759)
- Inwerkingtreding
13-02-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-02-2014, Stcrt. 2014, 3866 (uitgifte: 12-02-2014, regelingnummer: WJZ/13177759)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Energierecht (V)
1.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:
- a.
een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
- b.
een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
- c.
een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;
- d.
een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, of
- e.
een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
2.
Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3.
Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, 32, vijfde lid, 48, tweede en vijfde lid, en 56, eerste lid, van het besluit.