Hof Arnhem-Leeuwarden, 31-01-2017, nr. 200.154.593/01
ECLI:NL:GHARL:2017:698
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
200.154.593/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:698, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 31‑01‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/718
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Koop van een boot. Klachten over verschillende gebreken. Beroep op bedrog en dwaling, met vordering tot aanpassing van de koopprijs. Beroep van verkopers op schending van de klachtplicht slaagt. Daarmee is ook de mogelijkheid van kopers om zich te beroepen op dwaling en bedrog vervallen; die wilsgebreken zijn feitelijk gebaseerd op de gebreken die het schip zou hebben, maar waarover niet tijdig is geklaagd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.593
(zaaknummer rechtbank C/08/151669/ HA ZA 14-61)
arrest van 31 januari 2017
in de zaak van
[appellant] en
[appellante]
wonende te [A] , respectievelijk [B] (Oostenrijk),
appellanten,in eerste aanleg: eisers
hierna: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. P.D. Bosma,
tegen:
[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
beiden wonende te [C] , en
[geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde4] ,
beiden wonende te [D] ,
geïntimeerden,in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. P.J. den Boef.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 januari 2013 en 4 februari 2014 die de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen en het vonnis van 7 mei 2014 gewezen door de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 augustus 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. 3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van 7 mei 2014, met inachtneming van hetgeen [appellanten] c.s. in grief I hebben aangevoerd tegen het onder 2.1 vastgestelde feit. Deze feiten luiden als volgt:
-Na een bezoek met rondleiding in het voorjaar van 2011 te Rhodos (Griekenland) is tussen partijen op 25 juli 2011 een overeenkomst gesloten waarbij [appellanten] c.s. van [geïntimeerden] c.s. een zeiljacht heeft gekocht, model Bavaria 42 Ocean met de naam " [E] " (hierna: het schip), voor een bedrag van € 90.000,00.
Kort na het sluiten van deze overeenkomst heeft [appellanten] c.s. de koopsom aan [geïntimeerden] c.s. betaald. In de koopovereenkomst staat onder meer vermeld:
Des Schiffes Boot/Beiboot, Hersteller/Modell: Zodiac (Ersatz notwendig) inkl. Aussenborder Yamaha 5 PS
-Op 23 augustus 2011 heeft [appellanten] c.s. een proefvaart gemaakt en het schip geïnspecteerd. Op dat moment was het schip gelegen in de Turkse jachthaven Yacht Marina Marmaris. Van deze inspectie is een door [geïntimeerde4] en [geïntimeerde2] enerzijds en door [appellanten] c.s. anderzijds ondertekende verklaring opgesteld, waarin het volgende is opgenomen:
STELLINGNAHME
Am 23 August 2011 wurde das Unterwasserschiff der Segelyacht Typ Bavaria 42 Ocean, mit dem Namen [E] , in der turkischen Yacht Marina Marmaris, gemeinsam van den Käufern und Verkäufern inspiziert.
Beide Parteien (Verkäufer und Käufer) bestätigen hiermit, dass keine offensichtlichen Schäden durch Grundberürung, Kollision onder etwas Ähnlichen, festgestellt würden Zusatz:
bei der kontrolle des unterwasserschiffes wurden folgende Mängel festgestellt:
• elektrolytischer lochfrass an der schiffschraube
• schwergängiges ruder.
es wurde die fa "TMS" zu rate gezogen, nach deren aussage ist eine reparation unumgänglich.
Es wurden folgende preise besprochen:
• neue schraube bis € 500
• reparatur ruderlager bis € 500
die reparaturkosten werden von den verkäufern e. rump und g. v. capelle übernommen.
Abrechnung zwischen verkäufern und käufern.
- Na voormelde inspectie is het schip aan [appellanten] c.s. geleverd.
- Op 1 augustus 2012 hebben [appellanten] c.s. de heer en mevrouw [geïntimeerde4] en de heer en mevrouw [geïntimeerde2] aangeschreven en geklaagd over gebreken aan het schip.
- Bij brief van 14 september 2012 hebben [geïntimeerden] c.s. hierop gereageerd.
- Op 10 juni 2013 heeft deskundige [F] het schip op verzoek van [appellanten] c.s. onderzocht op het Kroatische eiland Ugljan. Deze deskundige heeft op 24 juli 2013 een
rapport van bevindingen opgesteld.
4. 4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellanten] c.s. stellen dat de overeenkomst is aangegaan op grond van bedrog zijdens [geïntimeerden] c.s. dan wel dwaling en vorderen betaling van een bedrag van € 48.598,80 met nevenvorderingen.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen, - kort weergegeven - omdat het beroep op bedrog onvoldoende was onderbouwd en van dwaling niet is gebleken.
