ABRvS, 13-04-2011, nr. 200905023/1/R3.
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1077
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-04-2011
- Magistraten
Mrs. P.J.J. van Buuren, J. Hoekstra, E. Helder
- Zaaknummer
200905023/1/R3.
- LJN
BQ1077
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieurecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ1077, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 2011/112 met annotatie van M.Y.C.L. de Wit
Gst. 2011/108 met annotatie van R.D. Boesveld
AB 2012/12 met annotatie van T.E.P.A. Lam
TBR 2011/103 met annotatie van H.J. de Vries
JOM 2011/416
Uitspraak 13‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 juni 2009, kenmerk 1466309, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haaren vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Haaren".
Mrs. P.J.J. van Buuren, J. Hoekstra, E. Helder
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
- 1.
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
- 2.
de stichting Stichting Behoud Haaren, gevestigd te Haaren,
- 3.
[appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
- 4.
[appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
- 5.
[appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
- 6.
[appellante sub 6], gevestigd te [plaats], en anderen,
- 7.
[appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
- 8.
[appellant sub 8], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2009, kenmerk 1466309, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haaren vastgestelde bestemmingsplan ‘Centrum Haaren’.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2009, Behoud Haaren bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2009, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2009, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2009, [appellante sub 6] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, en [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, beroep ingesteld.
[appellante sub 6] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 17 september 2009. [appellant sub 7] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 september 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1], Behoud Haaren, [appellante sub 3], [appellant sub 8] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De raad heeft bij brief van 17 november 2010 de in de plantoelichting genoemde ‘grondexploitatie’ ingezonden. Daarbij heeft hij verzocht om geheimhouding, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij beslissing van 24 november 2010 heeft de Afdeling, in een andere samenstelling, het verzoek om geheimhouding ingewilligd. De betrokken partijen hebben desverzocht toestemming gegeven om mede op grondslag van de geheim te houden informatie uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, Behoud Haaren, vertegenwoordigd door [voorzitter], [penningmeester] en [secretaris] van de stichting, [appellant sub 4], in persoon, [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. I. Laurijssen en J.A.M. Buynsters, [appellant sub 7], in persoon en bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, [appellant sub 8], vertegenwoordigd door mr. V.Ch. Swane, [appellante sub 3], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van den Akker en A. Engelse, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch.
2. Overwegingen
2.1.
Het plan is opgesteld om vernieuwing van het centrum van Haaren mogelijk te maken. Op gronden aan de Haarensteijnstraat is een multifunctioneel centrum beoogd dat onder meer huisvesting moet bieden aan twee scholen die thans elders in Haaren zijn gevestigd en in welk centrum voorts 80 verzorgingshuisplaatsen/aanleunwoningen zijn voorzien. Op de vrijkomende locaties aan de Kerkstraat, de Klim-op en de Hasselbraam voorziet het plan in 197 woningen, waarvan maximaal 139 gestapeld.
2.2.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om —in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen— te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Ontvankelijkheid
2.3.
Behoud Haaren kan volgens de raad niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
2.3.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2.
Behoud Haaren heeft volgens haar statuten tot doel:
- ‘a.
het centrumplan voor de plaats Haaren, zoals dat wordt opgesteld door de gemeente Haaren en/of de provincie Noord-Brabant zoveel mogelijk aan te passen ten einde het dorpse karakter van de plaats Haaren te bewaren;
- b.
de negatieve effecten van voormeld centrumplan voor de bewoners van Haaren zo veel mogelijk te voorkomen respectievelijk te bestrijden, respectievelijk zo veel mogelijk te doen compenseren.’
2.3.3.
Blijkens deze doelstelling behartigt Behoud Haaren in het bijzonder het collectieve belang van de bewoners van het centrum van Haaren bij het behouden van het dorpse karakter van Haaren. Dit belang is rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
Behoud Haaren brengt in dit geval door het optreden in rechte een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand waarmee een effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijke optreden van individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen, waaronder een aantal bestuursleden van Behoud Haaren is begrepen. In de door Behoud Haaren tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Gelet op het vorenstaande is Behoud Haaren belanghebbende bij het bestreden besluit. Het standpunt van de raad kan derhalve niet worden gevolgd.
2.4.
De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt.
2.4.1.
[appellant sub 1] stelt dat zijn belang bij het bestreden besluit is gelegen in de omstandigheid dat zijn voormalige echtgenote is begraven op de begraafplaats die grenst aan de gronden in het plangebied waarop een multifunctioneel centrum is voorzien en dat hij houder is van de betreffende grafrechten.
2.4.2.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De door [appellant sub 1] aangevoerde omstandigheden dat zijn voormalige echtgenote op de begraafplaats begraven ligt en hij houder is van grafrechten zijn voor de Afdeling grond voor het oordeel dat hij een objectief en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij de door hem bestreden onderdelen van het besluit. Het beroep van [appellant sub 1] is derhalve ontvankelijk.
Formele bezwaren
2.5.
[appellant sub 4] betoogt dat bij de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte geen enkel stuk omtrent de financiële uitvoerbaarheid ter inzage lag. [appellant sub 8] betoogt dat onvoldoende inzicht is geboden omtrent de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
2.5.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat met het oog op de onderhandelingspositie van partijen de ten behoeve van het plan opgestelde grondexploitatie niet openbaar is gemaakt.
2.5.2.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, aangevuld met enkele voorschriften in artikel 23 van de WRO.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge het tweede lid is artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
- b.
de economische of financiële belangen van publiekrechtelijke lichamen;
- g.
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke of rechtspersonen dan wel derden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.
Ingevolge het tweede lid heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan. Blijkens de Nota van toelichting op dit Besluit betreft het daarbij in het bijzonder onder meer de financiële uitvoerbaarheid.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985 gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp daarvoor vergezeld van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek, voor zover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft, zijn neergelegd.
2.5.3.
Wat betreft het betoog dat geen stukken met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid ter inzage zijn gelegd, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals zij in haar uitspraak van 7 november 2000 (nr. E01.99.0017; Gemeentestem 2001, 7146, 5) heeft overwogen, is onder bepaalde omstandigheden aanvaardbaar dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens —die van belang zijn in het kader van de vraag of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is— niet tezamen met het ontwerp van het plan ter inzage worden gelegd. In dat geval moet echter wel inzicht worden gegeven in de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid en de elementen die in dat onderzoek zijn betrokken.
