Rb. Rotterdam, 14-09-2011, nr. 289172 / HA ZA 07-1903
ECLI:NL:RBROT:2011:BW0323
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-09-2011
- Zaaknummer
289172 / HA ZA 07-1903
- LJN
BW0323
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BW0323, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑09‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Brandverzekering. Verzekerde heeft brand gesticht in de eigen woning. Toerekeningsvatbaarheid. Aan de hand van het deskundigenbericht moet de conclusie luiden dat verzekerde ten tijde van de brand zodanig onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de brand. De verzekeraar komt geen beroep op artikel 4.1 van de polisvoorwaarden toe , zodat de gevorderde uitkering van de brandverzekering dient te worden toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 289172 / HA ZA 07-1903
Vonnis van 14 september 2011
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Meerhout, België,
eiseres,
advocaat mr. U. van Ophoven te Leek,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Kneppelhout.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Allianz genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 april 2010 en de daaraan ten grondslag
liggende processtukken;
- -
herstelvonnis van deze rechtbank d.d. 26 mei 2010;
- -
het deskundigenbericht, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2010;
- -
door partijen na deskundigenbericht genomen conclusies;
- -
door partijen genomen aktes;
- -
loonbepaling d.d. 20 oktober 2010, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de
deskundige zijn begroot op € 2.912,78 inclusief BTW.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 5 augustus 2009 het benoemen van een deskundige geboden geacht om inzicht te verkrijgen in de vraag of en in hoeverre [eiseres] onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde en voorts of zij zichzelf al dan niet bewust in een dergelijke toestand heeft gebracht door alcohol te drinken en medicijnen te nemen.
2.2
De deskundige heeft bij rapport van 20 september 2010 de aan hem voorgelegde vragen – voor zover van belang – als volgt beantwoord:
“(…)
- 1.
Ten tijde van de brand op 9 september was onderzochte lijdende aan een ziekte, te weten een dissociatieve stoornis, en een gebrek, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis. De dissociatie is een voorbijgaand verschijnsel dat vaker voorkomt bij borderline persoonlijkheidsstoornis, vooral wanneer de draaglast de draagkracht van het individu overschrijdt. Bij stress kan iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis neigen tot dissociatie. Bij dissociatie gaat de integratieve samenhang van denken, voelen, willen, oordelen en handelen verloren. Achteraf is er daarom vaak geheugenverlies. (…) De borderline persoonlijkheidsstoornis is sinds onderzochtes jeugd aanwezig. De mate waarin deze problemen geeft hangt af van onderzochtes leefomstandigheden en met name haar relationele functioneren. Vanaf 2003 is onderzochte depressief geworden, hetgeen in 2005 en 2006 geculmineerd lijkt, waarbij dan ook dissociatie is gaan voorkomen.
- 2.
Naar mening van rapporteur heeft de dissociatie een belangrijke rol gespeeld bij de brandstichting. Vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis, de ruzie, de emotionele ontregeling, is het tot dissociatie gekomen, gebruik van medicatie en alcohol, suïcidaliteit en brand. Dit complex van factoren zich centrerend rond de geestesstoornis van onderzochte heeft haar handelen bepaald ten tijde van de brand.
3.
Naast de dissociatie heeft het alcohol en medicatie gebruik een ontremmende rol gespeeld in onderzochtes handelen. Ook speelt haar kwetsbaarheid voor relationele problematiek vanuit haar borderline persoonlijkheidsstoornis, een boosheid over in de steek gelaten zijn, mislukt zijn, die zij niet kan hanteren. In welke mate deze factoren, de dissociatie, de medicatie, de alcohol, de moeite in het hanteren van ambivalente gevoelens elk afzonderlijk een rol hebben gespeeld kan rapporteur niet bepalen. Het is niet mogelijk deze factoren percentages van oorzakelijkheid toe te kennen. Het is echter hoogstwaarschijnlijk dat ze gecombineerd gewerkt hebben.
4.
Hoewel onderzochte zelf de medicatie en alcohol genomen heeft en kon weten dat er risico’s verbonden zijn aan alcohol gebruik is het haar naar mening van de rapporteur niet aan te rekenen dat deze medicatie en alcohol ontremmend hebben gewerkt. Op het moment van inname was zij heftig emotioneel ontregeld en waarschijnlijk al gedissocieerd. Mogelijk heeft juist door de dissociatie de medicatie paradoxaal gewerkt en was destijds Seroquel een betere keuze geweest.
