Hof Den Haag, 22-02-2017, nr. 200.199.394/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:390
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-02-2017
- Zaaknummer
200.199.394/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:390, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑02‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Wetingang
art. 266 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2017/58
Uitspraak 22‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Gezagsbeëindiging; behandeling van een grief tegen een meervoudige beslissing bij een enkelvoudige behandeling (RC-model); afwijking verzoek deskundigenbericht.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 februari 2017
Zaaknummer : 200.199.394/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2568
Zaaknummer rechtbank : C/09/508548
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Dijkstra te Den Haag,
tegen
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Haaglanden, locatie Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST HAAGLANDEN,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
2. [de gezinsouder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 20 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 juli 2016 van de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 25 november 2016 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 21 december 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
[naam] namens de raad;
- -
[naam] namens de gecertificeerde instelling;
- -
de vader;
- -
de gezinshuisouder.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , (hierna te noemen: de minderjarige) beëindigd. De gecertificeerde instelling is benoemd tot voogdes over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het verzoek van de moeder een deskundigenonderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden en opvoedsituatie te gelasten, is door de rechtbank afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
de moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar en zij zijn de ouders van de minderjarige;
- -
de moeder was van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige;
- -
de minderjarige staat sinds 2 februari 2011 onder toezicht en hij is sinds 18 november 2011 uit huis geplaatst; hij verblijft thans bij de gezinshuisouder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen zoals het hof meent dat dit behoort, kosten rechtens. Voorts verzoekt de moeder het hof alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten in de zin van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en aan de deskundige de vragen voor te leggen zoals genoemd in de pleitnotities van de zitting van 3 juni 2016 onder onderdeel 10 (pagina 2).
3. De raad, de gecertificeerde instelling en de gezinshuisouder verweren zich tegen het verzoek van de moeder. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Enkelvoudige en meervoudige kamer
4. De moeder stelt dat de rechtbank in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld doordat noch voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 3 juni 2016, noch tijdens die behandeling, kenbaar is gemaakt dat de zaak behandeld zou worden door een meervoudige kamer, terwijl de behandeling geheel althans gedeeltelijk geschiedde door een rechter-commissaris zoals bedoeld in artikel 15 lid 4 Rv. Ter terechtzitting voegt de moeder hieraan toe dat deze grief meer ziet op de procedurele gang van zaken bij de rechtbank en wat dit doet in de beleving van de procederende partij.
5. De raad refereert zich aan het oordeel van het hof.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15 lid 4 Rv kan de meervoudige kamer bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een zoveel als mogelijk uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. Het hof wijst in dit kader op het onderscheid tussen behandeling en beslissing. De rechter-commissaris naar wie de zaak is verwezen, behandelt de zaak slechts. De bevoegdheid tot beslissen blijft uitdrukkelijk voorbehouden aan de meervoudige kamer. Zoals uit de bestreden beschikking volgt is door de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 15 lid 4 Rv. Het hof stelt daarbij vast dat de rechter-commissaris ten overstaan van wie de mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ook deel uitmaakte van de meervoudige kamer die de beslissing op het verzoek van de raad heeft gegeven.
Hoewel het de voorkeur verdient in de oproepingsbrief of bij de aanvang van de mondelinge behandeling aan de verschenen procespartijen mee te delen op welke wijze hun zaak zal worden behandeld en beslist, vormt naar het oordeel van het hof een dergelijke behandeling door een rechter-commissaris gevolgd door een beslissing door de meervoudige kamer, geen zelfstandige grond voor vernietiging van de bestreden beschikking. Evenmin levert een dergelijke gang van zaken strijd op met de beginselen van een goede procesorde.
De gezagsbeëindiging
7. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan. Zij voert hiertoe de volgende argumenten aan. De moeder kiest er bewust voor om met de vader samen te wonen. De vader is destijds veroordeeld wegens seksueel misbruik van het halfzusje van de minderjarige, [naam halfzusje] , maar dit misbruik en zijn detentie dateren van jaren geleden. De vader heeft nadien onder toezicht gestaan van de reclassering en hij heeft zijn behandeling goed doorlopen.
Voorts stelt de moeder zich op het standpunt dat er bij haar geen sprake is van een hardnekkige drugsverslaving. Alhoewel zij in december 2015 nog drugs heeft gebruikt, kan zij dit gebruik naar eigen zeggen elk gewenst moment staken. Als de minderjarige teruggeplaatst wordt, zal er van aanwezigheid van drugs in huis geen sprake zijn, aldus de moeder.
8. Ter terechtzitting verklaart de moeder dat haar drugsverslaving niet meer aan de orde is en dat haar eetstoornis is opgelost, omdat inmiddels is gebleken dat zij last had van galstenen. Beide ouders hebben psychische klachten, de moeder lijdt aan COPD en er is sprake van een schuldhulpverleningstraject. De moeder maakt gebruik van de geboden hulpverlening en zij acht zich met deze hulp in staat om de minderjarige te verzorgen en op te voeden.