5. 5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Het betreft een geschil met een internationaal karakter. De rechtbank heeft in het vonnis van 7 mei 2014 onder 4.1 en 4.2 achtereenvolgens (gemotiveerd) geoordeeld dat de Nederlandse rechter in deze bevoegd is en dat het Nederlandse recht op het geschil van toepassing is. Tegen die oordelen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zijn geen grieven gericht. Het hof, dat zijn bevoegdheid ook ambtshalve toetst, sluit zich aan bij die oordelen en neemt die over.
5.2
Het hoger beroep richt zich (uitsluitend) tegen het vonnis van 7 mei 2014.
5.3
[appellanten] c.s. hebben tegen het vonnis waarvan beroep zes grieven gericht. De eerste grief is hiervoor reeds behandeld bij de vaststelling van de feiten. De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] c.s. tegenover de betwisting van [geïntimeerden] c.s. in het geheel geen nadere feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waarop kan worden gebaseerd dat sprake is van bedrog. De derde grief stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellanten] c.s onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. bewust zouden hebben willen misleiden ter zake van de dikte van het teakhout op het dek, het kompas, de bijboot en de motor van de bijboot. Volgens de vierde grief heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het rapport van de deskundige geen uitsluitsel geeft over de vraag of het schip oorspronkelijk voorzien was van een teakdek van 6 mm. De vijfde grief bestrijdt dat niet is gebleken dat [geïntimeerden] c.s. weet hadden van de overige opgesomde gebreken. De zesde grief strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] c.s hebben nagelaten hun stelling te onderbouwen dat het gebrek aan de watertank van groot belang was voor de aankoopbeslissing en prijsbepaling en dat zij bij bekendheid met het gebrek een andere prijs zouden zijn overeengekomen.
5.4
In de devolutieve werking van het hoger beroep ziet het hof aanleiding om eerst in te gaan op het in eerste aanleg buiten beschouwing gelaten beroep van Jonker c.s. op schending van de klachtplicht door [appellanten] c.s..
5.5
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] c.s. zich er bij dupliek expliciet op beroepen dat [appellanten] c.s. niet hebben voldaan aan de klachtplicht die voortvloeit uit art. 7:23 lid 1 BW jo. art. 6:89 BW, nu [appellanten] c.s. eerst een jaar na de koop en levering van het schip [geïntimeerden] c.s. hebben aangesproken op beweerdelijke gebreken. [geïntimeerden] c.s. voeren aan dat een koper die klachten heeft over de kwaliteit van de geleverde zaak, die klachten binnen bekwame tijd na ontdekking van de gebreken aan de verkoper dient te melden op straffe van verval van het recht op schadevergoeding of – zoals in dit geval – aanpassing van de koopprijs.
5.6
In hoger beroep hebben [appellanten] c.s. zich hieromtrent niet uitgelaten, hoewel de rechtbank in het bestreden vonnis nog uitdrukkelijk heeft overwogen dat dit verweer door [geïntimeerden] c.s. bij dupliek is aangevoerd (zie r.o. 4.5), maar dat geen aanleiding bestaat om [appellanten] c.s. [toev. hof: in eerste aanleg] nog in de gelegenheid te stellen om daarop te reageren, omdat hun vorderingen reeds op andere gronden zijn afgewezen (zie r.o. 4.15). [appellanten] c.s. hebben alleen nog verklaard dat zij verschillende malen tevergeefs hebben getracht in contact te komen met [geïntimeerden] c.s., zowel telefonisch als per e-mail (zie eigen verklaring [appellanten] c.s.; prod. 3 bij inleidende dagvaarding).Die verklaring houdt echter (juist) niet in dat [geïntimeerden] c.s. zijn geïnformeerd over de gebreken (hetgeen [geïntimeerden] c.s. ook hebben betwist). Van pogingen van [appellanten] c.s. om [geïntimeerden] c.s. per telefoon of email te bereiken is verder niet gebleken.Het aanbod van [appellanten] c.s. (in hun memorie van grieven) om [appellanten] c.s. zelf en de heer [F] te horen over het feit dat terstond na het ontdekken van de diverse gebreken daar bij [geïntimeerden] c.s. melding is gemaakt, mist daarmee een basis in de eigen stellingen van [appellanten] c.s. en wordt daarom gepasseerd.
