Rb. Rotterdam, 10-01-2014, nr. C/10/431631
ECLI:NL:RBROT:2014:750
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-01-2014
- Zaaknummer
C/10/431631
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:750, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑01‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. Beslissing op het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Werkloos geworden, man woont niet meer samen, en vrouw is hertrouwd waardoor stiefvader onderhoudsplichtig is geworden. Sprake van wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. Ingangsdatum vastgesteld. Overeenstemming over behoefte. Beroep aanvaardbaarheidstoets van de man en van de vrouw verworpen. De rechtbank heeft het eigen aandeel kosten van de minderjarigen tussen de man, de vrouw en de stiefvader verdeeld. Het verzoek van de man tot wijziging van de kinderbijdrage wordt toegewezen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team familie 2
Datum uitspraak: 10 januari 2014
Zaak- / Rekestnummer: C/10/431631 / FA RK 13-6935
Beschikking in de zaak van:
[naam 1], de man,
wonende te[woonplaats 1],
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk,
-t e g e n -
[naam 2], de vrouw,
wonende te[woonplaats 2],
advocaat mr. M.C. Bekkering te Rotterdam.
Het verloop van de procedure
De man heeft een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de door de rechtbank bij beschikking van 8 april 2002 bepaalde, door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man is een brief met bijlagen ingekomen, gedateerd 11 oktober 2013, alsmede een faxbericht met bijlage, gedateerd 21 oktober 2013.
Van de zijde van de vrouw zijn twee brieven met bijlage ingekomen, gedateerd achtereenvolgens 14 oktober 2013 en 21 oktober 2013.
De zaak is behandeld op 24 oktober 2013.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J.A. van der Burg;
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Bekkering.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Zoals afgesproken bij de behandeling heeft de vrouw nog stukken aan de rechtbank toegezonden, zulks bij brief met bijlagen van 29 oktober 2013. De man heeft daarop schriftelijk gereageerd bij faxbericht van 4 november 2013.
De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
Het huwelijk van partijen is op 24 april 2002 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. 8 april 2002 in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en
[minderjarige 2] , geboren op[geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
Bij voormelde beschikking is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die minderjarigen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 160,50 per maand per kind.
De gewone verblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw.
De vrouw is op 1 mei 2007 gehuwd met een nieuwe partner. Zij hebben samen een kind, geboren op[geboortedatum 3].
Ook de man is opnieuw gehuwd maar inmiddels weer gescheiden van zijn tweede echtgenote.
De beoordeling
De man verzoekt wijziging van de door de rechtbank bij beschikking van 8 april 2002 bepaalde, door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, in die zin dat deze met ingang van 1 juni 2013 wordt bepaald op nihil, althans op zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Daarnaast verzoekt de man de achterstand op nihil te stellen.
Ten slotte verzoekt de man te bepalen dat de vrouw hetgeen zij te veel aan alimentatie heeft ontvangen, aan hem terug zal betalen.
De man heeft - naast voormelde vaststaande feiten - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat door nadien opgetreden wijzigingen van omstandigheden de bijdrage heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Deze wijzigingen betreffen dat de man op
1 oktober 2011werkloos is geworden, vanaf 6 februari 2012 inkomsten uit dienstverband geniet doch lager dan voorheen en vanaf 5 november 2013 wederom werkloos wordt omdat zijn contract niet wordt verlengd. Voorts woont hij niet meer samen, waardoor zijn lasten hoger zijn. Ten slotte is de vrouw inmiddels gehuwd, waardoor haar nieuwe partner dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en vraagt het verzoek af te wijzen.
De vrouw betwist dat sprake is van wijziging van omstandigheden aangezien de man dat naar haar mening niet aannemelijk heeft gemaakt en evenmin door hem bewijs is aangeboden.
