Rb. Den Haag, 29-01-2014, nr. C-09-444111 - HA ZA 13-0637
ECLI:NL:RBDHA:2014:1101
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-01-2014
- Zaaknummer
C-09-444111 - HA ZA 13-0637
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:1101, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑01‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 29‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Conflicten in de familiesfeer over vooral onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en misbruik van omstanigheden als onrechtmatige daad.
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel, zittingsplaats Den Haag
Vonnis van 29 januari 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/444111 / HA ZA 13-0637 van:
[WF],
eiser wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. B.A. Boer te Den Haag,
tegen
1.
[CF] ,
2.
[MV] ,
beide gedaagden wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. Th.J.M.L. Verhoeff te Rotterdam.
De rechtbank zal de procespartijen hierna kortheidshalve zo veel mogelijk eiser en gedaagden noemen.
De procedure
1.1 De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- -
de dagvaarding van 17 mei 2013 tegen de eerste rolzitting van 5 juni 2013, met de producties E1 t/m E14;
- -
de conclusie van antwoord van 28 augustus 2013, met de producties G1 t/m G40;
- -
het comparitievonnis van 4 september 2013 en de brieven met beschikkingen van de rechtbank van 23 oktober 2013 (met reactie op de brief van mr. Verhoeff van 17 oktober 2013) en 6 november 2013;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 22 november 2013, met de daarin vermelde, vooraf ingezonden brieven van beide advocaten met de extra producties E15 t/m E19 en G41;
- -
de beschikkingen van de rechtbank van 6 en 9 januari 2014, naar aanleiding van de brieven van mr. Verhoeff van 20 december 2013, van mr. Boer van 24 december 2013 en van mr. Verhoeff van 6 januari 2014.
1.2 Ter zitting van 22 november 2013 is vonnis bepaald. De vonnisdatum is nader bepaald op 29 januari 2014.
De vaststaande feiten
2.1 Eiser [WF] is geboren in [maand] 1940. Hij is sinds 1994 weduwnaar en heeft twee zonen: [MF] en gedaagde 1 [CF]. Gedaagde 2 [MV] is sinds 1998 de levenspartner van gedaagde 1 [CF].
2.2 Eiser is afkomstig uit een vermogende adellijke familie. In ieder geval sinds het overlijden van zijn echtgenote in 1994 bepaalt en regelt eiser zijn financiële zaken zo veel mogelijk zelf, maar hij heeft van oudsher relatief weinig financieel inzicht, financieel overzicht en financiële interesse. Eiser maakte daardoor forse schulden. Ook heeft eiser meerdere gezondheidsproblemen door suikerziekte, auto-ongelukken en toenemende ouderdom. In 2007 is na gezamenlijk overleg tussen zijn beide zonen [CF] en [MF] bij de toenmalige sector kanton van deze rechtbank een verzoek tot onderbewindstelling ter bescherming van het vermogen van eiser ingediend. Dat verzoek is kort voor de mondelinge behandeling daarvan om meerdere praktische redenen weer ingetrokken.
2.3 In de periode van 1998 tot medio 2012 trokken eiser en gedaagden zeer nauw met elkaar op. Zij vormden toen een soort “drie-eenheid” en woonden in die periode op diverse adressen bij elkaar in de buurt in [woonplaats] en in Frankrijk. Gedaagden hielpen eiser ook met zijn persoonlijke verzorging, met zijn medische problemen en met (een deel van) zijn financiële zaken. Eiser had meerdere bankrekeningen, met bijbehorende bankpassen, die eiser zelf gebruikte. [CF] kon via internetbankieren mede beschikken over de betaalrekening van eiser bij de Rabobank (hierna: de Rabobank betaalrekening), die administratief gekoppeld was aan zijn eigen betaalrekening. Hij verrichte middels het internet betalingen voor eiser. Gedaagden hebben daarnaast, tot in ieder geval 2008, grote bedragen aan eiser voorgeschoten wegens meerdere door eiser gemaakte schulden in Nederland en in Frankrijk. Verder deden eiser en gedaagden als vader en zoon/schoonzoon over en weer diverse kleinere uitgaven voor elkaar en verrekenden zij een en ander later zo nodig en/of zo mogelijk weer. In deze periode had eiser weinig contact met zijn oudste zoon [MF].