Ten aanzien van de grondexploitatie overweegt de Afdeling dat in overeenstemming met de artikelen 9, tweede lid, en 12, tweede lid, onder a, van het Bro 1985 in de plantoelichting de uitkomsten hiervan beknopt zijn opgenomen. De grondexploitatie zelf is echter ingevolge artikel 3:11, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Wob, niet met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Gelet op de inhoud van de grondexploitatie, waar de Afdeling, na toestemming van de betrokken partijen, kennis van heeft genomen, wordt het niet ter inzage leggen van dit stuk, gelet op artikel 10, tweede lid, van de Wob, gerechtvaardigd geacht.
Wat betreft de kosten staat in de plantoelichting dat op basis van de grondgebruikanalyse, waarin de functies uitgeefbaar, verharding, groen en water zijn bepaald met behulp van de voor dit project opgestelde eenheidsprijzen, voor verwerving, bouw- en woonrijp maken een raming van de benodigde investeringen is opgesteld. Daarnaast is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd waarbij op basis van een taxatie een overzicht gegeven is van eventuele waardeverminderingen van belendingen als gevolg van realisatie van de met het onderhavige plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.
De opbrengsten worden volgens de plantoelichting bepaald door het programma van de te realiseren bestemmingen binnen de deellocaties, voornamelijk woningen en maatschappelijke voorzieningen. Op basis van de realisatie van het voorgestane programma worden de ten behoeve van de uitvoering van de ontwikkelingen in het gehele plangebied te maken kosten gedekt door de opbrengsten. Dit betekent dat de grondexploitatie de financieel-economische uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het bestemmingsplan aantoont, zo staat in de plantoelichting.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende inzicht is geboden in de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid en de elementen die in dat onderzoek zijn betrokken.
De betogen falen.
Materiële bezwaren
2.6.
Ten aanzien van het betoog van Behoud Haaren en [appellante sub 3] dat, door de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plangebied niet op te nemen in het plan, onvoldoende belang is gehecht aan de direct buiten het plangebied te verwachten gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen overweegt de Afdeling als volgt.
Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het feit dat de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het plan niet met zich brengt dat bij de vaststelling van het plan en het besluit omtrent goedkeuring daarvan geen rekening hoeft te worden gehouden met de ter plaatse te verwachten gevolgen van het plan.
2.7.
[appellante sub 6] en anderen betogen dat in het multifunctioneel centrum ten onrechte detailhandel is toegestaan, nu het plangebied niet ligt in het op grond van gemeentelijk beleid aangewezen concentratiegebied voor detailhandelsvoorzieningen.
2.7.1.
Ingevolge artikel 4.2, onder g, van de planvoorschriften worden binnen het multifunctioneel centrum detailhandelsvoorzieningen gehuisvest, met dien verstande dat toegestaan zijn:
- (1)
ten hoogste één detailhandelsvestiging met een maximaal winkelverkoopvloeroppervlak van 250 m2
- (2)
maximaal 3 detailhandelsvestigingen met een maximaal winkelverkoopvloeroppervlak van 150 m2 per vestiging.
2.7.2.
De Beleidsnotitie Detailhandelsvoorzieningen in de gemeente Haaren 1993 geeft aan dat moet worden gestreefd naar een compact en aaneengesloten winkelgebied. In dit kader vermeldt de Beleidsnotitie dat ontwikkelingen met betrekking tot detailhandel beperkt dienen te blijven tot het gebied aan weerszijden van de driehoek Kerkstraat/Driehoeven en het gebied aan het Monseigneur Bekkersplein. In de Structuurvisie staat voorts vermeld dat de concentratie van winkels bijdraagt aan het streven naar een optimale detailhandelsstructuur in Haaren en een voorwaarde is voor een kwalitatieve versterking van het winkelaanbod.
2.7.3.
Het plandeel met de bestemming ‘Gemengd’ en de aanduiding ‘bouwvlak’ voorziet in een relatief geringe uitbreiding van het detailhandelaanbod in Haaren en heeft betrekking op het gebied, aansluitend gelegen direct ten noorden en noordwesten van het Monseigneur Bekkersplein. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het standpunt van de raad heeft kunnen volgen dat de in het plan voorziene detailhandel past in het streven naar een compact en aaneengesloten winkelgebied, zodat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijke detailhandelsbeleid.
2.8.
[appellant sub 1] voert aan dat de aangehouden afstand tussen het op gronden met de bestemming ‘Gemengd’ voorziene multifunctionele centrum en de naastgelegen begraafplaats te gering is en wijst er daarbij op dat daarvoor een aan te houden streefafstand geldt van 20 m tot 30 m. Het niet aanhouden van een dergelijke afstand heeft een aantasting van de rust, privacy en de bezonning op de begraafplaats als gevolg.
Behoud Haaren, [appellant sub 4] en [appellante sub 3] betogen dat het in het plan voorziene bouwvolume onevenredige schade toebrengt aan het groene karakter van het dorp.
2.8.1.
Het college wijst er op dat kan worden afgeweken van de streefafstand tussen een begraafplaats en bebouwing van 20 m en stelt zich op het standpunt dat in het plangebied geen ruimte is om met bebouwing voor het multifunctioneel centrum te schuiven om aldus een grotere afstand tot de begraafplaats te kunnen aanhouden. Van gemeentelijke zijde is verklaard dat de huidige afscheiding van de begraafplaats met hagen en bomen zal worden gehandhaafd om visuele overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Mede gezien de beperkende maatregelen die de raad heeft toegezegd is het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus het college.
Het college acht een maximale bouwhoogte die varieert van 11 m tot 17 m niet onaanvaardbaar binnen Haaren. Volgens het college zorgen de voorziene ontwikkelingen voor een kwaliteitsimpuls, hetgeen de samenhang van de kern Haaren ten goede kan komen. Van gemeentelijke zijde heeft het college vernomen dat het streven is gericht op een goede herinrichting van het Dorpsplein, waarbij ook groenelementen een plaats zullen krijgen. Het college wijst er voorts op dat het plan voorziet in natuurcompensatie met een omvang van 2.533 m2 door opname van de bestemmingen ‘Bos’ en ‘Natuur’ in het oosten van het plangebied.
2.8.2.