Ingeval er wel sprake zou zijn van wijzing van omstandigheden, betwist de vrouw de door de man gestelde behoefte van de minderjarigen. Voorts betwist zij de draagkracht van de man. Ten slotte betwist zij haar eigen draagkracht en die van haar partner.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wijziging van omstandigheden
Vast staat dat het dienstverband van de man per 5 november 2013 niet is verlengd en dat hij thans een uitkering geniet ingevolge de werkloosheidswet. Tevens staat vast dat de man niet meer samenwoont. Daarnaast is de vrouw hertrouwd en is haar nieuwe partner onderhoudsplichtig geworden voor de minderjarigen.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval deze omstandigheden een wijziging van omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan een herbeoordeling van de destijds vastgestelde kinderbijdrage gerechtvaardigd is.
De ingangsdatum
Nu voor de vraag volgens welke normen de behoefte en draagkracht dienen te worden berekend de ingangsdatum van de vast te stellen / te wijzigen kinderbijdrage beslissend is, zal de rechtbank eerst omtrent dit geschilpunt een beslissing nemen.
Het verzoekschrift is op 26 juli 2013 bij de rechtbank ingediend. Vanaf die datum heeft de vrouw rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum van de wijziging vaststellen.
Nu de ingangsdatum van de te wijzigen kinderbijdrage is gelegen na 1 april 2013 zal de rechtbank hierna de behoefte en draagkracht conform de aanbevelingen van de trema-werkgroep berekenen, zoals deze vanaf die datum luidt.
De behoefte
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt ten aanzien van de behoefte van de minderjarigen in die zin dat deze thans wordt gesteld op € 200,-- per maand per kind waarop het kindgebonden budget in mindering dient te worden gebracht. De vrouw heeft aangegeven dat zij voor haar drie kinderen thans een kindgebonden budget ontvangt van
€ 2.082,-- per jaar voor drie kinderen, ofwel € 57,83 per maand per kind. Derhalve wordt de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op afgerond € 142,-- per maand per kind.
De draagkracht
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld.
De rechtbank volgt in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders en de stiefouder moet worden verdeeld naar rato van hun draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van een tabel waaraan de volgende formule (voor een NBI vanaf
€ 1.500,--) ten grondslag ligt: 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden € 1.500,-- maar boven bijstandsniveau) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Vast staat dat de man over de maanden juli tot en met september 2013 een inkomen uit arbeid genoot van € 2.009,-- bruto. Met ingang van 5 november 2013 ontvangt de man een WW-uitkering ter hoogte van 75% van zijn inkomen en vanaf 5 januari 2014 ter hoogte van 70% van zijn inkomen, volgens de man respectievelijk € 1.506,75 en € 1.406,30 bruto per maand, te verhogen met de vakantietoeslag.
Het netto besteedbare inkomen van de man bepaalt de rechtbank aan de hand van het vorenstaande op respectievelijk € 1.650,-- per maand tot 5 november 2013, € 1.192,-- vanaf 5 november 2013 en € 1.123,-- vanaf 5 januari 2014.
De man verzoekt bij de berekening van zijn draagkracht rekening te houden met de aflossing op een schuld van € 375,- per maand.
De vrouw voert hiertegen verweer.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar de rechtbank begrijpt doet de man een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Gesteld noch gebleken is echter dat als gevolg van de door de man gestelde lasten de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage tot een onaanvaardbare situatie voor hem leidt, bij voorbeeld doordat hij door het betalen van deze bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of doordat hij van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. De man heeft aldus niet voldaan aan zijn stelplicht, waardoor het beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt verworpen.
Conform eerder vermelde draagkrachtformule bedraagt de draagkracht van de man op basis van zijn NBI afgerond € 214,-- per maand tot 5 november 2013. Gelet op de hoogte van deze draagkracht komt de man niet in aanmerking voor een fiscaal voordeel. Op basis van zijn NBI heeft de man, gelet op de vaste bedragen van de draagkrachttabel in de richtlijn van de Werkgroep, vanaf 5 november 2013 een minimale draagkracht van
€ 50,-- per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bepaalt de rechtbank aan de hand van de door haar overgelegde salarisstroken van januari tot en met augustus 2013 op (gemiddeld)
€ 260,-- per maand.