5.7
Daarmee dient het er voor te worden gehouden dat de eerste melding van klachten die [geïntimeerden] c.s. hebben bereikt, de brief is van 1 augustus 2012. De aard en omvang van die klachten zijn vervolgens pas nader duidelijk geworden in het rapport van de (partij)deskundige [F] , die eerst bijna twee jaar na levering van het schip zijn constateringen heeft gedaan. [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd door het tijdsverloop nadeel te hebben geleden, in het bijzonder omdat hun bewijspositie daardoor nadelig is beïnvloed.Het hof is van oordeel dat van dergelijk nadeel (bij het leveren van tegenbewijs) inderdaad sprake is nu [geïntimeerden] c.s. ten aanzien van een groot aantal van de beweerdelijke gebreken betwisten dat die reeds bestonden ten tijde van de levering (wat naarmate de tijd verstrijkt steeds moeilijker is vast te stellen), terwijl de strekking van genoemde wettelijke bepalingen onder meer is een dergelijk nadeel te voorkomen. [appellanten] c.s. hebben verder niets aangevoerd waaruit kan blijken dat zij niettemin wel hebben geklaagd binnen bekwame tijd nadat zij de gebreken hadden ontdekt althans redelijkerwijs hadden behoren te ontdekken. Integendeel hebben zij niet (gemotiveerd) weersproken dat zij vanaf de dag dat de zeilboot aan hen is overgedragen gebreken daaraan hebben ontdekt (zie randnummer 12 conclusie van dupliek). In die situatie had het op de weg van [appellanten] c.s. gelegen om daarvan spoedig melding te maken aan [geïntimeerden] c.s. en (eventueel) spoedig een nader onderzoek aan de boot te laten verrichten. Zoals hiervoor al is overwogen is dat echter niet gebeurd.Het slagen van het beroep op de klachtplicht staat in beginsel aan toewijzing van de vorderingen van [appellanten] c.s. in de weg, nu die vorderingen, hoewel benoemd als een beroep op bedrog dan wel dwaling bij het aangaan van de koopovereenkomst, er feitelijk op zijn gebaseerd dat het schip gebreken had waardoor het niet voldeed aan hetgeen [appellanten] c.s. mochten verwachten.
5.8
Het hof is niet gebleken van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat het beroep van [geïntimeerden] c.s. op de klachtplicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. [appellanten] c.s. hebben nog wel aangevoerd dat sprake zou zijn van geweest van bedrog en misleiding van [geïntimeerden] c.s. (hetgeen onder omstandigheden een beroep op de klachtplicht onaanvaardbaar zou kunnen maken), maar [appellanten] c.s. hebben tegenover de betwisting door [geïntimeerden] c.s. dat zij [appellanten] c.s. hebben bedrogen en/of misleid, hun stellingen dienaangaande onvoldoende (nader) onderbouwd. In het bijzonder hebben zij niet onderbouwd dat bepaalde gedragingen en/of mededelingen van [geïntimeerden] c.s. zijn gedaan met het oogmerk om hun op het verkeerde been te zetten. Derhalve bestaat onvoldoende grond om aan te nemen dat inderdaad sprake is geweest van bedrog en/of misleiding.
5.9
Voor zover [appellanten] c.s. met hun stelling dat in de verkoopbeschrijving was opgenomen dat het schip beschikte over een “vollteakdeck 6 mm in hervorragender Kondition, keine Bavaria qualität” hebben willen betogen dat een garantie was verstrekt dat het vollteakdeck een dikte van 6 mm had (hetgeen onder omstandigheden eveneens aan een beroep op de klachtplicht in de weg zou kunnen staan) wordt overwogen dat het hof van oordeel is dat het hier een aanprijzing betreft die niet als een garantie kan worden opgevat. Overigens hebben [appellanten] c.s. niet weersproken dat in de aan [geïntimeerden] c.s. ter beschikking staande oorspronkelijke verkoopdocumentatie melding wordt gemaakt van een “teakdeck” van 6 mm, zodat aannemelijk is dat als het teakdeck oorspronkelijk niet 6 mm. dik zou zijn geweest, sprake is geweest van wederzijdse dwaling (en niet van bedrog of misleiding).
5.10
De slotsom is dat het beroep van [geïntimeerden] c.s. op de klachtplicht slaagt.
Dit brengt met zich dat de grieven die [appellanten] c.s. hebben gericht tegen het bestreden vonnis, ook al zouden zij terecht zijn voorgesteld, niet kunnen leiden tot een andere beslissing en dat het bestreden vonnis onder verbetering van gronden dient te worden bekrachtigd. [appellanten] c.s. hebben in die situatie geen belang bij bespreking van die grieven.
6. Slotsom
6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 704,--
- salaris advocaat € 1.631,-- (1 punt x tarief IV)
Totaal € 2.335,--
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 7 mei 2014;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s vastgesteld op € 704,-- voor verschotten en op € 1.631,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de nakosten, begroot op € 131,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. H.E. de Boer, mr. L.M. Croes en mr. O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 31 januari 2017.