De raad stelt zich op het standpunt dat met het handhaven van de huidige afscheiding van de begraafplaats in de vorm van hagen en bomen mogelijke aantasting van privacy en rust op de begraafplaats zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Voorts wijst de raad er op dat artikel 4 van de planvoorschriften de mogelijkheid biedt voor het stellen van eventuele nadere eisen ter voorkoming van een aantasting van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
De raad stelt zich op het standpunt dat er bewust voor is gekozen om aan het Dorpsplein een fors bouwvolume voor het multifunctioneel centrum mogelijk te maken en dat de voorziene omvang van het centrum past bij zijn openbare functies. Door diverse functies in één gebouw te combineren, kunnen voorts synergievoordelen worden behaald. Volgens de raad past het realiseren van bebouwing in de kern van Haaren bij het streven naar een sterk centrum en kan het bestaande extensieve gebruik voor volkstuinen van delen van het centrum niet gehandhaafd blijven.
2.8.3.
Wat betreft het bezwaar dat het groene karakter van het dorp wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat groenvoorzieningen ook zijn toegestaan op gronden met de bestemming ‘Verkeer-Verblijf’, ‘Gemengd’, ‘Woongebied’ dan wel ‘Maatschappelijk’. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende belang is gehecht aan een inrichting van het plangebied en waarbij ook voldoende rekening is gehouden met het groene karakter van de dorpskern.
Voor zover de omvang van de voorziene bebouwing groter mag worden dan de bebouwing in de omgeving heeft het college betekenis mogen toekennen aan de voorziene openbare functies van het multifunctionele centrum en aan de herkenbaarheid van de bebouwing in de dorpskern. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het karakter van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit door de realisering van de betrokken in het plan voorziene bebouwing niet onevenredig zullen worden aangetast.
2.8.4.
De begraafplaats bevindt zich aan de André Vissersstraat.
Aan gronden ten zuiden en oosten van de begraafplaats is in het plan de bestemming ‘Gemengd (GD)’ toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden bestemd voor de realisatie en instandhouding van een ‘Multifunctioneel centrum’ in één bebouwingscomplex, bestaande uit in samenhang te koppelen, te clusteren en te laten functioneren voorzieningen als bedoeld in sub a t/m g, te weten:
- a.
maatschappelijke voorzieningen;
- b.
wonen;
- c.
sportvoorzieningen, met uitzondering van buitensport(activiteiten);
- d.
dienstverlening op het gebied van zorg, sport en welzijn;
- e.
publieksgerichte dienstverlening;
- f.
detailhandel;
- g.
horeca, categorie 1, 2 en 3;
alsook voor:
- h.
de instandhouding en bescherming van het op de plankaart aangeduide ‘gemeentelijk monument’;
- i.
wegen en paden;
- j.
groenvoorzieningen;
- k.
waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l.
voorzieningen van algemeen nut;
- m.
parkeervoorzieningen (ondergronds en bovengronds), […]
- n.
terrassen;
- o.
jongerenontmoetingsplaatsen;
- p.
evenementen;
- q.
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
Ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a.
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b.
ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.
2.8.4.1.
Voorop staat dat voor een aan te houden afstand tussen een begraafplaats en bebouwing geen wettelijk aan te houden piëteitszone bestaat. Bebouwing in de directe nabijheid van begraafplaatsen behoeft niet bij voorbaat uitgesloten te worden geacht. Dit doet er echter niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden bezien of de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor gronden in de directe nabijheid van een begraafplaats met de aanwezigheid van die begraafplaats verenigbaar zijn te achten. Het gebruik van de betrokken gronden dient elkaar in het bijzonder vanuit het oogpunt van geluid en zicht zo weinig mogelijk negatief te beïnvloeden. Bij de beoordeling daarvan zijn uitgangspunt de maximale mogelijkheden van het plan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008, nr. 200608414/1).
Ten aanzien van de gronden ten oosten van de begraafplaats heeft de raad gekozen voor een regeling die het mogelijk maakt dat tot op 5 m afstand van de begraafplaats bebouwing met een hoogte van maximaal 17 m mag worden opgericht. Deze regeling houdt ten opzichte van de bestaande situatie een aanzienlijke verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de directe nabijheid van de begraafplaats in. De mogelijk gemaakte bebouwing en het gebruik daarvan zullen, gelet op de omvang en de korte afstand tot de begraafplaats, ontegenzeglijk van invloed zijn op de beleving en het gebruik van de begraafplaats. Gezien het volgens de planvoorschriften toegestane gebruik van de gronden is aannemelijk dat ter plaatse vormen van gebruik kunnen plaatsvinden die afbreuk kunnen doen aan de rust en ingetogenheid van de begraafplaats alsmede begrafenis- en herdenkingsplechtigheden kunnen verstoren.
In dit licht is voorts van belang dat het college zijn standpunt dat in het plangebied geen ruimte is om met bebouwing voor het multifunctioneel centrum te schuiven teneinde aldus een grotere afstand tot de begraafplaats te kunnen aanhouden, niet nader heeft gemotiveerd. Daartoe bestond wel aanleiding, nu de grootste bouwhoogte van het multifunctioneel centrum is toegelaten op een afstand van 5 m tot de begraafplaats, terwijl de gronden waar voor het multifunctionele centrum maximale bouwhoogten van 4 m, 11 m dan wel 15 m zijn toegestaan op grotere afstand tot de begraafplaats liggen dan de gronden met een maximale bouwhoogte van 17 m. Zonder nadere onderbouwing valt dan ook niet in te zien waarom de effecten van de voorziene bebouwing voor het multifunctionele centrum op de begraafplaats niet zouden kunnen worden beperkt door op gronden nabij de begraafplaats een lagere maximale bouwhoogte toe te staan en het daardoor ontstane verlies aan bouwvolume te compenseren door op grotere afstand tot de begraafplaats een grotere maximale bouwhoogte mogelijk te maken. Het college heeft op dit punt onvoldoende gemotiveerd waarom het multifunctionele centrum, zoals in het plan voorzien, in het licht van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht.
In zoverre slaagt het betoog van [appellant sub 1].
2.9.
Behoud Haaren, [appellant sub 4], [appellante sub 3], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] voeren aan dat de voorziene ontwikkelingen in het plangebied leiden tot een tekort aan parkeerplaatsen. In dat verband wordt betoogd dat is uitgegaan van een te lage parkeernorm per woning en van onjuiste aanwezigheidspercentages. [appellant sub 5] vreest voor de gevolgen van een tekort aan parkeerplaatsen voor zijn horecabedrijf. [appellant sub 8] wijst er op dat voor het multifunctionele centrum niet wordt voldaan aan de eis uit de bouwverordening dat op eigen grond aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.
