Omwille van de lesbaarheid heb ik de (Promis) voetnoten achterwege gelaten.
HR, 24-05-2011, nr. 09/02682
ECLI:NL:HR:2011:BP6432
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-05-2011
- Zaaknummer
09/02682
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BP6432
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP6432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP6432
ECLI:NL:PHR:2011:BP6432, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP6432
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
24 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/02682
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2009, nummer 20/004002-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 mei 2011.
Conclusie 22‑02‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Voorts heeft het Hof de teruggave gelast van een in beslag genomen voorwerp en een geldbedrag, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/02682 en 09/02683. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd.
5.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 januari 2006 te Zegge, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 47423 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
6.
Het bestreden arrest houdt het volgende in1.:
‘Vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
- 1.
Op dinsdag, 17 januari 2006 omstreeks 12.45 uur komt een anonieme melding binnen bij het politiedistrict Bergen op Zoom, inhoudende dat voor de tweede keer in korte tijd een zilvergrijze BMW, voorzien van de Franse kentekenplaat [AA-00-BB] (verder: de zilvergrijze BMW), en een zilverkleurige Citroen, voorzien van de Belgische kentekenplaat [CC-00-DD] (verder: de Citroen), geparkeerd staan in de [a-straat] te [plaats] en dat de inzittenden de woning op nummer [1] zijn binnengaan. Volgens de anonieme melder waren de vorige keer, toen de zilvergrijze BMW er was, er vanuit de woning meerdere zakken in deze auto geladen.
- 2.
Naar aanleiding van deze melding gaan de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ter plaatse. Tijdens het ter plaatse gaan komt andermaal een anonieme melding binnen, inhoudende dat zojuist een donkerblauwe BMW, voorzien van het kenteken [EE-00-FF] (verder: de donkerblauwe BMW), achter de Citroen was geparkeerd en dat een tas vanuit de achterbak van de Citroen werd overgedragen in de blauwe BMW, waarna de BMW is weggereden. In dit verband merken de verbalisanten het volgende op: Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat de donkerblauwe BMW op naam staat van [verdachte].
Deze BMW wordt regelmatig waargenomen in het centrum van [plaats] waar familie van hem eigenaar is van [A]. Reeds eerder is geconstateerd dat vanuit dit adres grotere hoeveelheden drugs aan met name buitenlandse drugstoeristen werd verkocht.
- 3.
Omstreeks 13.05 uur arriveren verbalisanten ter plaatse in de [a-straat] en nemen zij het volgende waar:
- —
in de straat staan geparkeerd de zilvergrijze BMW en de Citroen;
- —
omstreeks 14.00 uur komt de donkerblauwe BMW de straat inrijden en parkeert achter de Citroen. De beide inzittenden stappen uit en gaan de woning op nummer [1] binnen;
- —
Om 14.08 uur verlaten vier mannen onder wie de beide inzittenden van de donkerblauwe BMW de woning op nummer [1]. Drie mannen gaan naar de zilvergrijze BMW, de Citroen en de donkerblauwe BMW.
- —
Om 14.09 uur zien verbalisanten dat deze drie auto's, de donkerblauwe BMW voorop, achter elkaar wegrijden.
- 4.
De verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 4], [verbalisant 3] en [verbalisant 2] volgen de drie auto's en omstreeks 14.20 uur zien zij dat de auto's over de [b-straat] te Zegge rijden, vervolgens stilstaan ter hoogte van een volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge, gemeente Rucphen, dat de inzittenden uitstappen en naar elkaar toelopen. Hierop besluiten de verbalisanten de personen ter plaatse controleren. Verbalisanten stappen uit, maken zich direct bekend als zijnde politie en sommeren dat ieder ter plaatse moet blijven staan.
- 5.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zien op de achterbank van een Audi enkele grote blauwkleurige plastic zakken liggen. Tevens ruiken zij de geur van hennep. Bij het openen van de blauwe plastic zakken ziet verbalisant [verbalisant 2] dat de zakken volledig zijn gevuld met henneptoppen; de plastic zakken worden vervolgens in beslaggenomen. Na onderzoek blijkt dat zich in de plastic zakken 47.423 gram hennep bevindt.
- 6.
Op de plastic zakken zijn twee dactyloscopische sporen aangetroffen die geïdentificeerd zijn op de linkerwijsvinger en de linkerduim, voorkomend op het vingerafdrukkenblad ten name van [verdachte].
- 7.
Om 14.25 uur worden [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet.
Bewijsoverweging
Tot slot stelt de verdediging dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat uit geen bewijsmiddel van zijn betrokkenheid blijkt.
Dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, leidt het hof uit de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zijn aanwezigheid nabij de hennep toegelicht door te stellen dat hij in verband met de koop van de zilverkleurige BMW naar zijn broer is gereden om zijn advies te vragen. Deze lezing wordt niet ondersteund door de verklaring van zijn broer [medeverdachte 1], die bij de politie verklaart dat hij plotseling zijn broer zag komen aanrijden, dat die wel vaker naar de duiven kwam kijken en op zijn vraag wat hij kwam doen, iets over een auto-ongeluk zei.
Voor zover deze lezing wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [medeverdachte 2] ter terechtzitting van het hof, acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig in het licht van de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie, waar hij zijn komst naar [plaats] heeft verklaard met zijn voornemen om in [plaats] drugs te kopen. Bij die gelegenheid heeft hij met geen woord gesproken over het feit dat hij voor [medeverdachte 3] als chauffeur zou optreden als deze zijn BMW zou verkopen. [Medeverdachte 3] zelf heeft in zijn verklaring bij de politie evenmin over de verkoop van de auto waarin hij reed, gesproken; hij heeft wel verklaard dat die auto van zijn broer was.
Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat op twee stukjes plastic zak waarin de hennep is aangetroffen, een afdruk van de linkerwijsvinger en de linkerduim van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting van het hof opgemerkt dat hij bij een andere gelengeheid zijn vingerafdrukken heeft achtergelaten op die plastic zak waarin later hennep is verpakt. Deze verklaring is door verdachte niet nader onderbouwd en voor het hof niet aannemelijk geworden.
Tenslotte neemt het hof in aanmerking de waarnemingen die door verbalisanten zijn gedaan van de bewegingen van de auto van verdachte op 17 januari 2006 in samenhang met de waargenomen bewegingen van de anderen bij de aanhouding van verdachte en zijn medeverdachten aangetroffen auto's.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof verdachte schuldig aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 47 kilogram hennep.’
7.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij, kort gezegd, tezamen en in vereniging met een ander hennep aanwezig heeft gehad. Anders dan in het middel wordt aangevoerd, heeft het Hof niet bewezenverklaard dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd. In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.
8.
Voor zover het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander hennep aanwezig heeft gehad, faalt het eveneens. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met drie mannen het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] verlaat, dat de verdachte wegrijdt in een donkerblauwe BMW en dat de andere mannen rijdend in een zilvergrijze BMW en een Citroën de verdachte volgen, dat de auto's stilstaan ter hoogte van het volkstuinencomplex te Zegge, gemeente Rucphen, dat de inzittenden daar uitstappen en naar elkaar toelopen, dat ter plaatse vijf personen worden aangehouden, dat de verbalisanten op de achterbank van een aldaar klaarblijkelijk aanwezige Audi blauwe plastic zakken gevuld met in totaal 47.423 gram hennep aantreffen en dat op de plastic zakken vingerafdrukken van de verdachte wordt aangetroffen. Uit dit geheel van feiten en omstandigheden heeft het Hof, in aanmerking genomen dat de verdachte iedere betrokkenheid bij de in de Audi aangetroffen hennep ontkende, kunnen afleiden dat de hennep zich al in de Audi bevond voordat verdachte bij het volkstuinencomplex arriveerde. Gelet in het bijzonder op de op de zakken met hennep aangetroffen vingerafdrukken en in aanmerking genomen dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft aangevoerd dat de verdachte het feit alleen heeft gepleegd, is het oordeel van het Hof dat de verdachte de hennep aanwezig heeft gehad tezamen en in vereniging met een ander (waarschijnlijk de — als vijfde man ter plaatse aanwezige — eigenaar of bestuurder van de Audi), toereikend gemotiveerd.
9.
Wel heeft het Hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd. Daarvoor geldt het volgende. Niet is vereist dat omstandigheden die worden gebruikt ter motivering van de straf moeten kunnen worden ontleend aan de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsmiddelen dan wel aan nader aangeduide bewijsmiddelen. Voldoende is dat van die omstandigheden ter terechtzitting is gebleken.2.
10.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2009 heeft de advocaat-generaal aldaar kennelijk op basis van de voorgehouden stukken naar voren gebracht dat de verdachte bij de volkstuinen is komen aanrijden en dat [medeverdachte 1] (naar uit de stukken blijkt verdachtes broer) daar met 47 kilo hennep stond te wachten. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat in de auto van [medeverdachte 1] 47 kilo hennep is aangetroffen. Het Hof kon derhalve aannemelijk achten dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd.
11.
Het middel faalt.
12.