5.
Vanuit haar problematiek heeft onderzochte een verminderde vrijheid in het bepalen van haar wil ten aanzien van medicatie en alcohol. Naar mening van rapporteur kan niet gesteld worden dat onderzochte zich (gedeeltelijk) bewust in een toestand heeft gebracht die tot iets als een brand kon leiden. Zonder alcohol en medicatie was de dissociatie misschien minder langdurig geweest, maar ook zonder alcohol en medicatie kan dissociatie tot handelen met gevaar leiden. Onderzochte had destijds geen kennis van haar kwetsbaarheid voor dissociatie (vindt dat nog steeds moeilijk voorstelbaar van zichzelf) en kan geen verantwoordelijkheid worden toegekend voor het omgaan met dissociatie. Meestal is voor het doorbreken van een dissociatieve toestand een externe prikkel noodzakelijk.
6.
Zoals boven beschreven kan het geheugenverlies voor de brand verklaard worden uit dissociatie, de invloed van medicatie en alcohol, en het enige tijd buiten bewustzijn zijn geweest. Hoe deze drie factoren onderling bijdragen aan het geheugenverlies, kan rapporteur niet bepalen. Enerzijds lijkt het meest waarschijnlijk dat ze alle drie oorzakelijk bijdragen aan het geheugenverlies, anderzijds kunnen ze elk op zich alleen een oorzaak vormen voor het geheugenverlies.
7.
Naar mening van rapporteur kon onderzochte ten tijde van het ontstaan van de brand, hoe dat ook in zijn werk moet zijn gegaan, niet meer de gevolgen van haar handelen inschatten als gevolg van een ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens in de zin van dissociatie, gesuperponeerd op een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
8.
Daarmee kan naar mening van rapporteur onderzochte ook geen verwijt gemaakt worden ten aanzien van de brand.
9.
Dat onderzochte de brand heeft aangekondigd doet niet af aan bovenstaande conclusies. Ten tijde van deze aankondigingen, althans uitspraken over brand, wordt betrokkene beschreven door getuigen als verward en onder invloed. Naar mening van rapporteur heeft betrokkene deze aankondigingen ook gedaan in dissociatieve toestand en onder invloed van medicatie en alcohol, over de inname waarvan zij door haar stoornis geen wilsvrijheid had. Dat onderzochte gecommuniceerd heeft over brand die er was of zou komen wijst bij deze geestesgesteldheid niet op een besef van haar handelen tijdens het ontstaan van de brand. Naar mening van rapporteur beschikte onderzochte op dat moment niet over een vrije wilsbeschikking noch ten aanzien van wat ze deed noch over wat ze zei of msn-de.
10.
Ten tijde van het ontstaan van de brand was onderzochte naar mening van rapporteur ontoerekeningsvatbaar te achten.
11.
Hoewel het moeilijk is een psychische gesteldheid op een bepaald moment vier jaar geleden te reconstrueren en de precieze toedracht van de brand onbekend is gebleven, is het rapporteurs overtuiging dat vanuit het dossier, de informatie van behandelaren en het eigen onderzoek van rapporteur, voldoende aannemelijk te maken is dat onderzochte op het moment van de brand in haar handelen volledig door een psychische stoornis werd bepaald.
- 2.3.
Voorts heeft de deskundige in zijn rapport onder meer - voor zover van belang - het volgende gerapporteerd:
“(…) Gespreksverslag:
(...) Onderzochte denkt in het najaar van 2005 wel weer te zijn gaan werken. Ze ging toen samenwonen met [persoon 1] in het huis waar de brand geweest is. [persoon 1] was de ex vriend van de vriendin waar onderzochte bij ingetrokken was. Onderzochte noemt haar keuze voor [persoon 1] achteraf een slechte beslissing. Het was impulsief en niet verstandig. Het was een rommelige situatie volgens onderzochte. De relatie met [persoon 1] liep niet. Haar kinderen kwamen wel op bezoek. Haar ex liet haar wel met rust maar zou ook gedreigd hebben dat zij in een gesloten inrichting zou worden opgenomen. De burgemeester zou haar willen opsluiten en onderzochte zegt nog nooit zo bang te zijn geweest. Ze deed wel gekke dingen, zoals wel twee keer per week zichzelf in de auto terugvinden en dan niet weten waar en waarom. Ze kan zich herinneren een keer gedacht te hebben: “Wat doe ik hier? Ben ik gek aan het worden?”