Behoud Haaren, [appellant sub 4], [appellante sub 3], [appellante sub 6] en anderen, alsmede [appellant sub 7] wijzen voorts op de te hoge verkeersintensiteiten die het plan volgens hen tot gevolg heeft. [appellant sub 8] voert aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in een ontsluitingsweg voor doorgaand verkeer.
2.9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat in het plan de aanleg is gewaarborgd van het minimale aantal parkeerplaatsen dat blijkens het verkeersonderzoek is benodigd.
Uit gemeentelijk verkeersonderzoek is gebleken dat de intensiteiten op de wegen in het centrumgebied wel toenemen, maar ook in het jaar 2020 acceptabel zijn voor een verblijfsgebied, aldus het college. Volgens het college is daarbij aansluiting gezocht bij de ‘Duurzaam Veilig’-principes die landelijk worden gehanteerd.
2.9.2.
De raad stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat een deel van de parkeerplaatsen voor het multifunctionele centrum niet direct bij deze bebouwing, maar op korte afstand tot dit centrum zijn voorzien niet aan het plan in de weg staat. Voor zover deze parkeerplaatsen al niet kunnen worden aangemerkt als behorend bij de bebouwing voor het multifunctionele centrum, kan volgens de raad vrijstelling van deze eis uit de bouwverordening worden verleend, omdat op korte afstand in parkeerruimte is voorzien.
Gelet op deze toelichting van de raad geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college ervan had moeten uitgaan dat de bouwverordening in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
2.9.3.
De uitkomsten van het onderzoek naar de gevolgen van de voorziene ontwikkelingen voor de vraag naar parkeerplaatsen in het centrum van Haaren zijn vervat in het rapport ‘Verkeerskundig advies Centrumplan Haaren’ (Goudappel Coffeng, 6 juni 2007).
In de beschrijving van de gehanteerde uitgangspunten voor het parkeren staat in dat rapport dat gebruik is gemaakt van de ‘Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004’ en dat daarbij de vrijstaande woningen zijn aangemerkt als ‘woningen duur’ en koopappartementen als ‘woningen midden’.
Volgens het rapport is bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen rekening gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen, aangezien bewoners, werkers en bezoekers veelal niet op dezelfde momenten van de parkeerplaatsen gebruik maken. Bij het berekenen van dat dubbelgebruik is gebruik gemaakt van aanwezigheidspercentages die in het rapport ook staan vermeld.
Volgens het rapport neemt de parkeerdruk in het centrum toe door het toevoegen van functies in het centrum maar is als uitgangspunt aangehouden geen overloop te laten plaatsvinden naar naastgelegen gebieden en aldus ook alle parkeervoorzieningen binnen de vier afzonderlijke locaties van het plangebied te realiseren. In het rapport staat dat deze uitgangspunten resulteren in een parkeervraag van 261 parkeerplaatsen in het centrum, 151 plaatsen op de locatie Kerkstraat, 44 plaatsen op de locatie Hasselbraam en 80 plaatsen op de locatie Klim-op.
2.9.4.
De raad wijst er op dat [appellante sub 6] bij haar berekening van de gevolgen van het plan voor het beschikbare aantal parkeerplaatsen het aantal te verdwijnen parkeerplaatsen heeft afgetrokken van het totale aantal bestaande parkeerplaatsen en de aan te leggen parkeerplaatsen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
Wat betreft het betoog van Behoud Haaren dat bij het parkeeronderzoek ten onrechte is uitgegaan van een parkeerbehoefte van één parkeerplaats bij de kerk op werkdagen omdat geen rekening is gehouden met begrafenissen of bruiloften, heeft de raad gesteld dat bij bijzondere gelegenheden voorzien kan worden in extra parkeerruimte op het dorpsplein.
In reactie op het bezwaar van Behoud Haaren dat bij het parkeeronderzoek is uitgegaan van een onderschatting van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij de kinderopvang heeft de raad er op gewezen dat de parkeerbehoefte in verband met de buitenschoolse opvang is betrokken bij de parkeerbehoefte van de brede school.
Wat betreft het betoog van Behoud Haaren dat de voorziene parkeerplaatsen op de gronden ten noorden van het Kerkhoflaantje niet aangelegd kunnen worden omdat de betrokken gronden geen eigendom van de gemeente zijn, overweegt de Afdeling dat het plan niet in de weg staat aan het gebruik van de desbetreffende gronden voor parkeerplaatsen. De raad heeft onbetwist verklaard dat die gronden inmiddels door de woonstichting zijn aangekocht om te functioneren als parkeerruimte ten behoeve van het multifunctionele centrum.
Behoud Haaren en [appellante sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de weerlegging door de raad van hun bezwaren tegen het parkeeronderzoek onjuist zou zijn. Gelet hierop geeft hetgeen zij hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de juistheid van het volgens het rapport van Goudappel Coffeng benodigde aantal parkeerplaatsen.
2.10.
In voornoemd rapport van Goudappel Coffeng zijn voorts de resultaten beschreven van het onderzoek naar de gevolgen van het plan op het gebied van verkeer.
In het rapport staat dat bij het onderzoek naar de toekomstige verkeersstructuur vijf scenario's zijn bezien, waarbij twee scenario's het beste scoorden op de verkeerskundige aspecten. In de afweging van deze twee scenario's heeft het scenario waarin de Kerkstraat wordt teruggelegd in de oude wegenstructuur de voorkeur, omdat de bereikbaarheid en logische routering van het auto- en fietsverkeer in dit scenario optimaal zijn gewaarborgd, zo staat in het rapport. De oversteekbaarheid in dit scenario heeft volgens het rapport een voldoende score gekregen omdat de weg weliswaar tussen de kerk en het gemeentehuis komt te liggen, maar door een juiste inrichting van een oversteekvoorziening op deze plaats, kan die oversteekbaarheid worden aangemerkt als goed.
Volgens het rapport leiden de voorziene ontwikkelingen op het deel van de Kerkstraat ten noorden van het gemeentehuis tot een verkeersintensiteit van 5.250 motorvoertuigen per etmaal en op het deel van de Kerkstraat ten westen van het gemeentehuis tot een verkeersintensiteit van 3.950 motorvoertuigen per etmaal.
