Zie H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, derde deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1882, p. 30. Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2559, NJ 2004/576, rov. 3.3.
HR, 10-01-2017, nr. 15/02799
ECLI:NL:HR:2017:26
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2017
- Zaaknummer
15/02799
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:26, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1314, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:26, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑03‑2016
- Wetingang
art. 350 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NBSTRAF 2017/37
JIN 2017/40 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2017-0035 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/37
JIN 2017/40 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 10‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Urineren in politiecel. Vernieling; onbruikbaar maken a.b.i. art. 350.1 Sr? HR herhaalt ECLI:NL:HR:1998:AD2883, NJ 1998/857 m.b.t. de uitleg van de term ‘onbruikbaar’ maken in de zin van art. 350.1 Sr. In ’s Hofs oordeel dat verdachte door te urineren in een politiecel, die politiecel ‘onbruikbaar’ heeft gemaakt in de zin van art. 350 Sr, ligt als vaststelling van de rechter besloten dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/02799
MD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juni 2015, nummer 22/002894-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van het "onbruikbaar maken" van een politiecel als bedoeld in art. 350 Sr.
2.2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter met aanvulling van gronden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging. In dat vonnis is ten laste van de verdachte, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezenverklaard dat hij:
"op 5 januari 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel toebehorende aan Politie Haaglanden onbruikbaar [heeft] gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk te urineren op de grond van die politiecel."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"4.1 het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, nr. PL 1524-2014003274-1, als bijlage gevoegd bij het onder 4. genoemde proces-verbaal, d.d. 5 januari 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 131 – 132), inhoudende (naar de Hoge Raad begrijpt) als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar;
Op 5 januari 2014 te 's-Gravenhage ging ik naar [verdachte] toe ter controle van de verdachte. Ik zag toen ik de deur van de cel van politie Haaglanden open deed dat er een substantie op de grond lag waarvan ik direct vermoedde dat het urine was. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat wij hem als een hond behandelden en dat hij daarom ook als een hond ging pissen. Ik heb aan [verdachte] gevraagd of hij de urine op wilde ruimen, maar [verdachte] weigerde medewerking te verlenen.
4.2
het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL 1524-20140013274-3, als bijlage gevoegd bij het onder 4. genoemde proces-verbaal, d.d. 5 januari 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (blz. 135), inhoudende (naar de Hoge Raad begrijpt) als verklaring van de verdachte;
Ik zei als jullie mij als een hond behandelen dan gedraag ik me ook als een hond. Daarom ging ik ook als een hond plassen."
2.2.3.
De Politierechter heeft onder het kopje "nadere bewijsoverweging" voorts het volgende overwogen:
"Door te urineren op de vloer van een politiecel, kan deze vanaf dat moment totdat er is schoongemaakt niet worden gebruikt. Naar het oordeel van de politierechter valt ook een dergelijk tijdelijk onbruikbaar maken onder vernieling als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht."
2.3.
Art. 350, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.4.
De in de tenlastelegging en bewezenverklaring gebruikte term 'onbruikbaar' is aldaar kennelijk gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 350, eerste lid, Sr. Van onbruikbaar maken in de zin van art. 350, eerste lid, Sr is sprake als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het is bestemd. Daaraan behoeft niet af te doen dat de onbruikbaarmaking van beperkte duur is en herstel in het gebruik zonder noemenswaardige kosten of inspanning mogelijk is (vgl. HR 19 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:AD2883, NJ 1998/857).
2.5.
Blijkens de hierboven onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte door te urineren in een politiecel, die politiecel "onbruikbaar" heeft gemaakt in de zin van art. 350 Sr. Dat oordeel, waarin als vaststelling van de rechter ligt besloten dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2017.