(…)
Ontvangen informatie betreffende onderzochtes behandeling:
- -
intakebrief GGZ Acute Zorg Drachten, d.d. 1-11-2004
- -
verslaglegging crisisopname GGZ Acute Zorg Drachten, d.d. 3-12-2004 en 8-12-2004
- -
verslaglegging opname De Berkenhof Zuidlaren, d.d. 14-02-2005
- -
indicatiestellingsgesprek GGZ Zuidoost-Friesland, d.d. 1-03-2005
- -
afsluiten behandeling GGZ Zuidoost-Friesland, d.d. 21-11-2005
- -
herintake GGZ Zuidoost-Friesland, d.d. 6-11-2006 (deze brief bevindt zich ook in het dossier en
wordt aangehaald bij de samenvatting van de stukken op pagina 8 van dit rapport).
(...)
Psychiatrisch onderzoek:
(…) Onderzochte vertelt in overmaat van symptomen kenmerkend voor een borderline persoonlijkheidsstoornis: instabiliteit van stemming en zelfbeeld, impulsiviteit, zelfbeschadigend gedrag, bij perioden misbruik van alcohol, in relaties moeite met ambivalenties, moeite met alleen zijn, gevoelig voor (vermeend) in de steek gelaten worden. Ook vertelt zij over dissociatie, met een ouder en Nederlands woord, ook wel aangeduid als schemertoestand: in periodes van grote stress gaat zij weg met de auto zonder zich dit te realiseren, waardoor er ook geheugenverlies voor dit handelen is, en hervindt zich dan op een locatie waar zij zich eerst op moet oriënteren. (…)
Het alcoholgebruik van betrokkene is moeilijk naar waarheid in te schatten. Zij zegt wel veel gedronken te hebben, maar nooit zoveel dat zij niet meer wist wat ze deed. Zij zal meer alcohol hebben gedronken dan goed was voor haar stemming en passend bij haar problematiek, zij is er echter niet voor in behandeling geweest. Alcohol komt ook niet als een groot probleem naar voren uit de verslaglegging van behandelaren. Ten tijde van het onderzoek lijkt misbruik van alcohol dan wel drugs niet actueel.
De opgevraagde verslaglegging en het dossier van onderzochte in de onderhavige zaak bevestigen naar mening van rapporteur onverkort de diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij wordt stemmingsproblematiek gezien die in intensiteit kan wisselen en veel relatieproblematiek die zowel door de borderline problematiek veroorzaakt wordt als deze aanwakkert.
(…)
Beschouwing:
(…) Onderzochte vertelt in deze tijd dissociatieve momenten te hebben gehad. De dissociatie kan niet geobjectiveerd worden vanuit de stukken, maar zoals onderzochte erover spreekt klinkt het zeer authentiek. Zij lijkt het zelf niet zo te herkennen als dissociatie, als iets wat kan voorkomen wanneer een borderline persoonlijkheidsstoornis onder stress komt te staan. De psychiater die onderzochte twee dagen na de brand onderzoekt, spreekt wel het vermoeden uit op een dissociatieve periode passend bij een borderline persoonlijkheidsstoornis als verklaring voor het geheugenverlies, en noemt ook de mogelijkheid van een retrograde amnesie.
(…) Onderzochtes verbazing en ontzetting dat er brand geweest was komt, nu ten tijde van het onderzoek vier jaar later, authentiek over.
Getuigen verklaren dat onderzochte de brand heeft aangekondigd. Ze verklaren ook dat onderzochte warrig was en onder invloed van alcohol. Ze noemen duidelijk symptomen van een alcoholintoxicatie
(met name de dysarthrie, het moeilijk verstaanbaar zijn) alhoewel hier ook sprake kan zijn van het gecombineerde effect van alcohol en benzodiazepinen (de slaapmedicatie die onderzochte gebruikte). Onderzochte kan zich niet voorstellen dat zij zoveel gedronken had en dat de alcohol eventueel ook haar geheugenverlies kan verklaren.