In het rapport staat dat de toename van de verkeersintensiteit in de Kerkstraat, die voornamelijk wordt veroorzaakt door de nieuwe woningen, weliswaar relatief groot is, maar dat een intensiteit van ruim 5.000 motorvoertuigen per etmaal op de hoofdstraat van Haaren desondanks acceptabel is. Wat betreft de weginrichting van de Kerkstraat staat in het rapport dat een duidelijke structuur en inrichting van de weg belangrijk zijn om de verkeersveiligheid van alle weggebruikers te waarborgen. Door voor de Kerkstraat in het centrum de toegestane maximumsnelheid vast te stellen op 30 km/h en door een andere kleurverharding te gebruiken, worden de weggebruikers geattendeerd op de centrumfuncties en de aanwezigheid van voetgangers en fietsers, zo staat in het rapport. De wegbreedte zal, mede door het relatief hoge aandeel vrachtverkeer dat van de Kerkstraat gebruik maakt, minimaal 6,00 meter bedragen, waardoor twee vrachtwagens elkaar volgens het rapport verkeersveilig kunnen passeren.
2.10.1.
Niet aannemelijk is gemaakt dat het rapport op voornoemde punten zodanige gebreken of onjuistheden vertoont dat het college zich in zoverre niet in redelijkheid op het rapport heeft mogen baseren bij het nemen van het bestreden besluit.
Ten behoeve van de voorziene verlegging van de Kerkstraat is aan een deel van de gronden in het plangebied de bestemming ‘Verkeer-Verblijf’ met de aanduiding ‘verkeer-stroomfunctie’ toegekend. Niet aannemelijk is gemaakt dat de ter plaatse voorziene ontsluitingsweg onvoldoende is toegerust op verwerking van de te verwachten verkeersintensiteiten.
2.11.
[appellante sub 3] wijst op het verlies van privacy en licht dat ter plaatse van haar perceel zal optreden als gevolg van de voorziene bebouwing naast en schuin tegenover haar woning. Verder betoogt zij dat het plan ten onrechte mogelijk maakt dat gronden die thans zijn ingericht als openbaar groen zullen dienen als parkeerruimte.
2.11.1.
[appellante sub 3] woont aan de [locatie 1]. Op een afstand van ongeveer 15 m van haar woning is in het plan de bouw van maximaal 31 woningen voorzien, waarvan maximaal 12 gestapeld. De grootste ter plaatse bij recht toegestane maximale bouwhoogte bedraagt 12 m en geldt voor gestapelde woningen.
Ten noordoosten van haar woning is op een afstand van meer dan 60 m de bouw van het multifunctionele centrum voorzien. Voor het meest westelijke deel van het multifunctionele centrum, dat het meest nabij de woning van [appellante sub 3] gelegen is, geldt een bij recht toegestane maximale bouwhoogte van 11 m.
2.11.2.
Bij het bezien van de gevolgen van het plan voor de woonomgeving van [appellante sub 3] heeft het college in redelijkheid de ligging van haar woning in de kern van Haaren mede in aanmerking kunnen nemen. Gelet op de afstand van de woning van [appellante sub 3] tot de voorziene bebouwing waartegen haar bezwaren zich richten en de in het plan aan deze bebouwing gestelde beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte, ligt in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan wat betreft privacy en lichtinval geen onevenredig nadelige effecten heeft op het perceel van [appellante sub 3].
Wat betreft de bezwaren van [appellante sub 3] tegen het vervallen van openbaar groen ten behoeve van parkeerruimte, dat onder meer is voorzien aan de voorzijde van haar woning, is ter zitting komen vast te staan dat een deel van de gronden voor haar woning thans reeds in gebruik is als parkeerruimte. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om geen groter gewicht toe te kennen aan het belang van [appellante sub 3] bij het volledige behoud van het bestaande groen aan de voorzijde van haar woning dan aan het belang bij het creëren van de mogelijkheid om ter plaatse tegemoet te komen aan de extra vraag naar parkeerruimte die ontstaat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen.
2.12.
[appellant sub 5] voert aan dat niet is onderkend dat het plan de bouw van appartementen mogelijk maakt op een afstand van 5 m tot zijn perceelsgrens, hetgeen zal leiden tot verlies van privacy en tot overlast, en dat de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen op het centrum van Haaren onvoldoende zijn onderzocht. [appellant sub 5] betoogt verder dat onvoldoende parkeerruimte zal resteren voor zijn horecabedrijf.
2.12.1.
[appellant sub 5] woont aan de [locatie 2] en exploiteert ter plaatse een horecabedrijf.
Ten zuiden en ten zuidwesten van het perceel [locatie 2] is het multifunctionele centrum voorzien. Het plan maakt bij recht bebouwing met een maximale bouwhoogte van 15 m mogelijk ten behoeve van het multifunctionele centrum tot op een afstand van ongeveer 6 m van de grens van dit perceel.
2.12.2.
Ter zitting heeft de raad voorts verklaard dat tegenover het bedrijf van [appellant sub 5] vijf parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, bovenop het aantal parkeerplaatsen dat oorspronkelijk was benodigd in verband met de in het plan voorziene ontwikkelingen, waarmee aan de parkeerbehoefte bij zijn bedrijf tegemoet kan worden gekomen. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het standpunt van de raad heeft kunnen volgen dat voldoende gewicht is toegekend aan het belang van [appellant sub 5] bij de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte ter plaatse van zijn bedrijf.
Het aangevoerde geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college, de ligging van het perceel van [appellant sub 5] in de kern Haaren in aanmerking genomen, niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om een groter gewicht toe te kennen aan de belangen die zijn gediend met realisering van het multifunctionele centrum dan aan de gevolgen van de voorziene bebouwing voor zijn woon- en leefklimaat, ten aanzien van welke gevolgen ook niet is gebleken dat die onaanvaardbaar zijn.
2.13.
[appellant sub 4] en [appellant sub 7] vrezen voor geluidsoverlast als gevolg van de voorziene verplaatsing van twee scholen naar het multifunctionele centrum. [appellant sub 4] voert daarnaast aan dat een aantal van de in het multifunctionele centrum voorziene vormen van gebruik zich niet met elkaar verdraagt en wijst daarbij op de (zorg)woningen en de scholen. [appellant sub 7] betoogt voorts dat realisering van het voorziene multifunctionele centrum op zijn perceel leidt tot een aantasting van het uitzicht en de privacy.