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw regulier inkomen heeft uit het hobbymatig maken en aanbieden van verjaardagsmokken, nu de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende feiten en concrete omstandigheden naar voren heeft gebracht op basis waarvan moet worden aangenomen dat de vrouw wel een regulier inkomen heeft uit haar hobby.
Op basis van haar NBI heeft de vrouw geen draagkracht, nu haar NBI (ver) beneden bijstandsniveau ligt.
Het netto besteedbare inkomen van de stiefvader bepaalt de rechtbank aan de hand van de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie over de periode van 27 mei 2013 tot en met 23 juni 2013 op € 1.925,-- per maand.
De draagkracht van de stiefvader op basis van zijn NBI bedraagt € 348,25 per maand. Deze draagkracht dient verdeeld te worden over de drie kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is, zodat zijn draagkracht voor de twee minderjarige kinderen van de man en de vrouw € 232,-- bedraagt.
De vrouw verzoekt in het kader van de aanvaardbaarheidstoets bij de berekening van de draagkracht van de stiefvader rekening te houden met de aflossing op een schuld die de stiefvader is aangegaan vanwege een gedwongen renovatie van het woningblok waar hij woont. De aflossing aan het restauratiefonds bedraagt € 163,20 per maand.
De man voert hiertegen verweer.
De rechtbank overweegt als volgt. Weliswaar doet de vrouw een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, maar gesteld noch gebleken is echter dat als gevolg van de door de vrouw gestelde lasten voor de stiefvader de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage tot een onaanvaardbare situatie voor de stiefvader leidt, bij voorbeeld doordat hij door het betalen van deze bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of doordat hij van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor zijn gezin geldende bijstandsnorm overhoudt. De vrouw heeft aldus niet voldaan aan haar stelplicht, waardoor het beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt verworpen.
Nu het inkomen van de vrouw (ver) beneden bijstandsniveau ligt, heeft zij geen draagkracht en dient voormeld eigen aandeel in de kosten van de kinderen in beginsel volledig voor rekening van de man en de stiefvader te komen.
De verdeling van de kosten over de man en de stiefvader wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: 214 / 446 x 284,-- = € 136,--
het deel van de stiefvader bedraagt: 232 / 446 x 284,-- = € 148,-- +
samen € 284,--
Derhalve komt over de periode vanaf 26 juli 2013 tot 5 november 2013 van de totale behoefte van de minderjarigen een gedeelte van € 136,-- per maand ofwel € 68,-- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 148,-- per maand ofwel
€ 74,-- per maand per kind voor rekening van de stiefvader.
Ten aanzien van de verdeling van de kosten over de man en de stiefvader vanaf 5 november 2013 geldt dat zij allebei met hun maximale draagkracht dienen bij te dragen in de kosten van de minderjarigen omdat hun gezamenlijke draagkracht (te weten € 282,--) de gezamenlijke behoefte van de minderjarigen (te weten € 284,--) niet volledig dekt.
Op grond van de vaststaande feiten en de omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen over de periode vanaf 26 juli 2013 tot 5 november 2013 van € 68,-- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Na 5 november 2013 is een bijdrage van € 25,-- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het verzochte door de man ten aanzien van de nihilstelling van de achterstand in betaling onvoldoende is onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Derhalve zal dit verzoek worden afgewezen.
Uit hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van de datum van de wijziging van de kinderalimentatie, te weten datum indiening verzoekschrift, volgt echter wel dat indien de vrouw na 26 juli 2013 meer kinderalimentatie heeft ontvangen dan de voormelde gewijzigde bedragen, zij het teveel ontvangen bedrag wel dient terug te betalen aan de man. De vrouw had hiermee immers rekening kunnen houden.
De beslissing
Wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 8 april 2002 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 26 juli 2013 wordt bepaald op € 68,-- per maand per kind, met ingang van 5 november 2013 op € 25,-- per maand per kind.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Landman op 10 januari 2014
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.