Wat er precies gebeurd is toen onderzochte allen in haar woning was die avond op 9 september 2006 nadat haar vriend vertrokken was, kan rapporteur niet reconstrueren. Gelet op haar problematiek en op wat in het algemeen bekend is over borderline persoonlijkheidsstoornissen acht rapporteur het volgende aannemelijk. Onderzochte was al sterk aan het afglijden in haar psychische conditie, de ruzie met haar vriend bracht haar in een relationele en misschien wel existentiële crisis. Het is goed mogelijk dat ze gedissocieerd is geraakt, zoals wel eerder gebeurde. Evenzo is mogelijk dat de medicatie en de alcohol dit keer niet versuffend of anxiolytisch heeft gewerkt maar vooral ontremmend. Meest waarschijnlijk lijkt dat een combinatie van deze effecten zich voorgedaan heeft. Onderzochte is suïcidaal geworden maar ook boos. Het lijkt dat ze daarom tot brandstichting is gekomen, haar boosheid heeft willen vorm geven, zonder zich daarvan bewust te zijn, zelfs nu nog haar boosheid van toen niet te kunnen onderkennen.
Dat onderzochte de brand aangekondigd heeft wijst naar mening van rapporteur niet op een bewust en opzettelijk handelen. Ze was gedissocieerd en had medicatie en alcohol genomen. In een dissociatieve toestand kunnen handelingen verricht worden (zoals het autorijden waarover onderzochte verteld heeft) waarvan het lijkt alsof het individu dat vanuit een wilsbeschikking doet maar die min of meer automatisch gaan en waarover het individu later verbaasd is dat het gebeurd is. Bij de brand lijkt onderzochtes boosheid dissociatief afgesplitst te zijn en met de ontremming door alcohol en medicatie tot de brand geleid te hebben.
Onderzochte heeft weliswaar tegenover haar ex-man, haar oudste dochter en een vriendin iets gezegd over brandstichting, maar zij heeft naar mening van rapporteur op dat moment noch controle gehad over wat zij deed noch over wat zij zei. Impulsen, emoties en affecten buitelden over elkaar heen en er was naar inschatting van rapporteur geen sprake van planmatig handelen en evenmin van besef van het gevaarlijke van het handelen. Misschien is er wel enig besef gekomen bij onderzochte toen de brand er eenmaal was. Het zien van vuur zou een sterke externe prikkel kunnen zijn die betrokkene uit de dissociatie haalt en haar ontnuchtert (wat heb ik nu gedaan?), waarna zij iets communiceert met enige relaties die haar nabij zijn. Daarna valt zij misschien toch weer weg, overmand door alcohol en medicatie en mogelijkerwijs de rookontwikkeling bij de brand. Omdat de toedracht van de brand niet bekend is en onderzochte zich niets meer kan herinneren blijft dit scenario tamelijk hypothetisch. Het communiceren dat er brand komt dan wel is geweest wijst echter niet op besef bij onderzochte van waar zij tijdens het ontstaan van de brand mee bezig was.
Van de alcohol moet onderzochte weten dat het een ontremmend effect kan hebben, maar naar mening van rapporteur was ze die avond dusdanig ontregeld dat ze onvoldoende keuze kon maken in het wel of niet drinken van alcohol. Het lijkt een escalatie te zijn geweest: ruzie, emotionele ontregeling, dissociatie, medicatie, drinken, suïcidaliteit en uiteindelijk brand.
Wanneer sprake zou zijn van een tenlastelegging brandstichting zou rapporteur geneigd zijn te adviseren betrokkene als ontoerekeningsvatbaar voor die brandstichting te beschouwen. Het geheugenverlies voor de brandstichting kan verklaard worden uit de dissociatie, het gebruik van alcohol en medicatie en de periode dat onderzochte buiten bewustzijn is geweest na de brand. Er is met andere woorden, amnesie voor de dissociatie, amnesie na alcohol en medicatie intoxicatie, en retrograde amnesie na een periode van bewustzijnsverlies. (...)”
- 2.4.
Bij conclusie na deskundigenbericht heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven - gesteld in te kunnen stemmen met de inhoud van het deskundigenrapport. Zij geeft aan zich te kunnen herkennen in de beschrijving die de deskundige geeft aan haar toestand voorafgaand aan de brand en ten tijde van de brand.
- 2.5.