2.13.1.
Het plan maakt de vestiging van scholen mogelijk tegenover de woning van [appellant sub 4], op een afstand van meer dan 35 m tot die woning. Gelet hierop en gelet op de ligging van de woning in de kern Haaren geeft het door [appellant sub 4] aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college het plan op dit onderdeel niet passend heeft kunnen achten.
Met betrekking tot de verschillende in het multifunctionele centrum voorziene functies is van belang dat het plan, gezien de omvang van het voor het multifunctionele centrum opgenomen bouwvlak, enige flexibiliteit biedt ten aanzien van de plaats waar bepaalde functies worden gevestigd. [appellant sub 4] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verschillende in het multifunctionele centrum voorziene functies niet op een zodanige manier kunnen worden gesitueerd dat overlast binnen het multifunctionele centrum voldoende wordt voorkomen.
2.13.2.
De afstand tussen de voorziene bebouwing voor het multifunctionele centrum en de woning van [appellant sub 7] aan de [locatie 3] bedraagt ruim 50 m en de afstand tussen zijn achtertuin en deze bebouwing bedraagt meer dan 15 m. Ter zitting heeft de raad aan de hand van de plankaart inzichtelijk gemaakt dat naar verwachting slechts een gering deel van het fietsverkeer van en naar de in het multifunctionele centrum voorziene scholen gebruik zal maken van de gronden naast het perceel van [appellant sub 7], waarop het multifunctionele centrum in oostelijke richting kan worden ontsloten. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het perceel van [appellant sub 7] geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
2.14.
[appellant sub 7] richt zich tegen het gebruik van het Kerkhofpad als ontsluitingsweg voor een nabij zijn woning voorziene parkeerplaats en wijst er in dat verband op dat het Kerkhofpad deel uitmaakt van een historische wandelroute en dat hij beschikt over een recht van overpad over het Kerkhofpad, waardoor die verkeersfunctie volgens hem niet realiseerbaar is.
2.14.1.
Aan het Kerkhofpad is de bestemming ‘Woongebied’ toegekend, welke bestemming onder meer het gebruik voor wegen en paden mogelijk maakt. De raad stelt zich op het standpunt dat de functie van het Kerkhofpad naast het perceel van [appellant sub 7] niet zal worden gewijzigd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een eventueel recht van overpad van [appellant sub 7] over het Kerkhofpad niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan op dit onderdeel.
[appellant sub 7] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het Kerkhofpad als onderdeel van een wandelroute zodanig beschermenswaardig is dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om daaraan een bestemming toe te kennen die het gebruik als ontsluitingsweg eveneens mogelijk maakt.
2.15.
[appellant sub 8] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om tot aan het Broederspaadje te parkeren, waarbij het karakter van het pad verloren zal gaan.
2.15.1.
Een deel van het Broederspaadje, dat meer dan 700 m lang is, ligt direct ten noorden van het oostelijk deel van het plangebied. Over een lengte van ongeveer 110 m is aan gronden direct ten zuiden van het Broederspaadje de bestemming ‘Woongebied’ toegekend. Over een lengte van bijna 200 m is aan de overige in het plangebied gelegen gronden ten zuiden van het Broederspaadje de bestemming ‘Groen’ toegekend, welke bestemming het gebruik van gronden voor parkeren niet mogelijk maakt.
2.15.2.
[appellant sub 8] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Broederspaadje zodanig beschermenswaardig is dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om aan één zijde van het Broederspaadje en voor een relatief klein deel van de totale lengte van het Broederspaadje een bestemming toe te kennen die ook een gebruik voor parkeren ter plaatse mogelijk maakt.
2.16.
[appellant sub 8] betoogt dat in het beeldkwaliteitplan geen rekening wordt gehouden met de toezegging om de bestaande drie poorten bij het pand aan de [locatie 4] bereikbaar te houden.
2.16.1.
Ten aanzien van dit bezwaar heeft de raad ter zitting toegelicht dat de poorten bij het perceel van [appellant sub 8] bereikbaar blijven voor auto's via een ontsluiting aan de achterzijde van het perceel. Het plan biedt hiertoe de mogelijkheid. Gelet daarop acht de Afdeling de vrees van [appellant sub 8] dat de poorten bij het perceel [locatie 4] onbereikbaar zullen worden ongegrond.
2.17.
[appellant sub 8] voert aan dat het plan leidt tot onzekerheid omdat de voorziene bebouwing niet is weergegeven op de plankaart. [appellant sub 8] betoogt voorts dat het betrekken bij het plan van het buitengebied bij de sporthal de kans op verstedelijking van het gebied vergroot.
2.17.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat in het plan gronden zijn opgenomen die voorheen in het bestemmingsplan voor het buitengebied vielen niet relevant is voor de planologische bescherming van die gronden. Door het toekennen van de bestemming ‘Groen’ dan wel de bestemming ‘Bos’ aan de desbetreffende gronden worden de te beschermen waarden ter plaatse zelfs vergroot, aldus de raad.
2.17.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, sub h, van het Bro 1985 dienen op de plankaart onder meer de bestaande gebouwen te worden aangegeven.
De Afdeling overweegt dat geen verder strekkende plicht bestaat om bebouwing in te tekenen op de plankaart. Aan de hand van de plankaart en de planvoorschriften kan vastgesteld worden wat het plan aan bebouwing maximaal toelaat. Het aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat het plan op dit punt rechtsonzeker is.
2.17.3.
Wat betreft het bezwaar van [appellant sub 8] dat gronden die voorheen onderdeel uitmaakten van het bestemmingsplan Buitengebied thans in het plangebied zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat in beginsel niet van belang is of het planologische regime voor deze gronden deel uitmaakt van het voorliggende plan dan wel is opgenomen in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Voor het overige heeft [appellant sub 8] niet onderbouwd waarom met de in het plan opgenomen regeling voor de desbetreffende gronden de daar aanwezige waarden onevenredig zouden worden aangetast. Dit betoog faalt derhalve.
2.18.
