Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 74 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Alle goederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik — uitgezonderd wapens, paarden, militaire uitrusting en militaire papieren — zullen in het bezit blijven van de krijgsgevangenen, evenals hun metalen helmen, gasmaskers en alle andere voorwerpen welke hun zijn verstrekt voor hun persoonlijke bescherming. Eveneens zullen in hun bezit blijven de goederen en voorwerpen, dienend tot hun kleding en voeding, ook indien deze goederen en voorwerpen tot hun modeluitrusting behoren.
2.
Nimmer mogen krijgsgevangenen zonder identiteitsbewijs zijn. Aan degenen die er geen bezitten, zal de gevangenhoudende Mogendheid er een verstrekken.
3.
Onderscheidingstekenen van rang en nationaliteit, decoraties en voorwerpen welke bovenal een persoonlijke of gevoelswaarde hebben, mogen krijgsgevangenen niet worden ontnomen.
4.
Geldbedragen welke krijgsgevangenen bij zich hebben, mogen hun slechts op bevel van een officier worden ontnomen en alleen nadat het bedrag en het signalement van de bezitter in een speciaal register zijn vastgelegd en nadat aan laatstgenoemde een gespecificeerd ontvangstbewijs is ter hand gesteld, hetwelk, goed leesbaar, de naam, rang en troepenafdeling vermeldt van de persoon die het ontvangstbewijs heeft afgegeven. Geldbedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, of op verzoek van de krijgsgevangene daarin omgerekend, zullen op de rekening van de gevangene worden tegoedgeschreven, overeenkomstig artikel 64.
5.
De gevangenhoudende Mogendheid mag slechts op grond van veiligheidsoverwegingen voorwerpen van waarde aan krijgsgevangenen ontnemen. In dat geval zal dezelfde gedragslijn worden gevolgd als ten aanzien van het ontnemen van geldbedragen.
6.
Deze voorwerpen, evenals de afgenomen geldbedragen in een andere muntsoort dan die van de gevangenhoudende Mogendheid en waarvan de bezitter niet de omrekening heeft verzocht, moeten door de gevangenhoudende Mogendheid worden bewaard en in de oorspronkelijke vorm worden teruggegeven aan de krijgsgevangene bij het einde van zijn gevangenschap.