Bij conclusie na deskundigenbericht heeft Allianz geconcludeerd dat [eiseres] niet geslaagd is in het haar opgelegde bewijs dat zij zodanig onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de brand. Allianz stelt daartoe - samengevat - dat de deskundige zijn antwoorden op de vragen van de rechtbank zodanig wankel heeft onderbouwd dat op deze antwoorden geen acht moet worden geslagen. De deskundige heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij feiten schetst die hoogstens een vermoeden van dissociatie als een van de mogelijke oorzaken van het geheugenverlies - naast alcohol of medicijngebruik – rechtvaardigen en waarom hij bij de beantwoording van de vragen het bestaan van de dissociatie als feit aanneemt, aldus Allianz.
- 2.6.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de Allianz opgeworpen bezwaren het volgende. Als uitgangspunt dient te gelden dat het inherent is aan psychische stoornissen dat de klachten die daaruit voortvloeien moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn door middel van medisch materiaal. De medische beoordeling van de toestand waarin [eiseres] ten tijde van de brand verkeerde, berust daarom vooral op de anamnese van haar zelf. Enige objectivering van de - subjectieve - klachten is wel vereist. Voldoende daarvoor is dat de klachten reëel, niet ingebeeld en niet overdreven zijn. In dit licht dient de wijze waarop de deskundige zijn antwoorden ten aanzien van de aanwezigheid van de dissociatie heeft geformuleerd, te worden gelezen. Dat de antwoorden niet steeds even stellig zijn geformuleerd, is daarvan een logisch gevolg.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundige een zorgvuldig eigen onderzoek heeft gedaan en dat de in zijn rapport getrokken conclusies logisch voortvloeien uit zijn bevindingen. Ze zijn, in het licht van de aard van de klachten, deugdelijk geformuleerd. Daarbij is de deskundige ook voldoende ingegaan op de van de zijde van partijen naar aanleiding van het conceptrapport gemaakte opmerkingen. Voor een nadere onderbouwing door deskundige ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. De rechtbank neemt het rapport van de deskundige derhalve tot uitgangspunt bij haar verdere beoordeling.
- 2.7.
Anders dan Allianz stelt, volgt uit het rapport niet dat de deskundige alcohol- en medicijngebruik als mogelijke oorzaak voor het geheugenverlies niet heeft onderkend, maar juist dat hij de invloed van alcohol- en medicijngebruik op het geheugenverlies wel degelijk in ogenschouw heeft genomen. Zijn conclusie luidt immers dat het geheugenverlies verklaard kan worden uit de dissociatie, de invloed van medicijnen en alcohol en het enige tijd buiten bewustzijn zijn, waarbij waarschijnlijk alle drie factoren hebben bijgedragen aan het geheugenverlies.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de deskundige, gelet op de door hem ingewonnen informatie en het eigen onderzoek van rapporteur, voldoende aannemelijk dat [eiseres] op het moment van de brand in haar handelen volledig door een psychische stoornis werd bepaald. Het communiceren dat er brand komt dan wel is geweest wijst volgens de deskundige echter niet op besef bij [eiseres] van waar zij tijdens het ontstaan van de brand mee bezig was. Dat [eiseres] de brand aangekondigd heeft wijst naar mening van de rapporteur niet op een bewust en opzettelijk handelen. Ze was gedissocieerd en had medicatie en alcohol genomen. In een dissociatieve toestand kunnen handelingen verricht worden (zoals autorijden waarover verzochte verteld heeft) waarvan lijkt alsof het individu dat vanuit een wilsbeschikking doet maar die min of meer automatisch gaan en waarover het individu later verbaasd is dat het gebeurd is.
In de beschouwingen die de deskundige in zijn rapport geeft, acht de deskundige het door hem geschetste scenario over wat er die bewuste avond is voorgevallen aannemelijk in het licht van de uit de overige stukken bekende problematiek van [eiseres] en op grond van wat er in het algemeen bekend is over borderline persoonlijkheidsstoornissen. Dat het moeilijk is om een psychische gesteldheid op een bepaald moment vier jaar geleden te reconstrueren en de precieze toedracht van de brand onbekend is gebleven, is voor deskundige kennelijk geen belemmering om tot die overtuiging te komen. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige over.
- 2.8.
Voorts voert Allianz aan dat de deskundige ten onrechte op de mededelingen van [eiseres] zelf is afgegaan en deze voor waar heeft aangenomen. Allianz stelt daarbij dat [eiseres] niet op haar woord kan worden geloofd aangezien zij reeds eerder bij een verkeersongeval in België getracht heeft een verbalisant te manipuleren.