Conclusie 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Urineren in politiecel. Vernieling; onbruikbaar maken a.b.i. art. 350.1 Sr? HR herhaalt ECLI:NL:HR:1998:AD2883, NJ 1998/857 m.b.t. de uitleg van de term ‘onbruikbaar’ maken in de zin van art. 350.1 Sr. In ’s Hofs oordeel dat verdachte door te urineren in een politiecel, die politiecel ‘onbruikbaar’ heeft gemaakt in de zin van art. 350 Sr, ligt als vaststelling van de rechter besloten dat de politiecel tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze was bestemd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Nr. 15/02799 Zitting: 6 december 2016 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 juni 2015 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014 met aanvulling van gronden bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging. Daarbij is de verdachte wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken” veroordeeld en is de vordering van de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 50,-, subsidiair één dag hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat er sprake is van het “onbruikbaar maken” van een politiecel, zoals bedoeld in art. 350 Sr, en dat het hof het dienaangaande gevoerde verweer op onjuiste, althans ontoereikende, gronden heeft verworpen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
“op 5 januari 2014 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel toebehorende aan Politie Haaglanden onbruikbaar [heeft] gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk te urineren op de grond van die politiecel.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) Een proces-verbaal van politie van 5 januari 2014, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als aangifte van [verbalisant 2] namens de Politie Haaglanden:
“Op 5 januari 2014 te ’s-Gravenhage ging ik naar [verdachte] toe ter controle van de verdachte. Ik zag toen ik de deur van de cel van politie Haaglanden open deed dat er een substantie op de grond lag waarvan ik direct vermoedde dat het urine was. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat wij hem als een hond behandelden en dat hij daarom ook als een hond ging pissen. Ik heb aan [verdachte] gevraagd of hij de urine op wilde ruimen, maar [verdachte] weigerde medewerking te verlenen.”
(ii) Een op 5 januari 2015 bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
“Ik zei als jullie mij als een hond behandelen dan gedraag ik me ook als een hond. Daarom ging ik ook als een hond plassen.”
6. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities, heeft de raadsvrouwe van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, aangezien er geen sprake is van onbruikbaar maken. De raadsvrouwe heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte kon in zijn cel blijven. Er was geen noodzaak om direct na het aantreffen van de substantie op de grond de politiecel schoon te maken. Bovendien wordt een politiecel na gebruik altijd schoongemaakt, voordat iemand anders in de cel wordt geplaatst. Nadat de verdachte uit zijn cel was gegaan, moest de cel hoe dan ook worden gereinigd, terwijl een extra reiniging niet noodzakelijk was en evenmin blijkt te zijn uitgevoerd.
7. Door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen heeft het hof in reactie op dit verweer in het bevestigde vonnis onder “nadere bewijsoverweging” het volgende overwogen:
“Door te urineren op de vloer van een politiecel, kan deze vanaf dat moment totdat er is schoongemaakt niet worden gebruikt. Naar het oordeel van de politierechter valt ook een dergelijk tijdelijk onbruikbaar maken onder vernieling als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.”
8. De tenlastelegging is toegesneden op art. 350, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende woorden “onbruikbaar [heeft] gemaakt” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
9. Art. 350, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
10. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling houdt in dat naast het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen en wegmaken van enig geheel of ten dele aan een ander toebehorend voorwerp het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van zodanig voorwerp is strafbaar gesteld met het oog op de mogelijkheid een goed, zonder het te beschadigen, onbruikbaar te maken voor zijn bestemming.1.Van onbruikbaar maken in de zin van art. 350, eerste lid, Sr is sprake als een voorwerp in een toestand wordt gebracht waardoor het voorwerp niet meer gebruikt kan worden voor het doel waarvoor het is bestemd.2.Daarvoor is niet vereist dat de materie van het voorwerp door de handeling is aangetast.3.Evenmin is van belang of die onbruikbaarmaking van beperkte duur is en het herstel in het gebruik van het voorwerp zonder noemenswaardige kosten of inspanning mogelijk is.4.Het op eenvoudige wijze kunnen herstellen van het onbruikbaar gemaakte voorwerp staat derhalve niet in de weg aan het aannemen van onbruikbaarmaking van dat voorwerp.