Het tweede middel klaagt dat het Hof een verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
13.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Bewijsoverweging
(…)
Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat onduidelijk is wat is gebeurd met de 47 kg hennep, omdat het vernietigingsbriefje in het dossier ontbreekt. Voor zover de verdediging daarmee vrijspraak bepleit ten aanzien van het aanwezig hebben van die 47 kg hennep is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat uit het proces verbaal van bevindingen14. blijkt dat de in de auto van verdachte aangetroffen partij verdovende middelen is gewogen en bestond uit 47.423 gram netto gedroogde bloemtoppen, welke door verbalisant [verbalisant 3] werden herkend als materiaal van het geslacht Cannabis (hennep). Door genoemde verbalisant werden uit die partij representatieve monsters genomen welke conform het gestelde in de Forensisch Technische Norm 120.02 werden getest. De tests gaven een positieve reactie die indicatief is voor marihuana of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hash.
Het hof stelt vast dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad. Het hof verwijst in dat verband ook nog naar de verklaring van verdachte, afgelegd ten overstaan van de verbalisanten op 18 januari 200615..
Verdachte heeft — kort weergegeven — verklaard dat hij met iemand had afgesproken dat hij zijn auto zou parkeren aan het volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge, dat iemand zou langskomen om zijn auto op te halen en later weer terug zou brengen en dat in die tijd dat de auto weg was men dan 40 kilo hennep in die auto zou leggen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de schuld van de hele partij op zich neemt. Ter terechtzitting van de rechtbank Breda heeft verdacht dit nogmaals bevestigd.
Het ontbreken van een proces-verbaal van vernietiging staat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Voor zover verwerpt het hof het verweer.’
14.
Het proces-verbaal waarnaar het Hof in voetnoot 15 verwijst bevindt zich bij de stukken van het geding en houdt, anders dan door het Hof wordt gesteld, niet in een verklaring van de verdachte, maar een verklaring van [medeverdachte 1]. Deze verklaring houdt onder meer in:
‘Gisteren, 17 januari 20053., omstreeks 13.45 uur a 14.00 uur, ben ik naar mijn duiven gereden. Mijn duiven zitten aan een volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge. (…) Ik parkeerde daar mijn auto. Dat is een blauwe Audi station, gekentekend [GG-00-HH] (vermoedelijk). Ik had met iemand afgesproken dat ik daar mijn auto zou parkeren. Wanneer ik dan bezig zou zijn, zou iemand langskomen om mijn auto op te halen en later weer terug te brengen. In die tijd dat mijn auto weg was, zou men 40 kilo hennep in de auto leggen en de auto weer terug parkeren in de [b-straat] te Zegge. (…) Ik neem de schuld van deze hele partij op mij, want ik heb een vrouw en enkele kinderen en ik ga niet vertellen hoe het precies zat, want ik vrees voor de levens van mijn vrouw en kinderen.’
15.
Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg volgt niet dat de verdachte, zoals het Hof heeft overwogen, de hiervoor weergegeven verklaring heeft bevestigd.
16.
Het is mijns inziens evident dat in casu sprake is van een misslag en dat telkens abusievelijk van verdachte wordt gesproken waar medeverdachte is bedoeld. De fout zal in de hand zijn gewerkt door het feit dat de zaak van verdachte gelijktijdig met die van zijn broer (medeverdachte [medeverdachte 1]) werd behandeld. Met de zaak tegen deze medeverdachte is de Hoge Raad ambtshalve bekend aangezien ook daarin beroep in cassatie is ingesteld. Vergelijking van de in beide zaken opgemaakte processen-verbaal van de zitting van 27 mei 2009 leert dat beide verdachten door dezelfde raadsman werden bijgestaan en dat die raadsman in beide zaken nagenoeg dezelfde verweren heeft gevoerd.4. Dat werkt vergissingen als waarvan hier sprake is in de hand.
17.
Hetgeen het Hof in het eerste gedeelte van de gewraakte bewijsoverweging overweegt kan het toch al niet bijster sterke verweer zelfstandig dragen. Gelet daarop kan het ervoor gehouden worden dat hetgeen het Hof overweegt in de passage die begint met: ‘Het hof verwijst in dit verband ook nog’ een overweging ten overvloede is die per abuis ook in de zaak van de verdachte is opgenomen. De Hoge Raad kan het arrest verbeterd lezen, zodat aan het middel de feitelijke grondslag komt te ontvallen.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel klaagt over de strafmotivering.
20.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
‘Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaatgeneraal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft een hoeveelheid van 47423 gram hennep aanwezig gehad. Rekening houdende met een opbrengst van 28,2 gram per plant, die conform het rapport BOOM van april 2005 gewoonlijk wordt gehanteerd, zou voor een dergelijke hoeveelheid circa 1680 hennepplanten nodig zijn.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (die een alleen opererende dader zonder documentatie veronderstellen), waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor het kweken van tussen de 500 en 1000 hennepplanten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken als passend kunnen worden beschouwd. Tegen deze achtergrond acht het hof —gelet op het aantal planten dat met het bewezen verklaarde aanwezig hebben van een hoeveelheid van ruim 47 kg correspondeert— het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van omstreeks 18 weken als uitgangspunt passend en geboden. In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat verdachte dit feit heeft gepleegd samen met zijn broer en met het feit dat de aangetroffen hoeveelheid duidt op handelsactiviteiten van enige omvang. Dat leidt tot een nader uitgangspunt van zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het hof in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie reeds tweemaal eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Opiumwet. Om die reden acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof geenszins van oordeel dat het tijdverloop zodanig is geweest dat daarin een grond kan worden gevonden voor matiging van de aan verdachte op te leggen straf.’