Dit verweer kan niet slagen. Uit het deskundigenonderzoek kan niet worden afgeleid dat de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van [eiseres]s mededelingen in twijfel dienen te worden getrokken. Ook de deskundige heeft zich in die richting niet negatief over [eiseres] uitgelaten. De deskundige heeft daarentegen juist een aantal keren uitdrukkelijk vermeld dat [eiseres] authentiek overkwam. Tevens vermeldt de deskundige in zijn rapport dat [eiseres] vertelt in overmaat van symptomen kenmerkend voor een borderline persoonlijkheidsstoornis: instabiliteit van stemming en zelfbeeld, impulsiviteit, zelfbeschadigend gedrag, bij perioden misbruik van alcohol, in relaties moeite met ambivalenties, moeite met alleen zijn, gevoelig voor (vermeend) in de steek gelaten worden.
Ten aanzien van de hiervoor door Allianz aangehaalde verzekeringskwestie heeft de rechtbank reeds bij tussenvonnis d.d. 5 augustus 2009 onder 2.11 geoordeeld dat zij de relevantie hiervan voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet ziet zodat de rechtbank dit debat verder buiten beschouwing laat. De rechtbank ziet geen aanleiding hierop terug te komen.
- 2.9.
Tot slot stelt Allianz dat [eiseres] een groot alcoholprobleem heeft dat een veel grotere rol in de brandstichting heeft gespeeld dan [eiseres] de deskundige heeft doen geloven. Ook haar huidige vriend kruipt dronken achter het stuur hetgeen erop duidt dat [eiseres] zich in een alcoholistisch milieu bevindt en zichzelf daarbij niet onbetuigd laat, maar wanneer zij daar direct op aangesproken wordt, zij dat bagatelliseert, aldus Allianz.
- 2.10.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige het alcoholgebruik van [eiseres] moeilijk naar waarheid kan inschatten. De deskundige is van mening dat zij wel meer zal hebben gedronken dan goed was voor haar stemming en passend bij haar problematiek, maar dat zij daarvoor niet in behandeling is geweest. Alcohol komt ook niet als een groot probleem naar voren uit de verslaglegging van behandelaren. Gelet op deze bevindingen volgt de rechtbank Allianz niet in haar stelling dat alcohol een grotere rol bij de brandstichting heeft gespeeld dan [eiseres] de deskundige heeft willen doen geloven. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het [eiseres] naar de mening van de deskundige niet valt aan te rekenen dat de (medicatie- en) alcohol ontremmend hebben gewerkt aangezien [eiseres] op het moment van inname al heftig emotioneel ontregeld en waarschijnlijk al gedissocieerd was. Voorts was, aldus de deskundige, de dissociatie zonder alcohol (en medicatie) misschien minder langdurig geweest, maar ook zonder alcohol (en medicatie) kan dissociatie tot handelen met gevaar leiden. De rechtbank leidt hieruit af dat het alcoholgebruik van [eiseres] niet doorslaggevend is geweest voor de uiteindelijke brandstichting, en volgt ook mede gelet hierop Allianz niet in haar stelling dat het alcoholgebruik een grotere rol heeft gespeeld dan [eiseres] wil doen geloven.
- 2.11.
Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiseres] zodanig onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de brand alsmede dat [eiseres] ten tijde van het ontstaan van de brand ontoerekeningsvatbaar te achten was, te meer nu de deskundige het ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing van belang acht op te merken dat onderzochte op het moment van de brand in haar handelen volledig door een psychische stoornis werd bepaald.
Beroep op verzwijging
- 2.12.
Bij akte heeft Allianz aangevoerd dat zij bedoeld heeft haar verweer in die zin te wijzigen dat de nadere feiten die omtrent [eiseres] in het deskundigenrapport bekend zijn geworden, tot de conclusie leiden dat [eiseres] ten tijde van het aangaan van de verzekering melding had moeten maken van haar voorgeschiedenis van alcoholisme, psychiatrische toestand, suïcide-pogingen en het gegeven dat [eiseres] zichzelf geregeld terugvond in een auto en zij niet wist hoe ze daar kwam en wat ze daar deed. Gezien de feiten die uit het deskundigenrapport, gebaseerd op stukken die bij Allianz grotendeels onbekend waren, naar voren komen, heeft [eiseres] het aanvraagformulier voor haar brandverzekering destijds niet correct ingevuld. [eiseres] had bij de beantwoording van het eerste deel van de slotvraag “Hebt u nog iets mee te delen dat de maatschappij voor het beoordelen van de aanvraag behoort te weten?” melding van haar geestelijke gesteldheid moeten maken zoals zij die ook tegenover de deskundige heeft beschreven. Indien Allianz bij het aangaan van de verzekering door [eiseres] over de voorgeschiedenis was geïnformeerd, had Allianz de verzekering van [eiseres] zonder meer geweigerd.