11. Aan de rechtspraak van de Hoge Raad kunnen de volgende voorbeelden worden ontleend. Het gedeeltelijk leegspuiten van brandblussers leverde het onbruikbaar maken zoals bedoeld in art. 350, eerste lid, Sr op, aangezien de brandblusapparaten daardoor hun bestemming als veiligheidsvoorziening niet meer overeenkomstig de daaraan te stellen eisen konden vervullen, ook al zou door het spuiten met de brandblusapparaten daaraan niet iedere verdere werking zijn ontnomen.5.Ook het uit de grond trekken van een paal, die diende als onderdeel van de erfafscheiding, en het uit de grond trekken van een verkeersbord met een paal waren aan te merken als het onbruikbaar maken in de voornoemde zin.6.Het verwijderen van platen, die door de rechthebbende voor ramen en deuren waren bevestigd met de kennelijke bedoeling personen de onbevoegde toegang tot het pand te ontzeggen, leverde het onbruikbaar maken daarvan op.7.Het gooien van een zakje met verf naar de gouden koets waardoor verfspatten op de kleding van omstanders terecht zijn gekomen, werd beschouwd als het onbruikbaar maken van die kledingstukken.8.In een woning een hennepkwekerij opzetten en daartoe zeil over de vloerbedekking bevestigen, plastic tegen de muren nieten, gipsplaten op een kozijn schroeven, panelen tegen de muren schroeven, gaten in een muur en in de plafonds maken en aan de plafonds afzuigboxen en luchtslangen plaatsen, werd aangemerkt als het onbruikbaar maken van slaapkamers en een meterkast in die woning.9.
12. In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen, in samenhang bezien met de bewezenverklaring en de gebezigde bewijsmiddelen, heeft het hof geoordeeld dat de verdachte een politiecel onbruikbaar heeft gemaakt door op de grond van die politiecel te urineren. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10 is vooropgesteld, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De verdachte heeft op de grond van de politiecel, waarin hij zich bevond, geürineerd en vervolgens heeft hij geweigerd de urine op te ruimen. De verbalisant die de politiecel van de verdachte controleerde heeft verklaard dat de politiecel na het vertrek van de verdachte niet meer kon worden gebruikt door andere arrestanten en dat de cel moest worden gereinigd.10.De omstandigheid dat als gevolg van het handelen van de verdachte reiniging van de politiecel was vereist, vindt bevestiging in de door de politie als benadeelde partij ingediende vordering betreffende schoonmaakkosten (“Schoonmaak/afroep, Weekend/code W4005”) à € 32,11. Het voegingsformulier houdt in dat extra schoonmaak nodig was, omdat de verdachte zijn cel met urine had besmeurd. Het hof heeft deze vordering volledig toegewezen. Voorts ligt in de overwegingen van het hof besloten dat het hof heeft vastgesteld dat de politiecel niet meer gebruikt kon worden voor het doel waarvoor deze was bestemd. Deze feitelijke vaststelling acht ik in het licht van het voorgaande niet onbegrijpelijk. Het spreekt vanzelf dat de eisen die aan de inrichting van een politiecel mogen worden gesteld in de weg staan aan het gebruik van een politiecel die is besmeurd met urine. In die zin kon het hof oordelen dat sprake was van het - tijdelijk - onbruikbaar maken van de desbetreffende politiecel. Aldus heeft het hof het in het middel bedoelde verweer op goede gronden en toereikend gemotiveerd verworpen. Gelet op hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte ter onderbouwing van haar verweer heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
13. De steller van het middel betoogt dat de politiecel ook ná het urineren door de verdachte door hem zelf kon worden gebruikt als cel. Nog daargelaten dat het hof daarover niets heeft vastgesteld, is een cel in de staat waarin de verdachte deze heeft gebracht onbruikbaar om te voldoen aan haar bestemming, te weten het onderbrengen van arrestanten in een ruimte die voldoet aan de eisen die aan een politiecel moeten worden gesteld.11.In dit verband is een vergelijking op haar plaats met het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 7 december 1999, NJ 2000/148 ten aanzien van het leegspuiten van brandblusapparaten. Ook in die zaak werd bij het oordeel dat sprake was van het onbruikbaar maken in aanmerking genomen dat door het leegspuiten de apparaten hun bestemming als veiligheidsvoorziening niet meer overeenkomstig de daaraan te stellen eisen konden vervullen.