21.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof in strafverzwarende zin rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de medepleger tot de familie van de verdachte behoort, mist het feitelijke grondslag. Het Hof heeft overwogen dat het in strafverzwarende zin rekening houdt met het feit dat de verdachte het feit samen met zijn broer heeft gepleegd. Anders dan door de steller van het middel wordt aangevoerd, heeft het Hof hier niet de familierelatie als strafverzwarend aangemerkt, maar het feit dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
22.
Het middel keert zich voorts tegen de overweging van het Hof dat het in strafverzwarende zin rekening houdt met het feit dat de aangetroffen hoeveelheid hennep duidt op handelsactiviteiten van enige omvang.
23.
Het Hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting ten aanzien van art. 3 onder B Opiumwet. Deze oriëntatiepunten houden het volgende in:
‘Art. 3, onder B, Opiumwet hennepkwekerijen
(LOVS: 15-9-2000, 31-10-2008)
Het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een (woon)huis, loods of andere soortgelijke ruimte met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten. Het betreft een verdachte die voor dit delict first offender is en die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt. Uitgangspunt bij hantering van deze oriëntatiepunten is dat het financieel voordeel is / wordt ontnomen en dat apparatuur is / wordt verbeurdverklaard en / of onttrokken aan het verkeer.
- a.
50–100 planten:
Oriëntatiepunt: € 900 geldboete (per 1 januari 2009: € 1000)
- b.
100–500 planten:
Oriëntatiepunt: 6 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk
- c.
500–1000 planten:
Oriëntatiepunt: 12 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk.’
24.
Ik stel voorop dat de LOVS-oriëntatiepunten geen recht vormen in de zin van art. 79 RO. Dat betekent niet alleen dat de rechter niet aan die oriëntatiepunten is gebonden, maar ook dat de uitleg van die oriëntatiepunten is voorbehouden aan de feitenrechter. Dat neemt niet weg dat, als de rechter zich in zijn uitspraak ter motivering van de opgelegde straf op de LOVS-oriëntatiepunten beroept, die oriëntatiepunten dienen te worden betrokken bij de vraag of de strafmotivering begrijpelijk is. Ik merk daarbij op dat de Hoge Raad van die oriëntatiepunten kan kennisnemen omdat zij zijn gepubliceerd en algemeen toegankelijk zijn en derhalve tot de feiten van algemene bekendheid kunnen worden gerekend. De Hoge Raad zal mijns inziens daarom dienen te beoordelen of de uitleg en de toepassing die de rechter aan de LOVS-oriëntatiepunten zegt te hebben gegeven, niet onbegrijpelijk is.
25.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat bij de LOVS-oriëntatiepunten reeds wordt uitgegaan van handelsactiviteiten van enige omvang. Daarmee wordt kennelijk gedoeld op het in de oriëtatiepunten opgenomen uitgangspunt dat sprake is van ‘het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten (…) met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten’. Het min of meer bedrijfsmatig of met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten impliceert inderdaad een gerichtheid op handelsactiviteiten. De hennepplanten worden immers niet voor eigen gebruik, maar met het oog op de verkoop gekweekt. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen die bij het kweken van hennep is betrokken, zich bezighoudt met grootschalige handelsactiviteiten. Het Hof heeft derhalve in strafverzwarende zin kunnen laten meewegen dat het aanwezig hebben van de partij hennep op de achterbank van de Audi erop duidt dat de verdachte betrokken was bij handelsactiviteiten van enige omvang. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.
26.
Het middel faalt.
27.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
28.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
29.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2011
Vgl. HR 14 februari 2006, LJN: AU7119.
Zie voetnoot 8, dossierpagina's 164 tot en met 167.
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom/project afdeling (1), d.d. 18 januari 2006, mutatienr. PL2013/06-015795, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van verdachte (dossierpagina's 174 tot en met 177).
Nu de verklaring op 18 januari 2006 is afgelegd, zal hier bedoeld zijn 17 januari 2006.
In beide zaken vermeldt het proces-verbaal dat door de raadsman is aangevoerd: ‘De hennep is niet gewogen. Hier dient dus vrijspraak te volgen.’ Dat ook een beroep is gedaan op het ontbreken van een vernietigingsbriefje blijkt enkel uit het arrest van het Hof.