ABRvS, 23-07-2014, nr. 201311078/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:2763
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-07-2014
- Zaaknummer
201311078/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2763, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2014/302 met annotatie van L.J.A. Damen
Uitspraak 23‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat hij niet heeft meegewerkt aan het aan hem opgelegde onderzoek naar de geschiktheid.
201311078/1/A1.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 november 2013 in zaak nr. 12/1350 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat hij niet heeft meegewerkt aan het aan hem opgelegde onderzoek naar de geschiktheid.
Bij besluit van 6 augustus 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat te Maasbracht, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding ten aanzien van zijn bezwaar. Daartoe voert hij aan dat hij pas op 13 juni 2012 bekend is geworden met het besluit van 23 november 2009, toen hij door de politie werd staande gehouden en hem werd medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Direct na kennisname van dat besluit heeft hij bezwaar gemaakt, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat TNT Post het per aangetekende post verzonden besluit maar één maal heeft aangeboden en hij geen afhaalbericht heeft gezien dat hij die post kon afhalen. Nu zijn verklaring niet ongeloofwaardig is, dient zijn bezwaar inhoudelijk te worden beoordeeld, aldus [appellant].
1.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.2. Indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL (voorheen: TNT Post) op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
1.3. Niet in geschil is dat het CBR op 23 november 2009 een poststuk aangetekend heeft verzonden naar het juiste adres van [appellant]. Er bestaat, anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, geen aanleiding eraan te twijfelen dat dit poststuk het besluit van 23 november 2009 betreft, daar niet aannemelijk is dat het CBR op voormelde datum andere stukken aan [appellant] heeft gestuurd. Dat het CBR, zoals [appellant] stelt, aan hem op 23 november 2009 een uitnodiging voor deelname aan een bloedonderzoek kan hebben verzonden, is niet aannemelijk, reeds omdat het CBR hem bij brief van 27 augustus 2009 heeft meegedeeld dat hij uiterlijk 10 september 2009 bloed moest laten afnemen en anders sprake was van het niet verlenen van medewerking aan het onderzoek naar de geschiktheid. Aldus is het besluit van 23 november 2009 op regelmatige wijze door TNT Post aan het adres van de belanghebbende aangeboden. Het CBR heeft dat besluit als onbestelbaar retour ontvangen. Uit de aantekeningen van TNT Post op de enveloppe bij het besluit blijkt dat TNT Post bij de aanbieding van het poststuk op het adres van [appellant] op 24 november 2009 "geen gehoor" kreeg en dat het stuk vervolgens niet is afgehaald bij het kantoor van TNT Post. Daaruit mag worden afgeleid dat de postbesteller bij zijn poging het stuk aan te bieden, zoals het hoort, een afhaalbericht aan het adres van [appellant] heeft achtergelaten.
[appellant] heeft met zijn enkele stelling dat hij geen afhaalbericht heeft aangetroffen geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Dat volgens [appellant] zijn verklaring dat hij geen afhaalbericht heeft aangetroffen niet ongeloofwaardig is, kan hem, wat daarvan overigens ook zij, niet baten. Dat is niet het beoordelingscriterium bij aangetekend verzonden stukken. De jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarnaar [appellant] in dat verband heeft verwezen, ziet op stukken die niet aangetekend waren verzonden.
1.4. Gelet op het voorgaande dient ervan te worden uitgegaan dat het besluit van 23 november 2009 op de voorgeschreven wijze aan [appellant] is bekend gemaakt. Dat, als gesteld door [appellant], het CBR het besluit van 23 november 2009 niet tevens per gewone post heeft verstuurd, ook niet nadat het het CBR bekend was dat hij het aangetekende stuk niet had ontvangen, kan niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel. Verzending tevens per gewone post is niet vereist. Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest ten aanzien van de te late indiening van zijn bezwaar, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het CBR het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte proceskosten.
2.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2. Het betoog is terecht voorgedragen maar kan niet leiden tot het door [appellant] daarmee beoogde doel. Nu het besluit van 23 november 2009 niet wordt herroepen, bestaat geen aanleiding het CBR te veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van zijn bezwaar heeft gemaakt.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
407-757.