14. Het middel faalt.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2016
Vgl. Noyon, Langemeijer & Remmelink (red.), Het Wetboek van Strafrecht (losbladig), Deventer: Kluwer, aant. 2 bij art. 350 Sr (bijgewerkt tot 1 mei 2007), waarin voor de betekenis van onbruikbaar maken wordt verwezen naar aant. 3 op art. 159 Sr (bijgewerkt tot 1 september 2004).
Vgl. HR 19 oktober 1971, NJ 1972/33.
Vgl. HR 19 mei 1998, NJ 1998/857, rov. 5.2.
Vgl. HR 7 december 1999, NJ 2000/148, rov. 3.
Vgl. HR 14 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2559, NJ 2004/576, rov. 3 en HR 19 oktober 1971, NJ 1972/33.
Vgl. HR 23 augustus 2008, nr. 02142/04 (niet gepubliceerd, art. 81 RO).
Vgl. HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7262, NJ 2005/566 m.nt. Buruma (tweede klacht van het derde middel, art. 81 RO).
Vgl. mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:1386) voorafgaand aan HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2447 (tweede middel; de Hoge Raad laat dit middel buiten bespreking).
Zie het proces-verbaal van politie van 5 januari 2014, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], betreffende de aangifte van [verbalisant 2] namens de Politie Haaglanden. Dit proces-verbaal is deels als bewijsmiddel 1 voor het bewijs gebruikt.
Vgl. HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7262, NJ 2005/566 m.nt. Buruma (tweede klacht van het derde middel, art. 81 RO). In die zaak was aangevoerd dat de desbetreffende kledingstukken toch gestoomd moesten worden.
Beroepschrift 30‑03‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 15/02799
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: Mr. Th.J. Kelder
Dossiernummer: 1616855
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 2 juni 2015, onder nummer 22-002894-14 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat
's Hofs oordeel dat in casu sprake is van het ‘onbruikbaar maken’ (zoals bedoeld in art. 350 Sr) van een politiecel onjuist is, althans ontoereikend is gemotiveerd, althans doordat
de bewezenverklaring voor zover zij inhoudt dat verzoeker een politiecel ‘onbruikbaar [heeft] gemaakt’ niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, en/of doordat
het verweer dat ‘geen sprake was van het onbruikbaar maken van de cel’ op onjuiste althans ontoereikende gronden is verworpen.
2. Toelichting
2.1
Aan verzoeker is tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 05 januari 2014 te 's‑Gravenhage opzettelijk en wederechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Haaglanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk te urineren op de grond/vloer van die politiecel;’
2.2
Daarvan heeft het Hof (middels bevestiging van het vonnis van de Politierechter) bewezenverklaard dat:
‘hij op 5 januari 2014 te 's‑Gravenhage opzettelijk en wederechtelijk een politiecel toebehorende aan Politie Haaglanden onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk te urineren op de grond van die politiecel;’
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de in de aantekening van het mondeling vonnis opgenomen bewijsmiddelen, die door het Hof zijn overgenomen en kort gezegd inhouden dat bij een controle van de cel van verzoeker een substantie op de grond werd aangetroffen waarvan werd vermoed dat deze urine betrof, waarop verzoeker zei dat als hij als een hond werd behandeld, hij ook ‘als een hond ging pissen’.
2.4
Door en namens verzoeker is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd (pleitnota hoger beroep, p. 4):
- ‘8.