Behoud Haaren en [appellant sub 8] betogen dat bij de tussen de gemeente en de projectontwikkelaar tot stand gekomen samenwerkingsovereenkomst de Europese regelgeving op het gebied van aanbesteding en staatssteun niet is nageleefd. Behoud Haaren wijst er op dat de opdracht tot ontwikkeling van het plangebied direct aan één partij is gegund waarbij ook verkoop van gemeentelijke gronden is overeengekomen zonder dat een openbare biedprocedure is gevolgd, terwijl taxatie heeft plaatsgevonden op basis van de vorige bestemming, niet op basis van de in het voorliggende plan opgenomen bestemming ‘Woondoeleinden’. [appellant sub 8] betwijfelt of alle verkochte gronden voorafgaand aan de verkoop zijn getaxeerd.
Volgens Behoud Haaren en [appellant sub 8] is de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan voorts niet gewaarborgd omdat zij de verwachte winst van € 80.000,- per gerealiseerd appartement niet haalbaar achten. Behoud Haaren betoogt daarnaast dat onvoldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene appartementen.
2.18.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de gemeente de samenwerking met de ontwikkelaar op eventuele strijdigheden met Europees recht heeft onderzocht en dat in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar een voorziening is getroffen voor het geval van strijdigheid met Europees recht.
Het college is verder van mening dat het plan met de daarin voorziene realisatie van maximaal 280 woningen bijdraagt aan de realisatie van het gemeentelijke woningbouwprogramma in de periode tot 2020, waarin wordt uitgegaan van een plancapaciteit van 850 woningen, gerekend vanaf januari 2005. Volgens het college speelt het plan door de daarin voorziene appartementen en diverse typen zorgwoningen in op de uit marktonderzoek gebleken vraag in Haaren naar woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens en het seniorensegment. Het college wijst er wel op dat het aandeel appartementen voor de uitvoering van het plan een aandachtspunt blijft en dat differentiatie van koop en huur, prijsstelling en bepaling van de doelgroep de uitvoering positief kunnen beïnvloeden.
2.18.2.
De raad stelt zich op het standpunt dat de gemiddelde grondprijs van ruim € 550,-/m2 die de woonstichting aan de gemeente betaalt voor de aankoop van grond die niet bouwrijp is duidelijk hoger is dan de vooraf getaxeerde waarde.
De raad betwist dat voor de financiering van het multifunctionele centrum een winst van € 80.000,- per appartement moet worden gerealiseerd.
Over de behoefte aan de in het plan voorziene woningbouw stelt de raad dat als gevolg van de voorziene ontwikkelingen 42 woningen worden gesloopt, zodat het plan per saldo voorziet in 235 extra woningen. Volgens de raad blijkt uit onderzoek naar de woningbehoefte in Haaren dat is uitgevoerd in het kader van het dorpsontwikkelingsplan dat behoefte bestaat aan woningen voor zowel starters als senioren. Volgens de raad neemt de bevolking van de gemeente Haaren af omdat in de gemeente te weinig starterswoningen worden aangeboden. Voor een belangrijk deel voorziet het plan in appartementen omdat starters en senioren een voorkeur hebben voor een woning in het centrum, nabij de centrumvoorzieningen, aldus de raad.
2.18.3.
Uit artikel 9 van het Bro 1985 volgt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onder meer onderzoek dient te worden gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid hiervan.
2.18.3.1.
In het kader van een beroep tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.
Dit geldt, gelet op het van het Europese recht deel uitmakende gelijkwaardigheidsbeginsel, ook in geval dat wordt aangevoerd dat in een strijdigheid van de samenwerkingsovereenkomst met het recht van de Europese unie een beletsel is gelegen voor de uitvoerbaarheid van het plan (zie constante rechtspraak sinds het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1976, C-33/76, Rewe (www.eur-lex.europa.eu).
2.18.3.2.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan heeft de gemeente met woningstichting St. Lambertus, waarvan de woonstichting de rechtsopvolger is, een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarbij partijen over en weer een reeks aan verplichtingen zijn aangegaan, waaronder de verkoop door de gemeente van 11.681 m2 grond aan de woonstichting tegen een prijs van € 6.434.833,- (exclusief BTW). Deze prijs wordt door de woonstichting voldaan door het bouwrijp maken van gronden en aanleggen van (overige) infrastructurele voorzieningen.
2.18.3.3.
Wat betreft het betoog dat de planontwikkeling en/of daarmee in verband staande werken, werkzaamheden en/of andere activiteiten ten onrechte niet openbaar zijn aanbesteed, overweegt de Afdeling dat volgens Nederlands nationaal recht de burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter de aangewezen rechter is om over de rechtmatigheid van het achterwege laten van een openbare aanbesteding een oordeel te vellen. Niet is gebleken dat over de door appellanten bedoelde samenwerkingsovereenkomst een procedure is gevoerd voor de burgerlijke rechter. Gelet hierop en nu evenmin is gebleken van evidente gebreken in de samenwerkingsovereenkomst, heeft het college bij de goedkeuring van het plan mogen uitgaan van de rechtsgeldigheid daarvan, daargelaten of de mogelijke verplichting tot aanbesteding van de planontwikkeling en/of daarmee in verband staande werken, werkzaamheden en/of andere activiteiten in het algemeen op zichzelf in de weg staat aan de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.18.3.4.
Wat betreft het betoog van Behoud Haaren en [appellant sub 8] dat mogelijk sprake is van staatssteun bij de in de samenwerkingsovereenkomst overeengekomen verkoop van gemeentelijke gronden aan de woonstichting staat eveneens voorop dat de bestuursrechter naar Nederlands recht niet de bevoegde rechter is om de rechtmatigheid van een dergelijke overeenkomst te beoordelen. In een procedure als de onderhavige kan de samenwerkingsovereenkomst dan ook slechts indirect aan de orde komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt immers op zichzelf geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan.
2.18.3.5.