9. De raad verweert zich daartegen en stelt dat het recht van de minderjarige op continuering van zijn verblijf in een veilige en pedagogisch verantwoorde opvoedomgeving zwaarder weegt dan het recht van de ouders op hereniging met de minderjarige. De raad erkent dat beide ouders het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, nu zij allebei werk hebben, een huis hebben en zij beiden gebruik maken van hulpverlening. Ook bezoeken zij iedere maand trouw de minderjarige en genieten zowel de ouders als de minderjarige van dit contact. Echter, gelet op de gedragsproblemen van de minderjarige, is het noodzakelijk dat zijn opvoeders over meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden beschikken. De minderjarige heeft een belast verleden en hij kampt met gedragsproblemen. Zo laat hij zelfbepalend dwingend gedrag zien, wordt hij boos en gaat hij gillen als hij zijn zin niet krijgt en wordt hij fysiek als hij het met woorden niet afkan. Moeder lijkt onvoldoende probleembesef te hebben en zij legt de verantwoordelijkheid buiten zichzelf daar waar het gaat om de problematiek van de minderjarige.
10. De gecertificeerde instelling verklaart ter zitting dat het de ouders niet lukt om de frequentie van het contact uit te breiden. Als reden hiervoor geven de ouders aan dat zij geen geld hebben voor het openbaar vervoer. Om het contact toch te laten plaatsvinden heeft een medewerker van de gecertificeerde instelling de ouders in haar eigen auto meegenomen. Vanwege de agressieve houding van de vader is dit initiatief gestaakt. De ouders bezoeken de minderjarige momenteel één keer per vier weken.
11. De gezinshuisouder ervaart grote problemen in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige. Als de minderjarige een slechte week heeft, gedraagt hij zich als een kind van drie jaar oud. Zo is hij een keer op vrijdag gaan krijsen en daarmee is hij doorgegaan tot zondagavond. Hij is dan niet te troosten of te kalmeren. De ene dag is hij depressief en de volgende dag kan hij heel vrolijk zijn. De gezinshuisouder heeft om hulp gevraagd. Zij heeft ruime ervaring met het opvoeden van pleegkinderen, maar voor haar is het gedrag van deze minderjarige onbekend. Onderzocht moet worden in de visie van de gezinshuisouder, wat er met de minderjarige aan de hand is. De gezinshuisouder geeft aan dat het haar taak is om de kinderen weer terug naar huis te krijgen. Zij betreurt het dat de ouders niet vaker naar het gezinshuis komen om hun kind te zien en dat zij haar suggestie om de minderjarige af en toe een kaartje te sturen niet hebben opgevolgd.
12. De vader verklaart dat beide ouders de minderjarige één keer per maand zien. De minderjarige is dan vrolijk. Hij heeft vader wel een keer geslagen maar omdat de vader als een agressieve man wordt gezien, heeft hij op deze klap van de minderjarige niet gereageerd. De hechtingsproblematiek van de minderjarige wordt volgens de vader veroorzaakt doordat de minderjarige al in vier pleeggezinnen ondergebracht is geweest en er al vier gezinsvoogden aan de minderjarige zijn toegewezen. De vader meent dat als de minderjarige niet langer bij de gezinshuisouder kan blijven, hij altijd beter af is bij zijn ouders.
13. Het hof stelt voorop dat de rechter ingevolge artikel 1:266 lid 1 BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
- -
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
- -
de ouder het gezag misbruikt.
14. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat rust. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet alleen de moeder kampt met de nodige problematiek, maar dat ook genoegzaam is gebleken dat de minderjarige in zijn ontwikkeling flink is beschadigd en dat er sprake is van grote problemen bij zijn opvoeding en verzorging, getuige de verklaring van de gezinshuisouder over het gedrag van de minderjarige. Vaststaat naar het oordeel van het hof dat de moeder niet in staat is binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen.
15. Het hof overweegt dat onder de gegeven omstandigheden aan de belangen van de minderjarige bij continuering van de huidige opvoedingssituatie een zwaarder wegende betekenis dient te worden toegekend dan aan het recht van de moeder om met het gezag te worden belast. Daarmee staat naar het oordeel van het hof de noodzaak van de gezagsbeëindiging vast. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre derhalve bekrachtigen.
Deskundigenonderzoek
16. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd in de zin van artikel 810a Rv en zij verzoekt het hof alsnog een deskundigenonderzoek te gelasten ter beantwoording van de door haar geformuleerde vragen. De moeder voert ter onderbouwing van haar verzoek aan dat zij garant staat voor onder meer een veilige omgeving binnenshuis, ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur, adequaat voorbeeldgedrag, continuïteit en een sociaal netwerk. Voor zover zij niet aan deze voorwaarden voldoet, meent de moeder dat zij voldoende leerbaar is en voldoende opvoedingscapaciteiten kan verwerven om voor een kind te zorgen.
17. Het hof overweegt als volgt. Blijkens artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Het hof is het met de rechtbank eens dat de uitkomst van een onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van en de opvoedsituatie bij de moeder niet tot een andersluidend oordeel in deze zaak zal kunnen leiden. Gelet op de forse gedragsproblematiek bij de minderjarige ligt het belang van de minderjarige thans bij een omgeving waar hij adequaat kan worden begeleid. De gezinshuisouder heeft als professionele begeleidster aangegeven dat zij grote problemen ondervindt bij het opvoeden en begeleiden van de minderjarige en dat onderzoek moet worden gedaan naar de problematiek waarmee de minderjarige kampt. Hoewel ook de raad aangeeft dat de leefsituatie van de moeder is gewijzigd, zal een onderzoek naar de persoonlijkheid van en de situatie bij de moeder onder de omstandigheden als in deze zaak geschetst, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof zal dan ook dit verzoek van de moeder afwijzen.
Proceskosten
18. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
19. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C. van Nievelt en A.E. Sutorius-van Hees, bijgestaan door mr. K.M. Heins als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2017.