NJ 1926, p. 1057
Vraag, of een vonnis, waartegen het cassatieberoep hangende is, kan gelden als gewijsde in den zin van art. 1954 B. W. Is het cassatieberoep niet-ontv. op grond dat ook requesie-civiel tegen het vonnis is ingesteld?
HR 07-05-1926, ECLI:NL:HR:1926:262, m.nt. Prof. Mr. Paul Scholten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
7 mei 1926
- Magistraten
Mrs. Bosch, Savelberg, Jhr. Feith, Visser en v. d. Dries.
- Zaaknummer
[07051926/NJ_1926,_p._1057]
- Conclusie
Mr. Besier
- Noot
Prof. Mr. Paul Scholten
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS121734:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1926:262, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑05‑1926
- Wetingang
(BW art. 1954; Rv art. 398-429.)
Essentie
Vraag, of een vonnis, waartegen het cassatieberoep hangende is, kan gelden als gewijsde in den zin van art. 1954 B. W. Is het cassatieberoep niet-ontv. op grond dat ook requesie-civiel tegen het vonnis is ingesteld?
Samenvatting
Rechtbank: Voor de positieve werking van een gewijsde wordt een z.g. ˏˏuiterlijk gewijsde" vereischt, d. w. z. een gewijsde, waarlegen met gewone rechtsmiddelen niet kan worden opgekomen.
Hooge Raad; Deze uitspraak is in hare algemeenheid onjuist. De Rechtbank, het beroep op gewijsde zaak verwerpende, omdat tegen bedoeld vonnis het cassatieberoep nog hangende was, heeft daarbij niet rekening gehouden met de beperkte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.