Of de verkoop van gemeentelijke gronden al dan niet onder marktconforme voorwaarden tot stand is gekomen, is op basis van de voorhanden zijnde stukken niet vast te stellen. Dit komt onder meer doordat uit de samenwerkingsovereenkomst over en weer verscheidene rechten en verplichtingen voortvloeien tussen de gemeente en de woonstichting, die onder meer van invloed kunnen zijn geweest op het bepalen van de verkoopprijs van de gronden en de wijze waarop die verkoopprijs wordt voldaan. Vaststaat wel dat voorafgaand aan de verkooponderhandelingen geen onafhankelijk taxatierapport is opgesteld waarin de marktwaarde van de te verkopen gronden is vastgesteld, en waarbij betrokken zijn de bestemmingen die daaraan in het plan zijn toegekend. Evenmin is in het kader van de verkoop van gronden een open en onvoorwaardelijke biedprocedure gevolgd. Volgens de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Pb 1997 C 209/3) kan in dergelijke omstandigheden sprake zijn van ongeoorloofde staatssteun, in welk geval, onverminderd de de minimis regeling, de transactie bij de Europese Commissie zou moeten worden aangemeld. Deze aanmelding zou, indien sprake is van steun in de zin van artikel 107 VWEU en geen ontheffing gegeven kan worden en geen vrijstellingsregeling van toepassing is, kunnen leiden tot de terugvordering van de staatssteun. Overigens is niet uitgesloten dat buiten de methoden van verkoop van gronden en gebouwen of taxatie zoals beschreven in de Mededeling van de Commissie, andere methoden bestaan die prijzen kunnen opleveren die beantwoorden aan de reële marktwaarden (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 2 september 2010 (zaak C-290/07 P, Europese Commissie/Scott SA, www.curia.europa.eu, punt 72) alsmede het arrest van het Hof van 16 december 2010 (zaak C-239/09, Seydaland Vereinigte Agrarbetriebe GmbH & Co. KG, www.curia.europa.eu, punt 39).
2.18.3.6.
Juist om te verzekeren dat het plan ook kan worden uitgevoerd in geval zou worden geoordeeld dat in de relatie tussen de gemeente en de woonstichting sprake is van staatssteun die dient te worden teruggevorderd, is in de samenwerkingsovereenkomst een bepaling opgenomen die de mogelijkheid schept tot wijziging dan wel ontbinding van de overeenkomst door de gemeente voor het geval de Europese Commissie of de rechter zou oordelen dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun.
Uit artikel 21, eerste lid, van die overeenkomst volgt dat partijen dan in overleg treden over de gevolgen van een dergelijk oordeel voor de overeenkomst. Volgens het tweede lid zullen partijen dan de overeenkomst op de voor hen minst bezwarende wijze wijzigen, zodat geheel tegemoetgekomen wordt aan de bezwaren van de Europese Commissie of de rechter en recht wordt gedaan aan de geest van de overeenkomst. Indien het oordeel van de Europese Commissie of de rechter geen ruimte biedt voor wijziging van de overeenkomst of de geest van de overeenkomst een dergelijke wijziging niet toelaat, heeft de gemeente ingevolge die bepaling de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden, zonder dat zij kosten of schade is verschuldigd aan de woonstichting.
2.18.3.7.
Voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan, dat als voornaamste ontwikkeling voorziet in de realisering van een multifunctioneel centrum en woningbouw, zijn de betrokkenheid van de woonstichting en de met het beleid van de woonstichting samenhangende staatssteunaspecten in beginsel niet van doorslaggevende betekenis. De enkele omstandigheid dat de woonstichting zich in verband met een terugvordering van staatssteun als enig ontwikkelaar daaruit geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken, brengt nog niet met zich dat het niet mogelijk zal zijn tot de realisering van in het plan voorziene, maar nog niet gerealiseerde ontwikkelingen over te gaan zonder ongeoorloofde staatssteun. Het is denkbaar dat één of meerdere andere marktpartijen, al dan niet in, respectievelijk op een —overigens binnen het plan passende— aangepaste vorm en/of wijze de realisering van de betreffende ontwikkeling of ontwikkelingen (verder) kunnen uitvoeren. Aan het in 2.18.3.1 geformuleerde criterium is derhalve niet reeds voldaan, indien Behoud Haaren en [appellant sub 8] aannemelijk maken dat staatssteun plaats heeft of heeft gehad die kan worden teruggevorderd. Anders dan voorheen (onder meer in haar uitspraak van 26 september 2007, nr. 200604298/1) is de Afdeling thans van oordeel dat ook aannemelijk dient te worden gemaakt dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Behoud Haaren en [appellant sub 8] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke omstandigheden zich in dit geval voordoen.
2.18.3.8.
Uit de ten behoeve van het plan opgestelde grondexploitatie, waarvan de Afdeling met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis heeft genomen, blijkt voorts dat de veronderstelling van Behoud Haaren en [appellant sub 8] dat per te realiseren appartement een winst van € 80.000,- wordt verwacht, onjuist is.
Gelet op de toelichting van het college en de raad op de behoefte binnen de gemeente aan appartementen is de Afdeling van oordeel dat Behoud Haaren niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college zich met de raad niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode voldoende behoefte bestaat aan de voorziene appartementen.
2.18.4.
Gezien het overwogene onder 2.18.3.2–2.18.3.8 geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
2.19.
[appellante sub 3] voert aan dat geen aandacht is besteed aan haar voorstellen voor een andere situering voor het nabij haar woning voorziene appartementengebouw, waarmee volgens haar negatieve gevolgen voor de omgeving kunnen worden voorkomen.
[appellant sub 4] betoogt dat het plan zou moeten voorzien in uitbreiding van de basisschool De Klimop met de af te breken school De Hasselbraam in plaats van verplaatsing van beide scholen.
2.19.1.
Ten aanzien van de door [appellante sub 3] en [appellant sub 4] aangedragen alternatieven overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op het hiervoor overwogene omtrent de door [appellante sub 3] en [appellant sub 4] aangevoerde bezwaren geeft het door hen aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.20.
[appellant sub 4], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van in eerdere instanties naar voren gebrachte bezwaren. In de reactie op deze bezwaren is hierop ingegaan. [appellant sub 4], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] hebben in hun beroepschriften noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bezwaren onjuist zou zijn.
2.21.
De conclusie is dat hetgeen Behoud Haaren, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] hebben aangevoerd geen grond geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van Behoud Haaren, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] zijn ongegrond.
2.21.1.
Gelet op het overwogene onder 2.8.4.1 geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming ‘Gemengd’. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Gezien de samenhang tussen dit plandeel en de plandelen met de bestemming ‘Woongebied’, dient het besluit tevens te worden vernietigd voor zover daarbij aan deze plandelen goedkeuring is verleend.
2.22.
Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor het overige bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 16 juni 2009, kenmerk 1466309, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming ‘Gemengd’ en de plandelen met de bestemming ‘Woongebied’;
- III.
verklaart de beroepen van de stichting Stichting Behoud Haaren, [appellante sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6] en anderen, [appellant sub 7] en [appellant sub 8] ongegrond;
- IV.
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren voorzitter
w.g. Van Steenbergen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011