- 2.13.
De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank begrijpt het verweer van Allianz aldus dat zij met haar stelling dat zij “de verzekering onder deze voorwaarden zonder meer had geweigerd” impliceert dat weigering van de verzekering moet leiden tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
Allianz laat echter na te onderbouwen waarom en in hoeverre de verzekering op de thans met [eiseres] overeengekomen voorwaarden zou zijn geweigerd ingeval [eiseres] melding zou hebben gemaakt van haar psychiatrische toestand. Dit had, mede gelet op de stand waarin onderhavige procedure zich inmiddels bevindt, wel op haar weg gelegen. De vraag welke psychiatrische omstandigheden Allianz zouden hebben doen besluiten tot weigering, alsmede de vraag of bekendheid met de psychiatrische toestand wellicht zouden hebben geleid tot een verzekeringsovereenkomst onder aangepaste voorwaarden, blijft immers thans onbeantwoord. Het verweer zal derhalve als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
- 2.14.
Voorts heeft Allianz aangevoerd dat [eiseres] bij het aangaan van de verzekering duidelijkheid had moeten geven over haar strafrechtelijke voorgeschiedenis in de acht jaar voorafgaand aan de aanvraag van de verzekering. Het is aan [eiseres] om hierover duidelijkheid te verschaffen, aldus Allianz. Ook stelt Allianz er belang bij te hebben nader te worden geïnformeerd over de strafrechtelijke voorgeschiedenis van [pers[persoon 2], om te kunnen beoordelen of de slotvraag van de polisaanvraag ten aanzien van [persoon 2] door [eiseres] juist is beantwoord.
- 2.15.
Allianz heeft aan haar betoog op dit punt geen rechtsgevolg verbonden. Voor zover zij heeft willen stellen dat een juiste beantwoording van de betreffende vraag op de aanvraag zou hebben geleid tot weigering van de verzekering, had het op de weg van Allianz gelegen te stellen en onderbouwen dat [eiseres] de bedoelde vraag op het aanvraagformulier in strijd met de waarheid heeft beantwoord. Dit heeft Allianz echter niet gesteld, nu zij volstaat met het poneren van vermoedens omtrent enig strafrechtelijk verleden van [eiseres] (en [persoon 2]). Ook dit verweer kan derhalve niet slagen. In deze omstandigheden is voor inzage in de door Allianz verlangde uittreksels justitiële documentatie geen plaats.
- 2.16.
De conclusie moet luiden dat [eiseres] ten tijde van de brand zodanig onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de brand. Dit heeft tot gevolg dat Allianz geen beroep op artikel 4.1 van de polisvoorwaarden toekomt zodat de vordering van [eiseres] dient te worden toegewezen.
- 2.17.
Allianz zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de bij loonbepaling d.d. 20 oktober 2010 bepaalde schadeloosstelling en het loon van de deskundige van € 2.912,78 inclusief BTW.
3. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat Allianz aansprakelijk is voor de schade voortvloeiende uit de brand op 9 september 2006 in de woning aan de [adres 1];
veroordeelt Allianz om aan [eiseres] de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van de brand op 9 september 2006 in de woning aan de [adres 1], welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 9 september 2006, althans vanaf de dag dat de betreffende schade is geleden indien die dag ten aanzien van de betreffende schade na 9 september 2006 ligt, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Allianz in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 5.963,09, waarvan te voldoen:
- a.
aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 56.99.90.688, ten name
van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer):
€ 63,50 aan in debet gesteld vast recht;
€ 84,31 aan in debet gestelde kosten voor de deurwaarder;
€ 2.912,78 aan overige verschotten waaronder kosten van de
loonbepaling;
€ 2.712,00 aan salaris voor de advocaat;
- -
------------ +
€ 5.772,59
- b.
aan de advocaat van [eiseres]:
€ 190,50 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2011.?
1158/548