Mocht Uw Hof van oordeel zijn dat opzet wel bewezenverklaard kan worden, dan nog is naar het oordeel van de verdediging geen sprake van het onbruikbaar maken van de cel. Cliënt kon immers gewoon in de cel blijven. Er was geen noodzaak om direct na het aantreffen van de substantie op de grond de cel schoon te maken. Bovendien wordt na gebruik een politiecel altijd schoongemaakt, voordat iemand anders in de cel wordt geplaatst. In dit geval moest nadat cliënt uit de cel was hoe dan ook de cel gereinigd worden. Een extra reiniging was niet noodzakelijk en blijkt ook niet uitgevoerd te zijn. Van onbruikbaar maken is dan ook geen sprake, zodat cliënt dient te worden vrijgesproken van dit feit.’
2.5
De (door het Hof bevestigde) nadere bewijsoverweging houdt in reactie op dit verweer in (aantekening van het mondeling vonnis, p. 6):
‘Door te urineren op de vloer van een politiecel, kan deze vanaf dat moment totdat er is schoongemaakt niet worden gebruikt. Naar het oordeel van de politierechter valt ook een dergelijk tijdelijk onbruikbaar maken onder vernieling als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.’
2.6
Verzoeker acht dit oordeel en de daarop gebaseerde bewezenverklaring onjuist althans ontoereikend gemotiveerd.
2.7
‘Onbruikbaar maken’ in de zin van art. 350 Sr impliceert dat het betreffende goed onbruikbaar wordt voor zijn bestemming (vgl. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, Haarlem 1882, deel III, p. 30). Die onbruikbaarheid kan — zoals de Politierechter op zich terecht overwoog — tijdelijk van aard zijn, maar dient wel zodanig te zijn dat het goed voor verder gebruik ongeschikt is (HR 21 december 1914, W 9756).
2.8
Van zodanige ongeschiktheid voor verder gebruik blijkt niet uit de bewijsmotivering. Dat een cel vanaf het moment van urineren op de grond totdat er is schoongemaakt niet als cel kan worden gebruikt, zoals de Politierechter en het Hof overwegen, vindt reeds zijn weerlegging in het feit dat de cel in casu ook ná het urineren (in ieder geval tot aan het moment van ontdekking) gewoon als cel werd gebruikt en kon worden gebruikt, terwijl voorts niet blijkt dat dit gebruik nadien (al dan niet tijdelijk) werd of moest worden beëindigd. Een cel dient ter gevangenhouding van zijn bewoner. Urine op de grond doet aan die bestemming en de dienovereenkomstige onbelemmerde mogelijkheid tot gebruik niet af. Zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd bestond geen aanleiding om de cel direct na het aantreffen van de urine schoon te maken (verzoeker verbleef daarin immers zelf), terwijl een politiecel hoe dan ook wordt gereinigd. Dit vindt bevestiging in het jaarverslag over het bewezenverklaarde jaar (2014) van de Commissie van Toezicht Arrestantenzorg Eenheid Den Haag,1. waarin als uitgangspunt wordt vermeld ‘dat in gebruik zijnde cellen en ophoudkamers daadwerkelijk dagelijks worden schoongemaakt’ (p. 9). Het dweilen van een vloer mag tot de standaardwerkzaamheden worden gerekend. Van noemenswaardige moeite om de cel in haar oorspronkelijke toestand terug te brengen is dus geen sprake geweest, althans daarvan blijkt in casu niks.
2.9
In het licht van hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd en hiervoor is uiteengezet, is 's Hofs oordeel dat in casu sprake was van het ‘onbruikbaar maken’ van de cel onjuist. In ieder geval is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat uit de bewijsmotivering niets kan worden afgeleid omtrent de aangetroffen situatie, de noodzaak om die situatie (buiten de reguliere schoonmaak om) ongedaan te maken, de aard en de omvang van de daarmee gepaard gaande inspanningen en het al dan niet daadwerkelijke (tijdelijke) beëindigen van het gebruik van de cel.
2.10
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Th.J. Kelder
Den Haag, 30 maart 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑03‑2016