2.4 Op initiatief van gedaagden heeft eiser in de periode van 2004 t/m 2006 meerdere schuldbekentenissen ondertekend waarbij eiser heeft verklaard bedragen van gedaagde(n) ter leen te hebben ontvangen. Het gaat daarbij in deze procedure om de volgende vier (door eiser geproduceerde) schuldbekentenissen uit rentedragende geldleningen van eiser aan (één van of beide) gedaagden (zie nader productie E11): € 108.000,- bij onderhandse akte van 1 augustus 2004, € 1.500,- bij onderhandse akte van 20 juni 2006, € 11.185,50 (dat was van oorsprong fl. 24.720,- uit 1994) bij onderhandse akte van 24 juni 2006 en € 118.000,- bij notariële akte van 15 september 2006. Dat is in totaal € 238.685,50 in hoofdsom.
2.5 In 2002 hebben gedaagden uit privé vermogen een toen nog vervallen landhuis in [woonplaats 2] te Frankrijk gekocht. Van 2002 t/m 2008 zijn zij dit landhuis gaan renoveren. Zij gebruikten dit landhuis als tweede woning naast hun woning in [woonplaats]. Eiser was enthousiast over deze renovatie en locatie in [woonplaats 2] en verbleef al dan niet samen met andere gasten dikwijls bij gedaagden in [woonplaats 2].
2.6 In maart 2008 kregen eiser en gedaagden te horen dat een vermogende tante van eiser uit Zwitserland was overleden en dat eiser daarom een groot legaat uit Gstaad zou ontvangen. In maart 2008 had eiser geen relevant eigen vermogen meer. Eiser ontving ongeveer € 2.030,- netto per maand aan AOW en ABP pensioen en moest voor zijn door gedaagden geregelde huurappartement in [woonplaats] alleen al ongeveer € 1.100,- per maand aan huur betalen, exclusief energie en andere vaste lasten (zie nader productie E15).
2.7 Vervolgens heeft eiser op initiatief van gedaagden een vijfde schuldbekentenis aan gedaagden uit rentedragende geldlening ondertekend (zie nader productie E7), ditmaal voor een hoofdsom van € 348.300,- bij onderhandse akte van 31 mei 2008 met bijlage. Daarna heeft eiser op 2 september 2008 een door gedaagden opgestelde onderhandse verklaring ondertekend (zie nader productie G19), waarin eiser samengevat verklaart dat hij een groot aantal van zijn meubels en schilderijen in bruikleen geeft aan zijn zoon [CF] voor het vakantiehuis in [woonplaats 2] dat “na een jarenlange restauratie voltooiing nadert” en voorts: “Tenslotte bevestig ik hiermee dat ik op substantiële wijze financieel zal bijdragen aan de restauratiewerkzaamheden (in [woonplaats 2]; rechtbank) die onder meer aanpassingen voor een comfortabel gebruik door mijzelf omvatten, om zo in dankbaarheid mijn over de laatste 10 jaar opgebouwde schulden aan mijn zoon [CF] en aan [MV] te vereffenen”.
2.8 Eiser heeft daarna zijn hiervoor in alinea 2.6 bedoelde legaat uit Gstaad in vijf gedeelten ontvangen op zijn Rabobank betaalrekening: € 29.000,- op 3 september 2008, € 694.751,42 op 3 oktober 2008, € 228.151,66 op 5 januari 2009, € 7.860,88 op 27 mei 2009 en € 408,03 op 16 december 2009, dat is in totaal dus € 960.171,99 (zie productie E 15). Kort voor of na de ontvangst van deze vijf deelbedragen zijn vanaf de Rabobank betaalrekening betalingen gedaan aan gedaagden. Ook werd op 2 oktober 2008 een bedrag van € 150.000,- (in drie deelbetalingen van € 50.000,-) overgeboekt van de Rabobank betaalrekening van eiser naar een Franse bankrekening van eiser met de vermelding “[woonplaats 2] voorschot verbouwing.” Op 23 december 2009 bedroeg het banksaldo van eiser op zijn betaalrekening bij de Rabobank € 1.745,15 debet, en was dus het gehele Zwitserse legaat van in totaal € 960.171,99 weer van eisers Rabobank betaalrekening verdwenen.
2.9 Vanaf 2008 en 2009 is de renovatie van het vakantiehuis van gedaagden in [woonplaats 2], na inschakeling van een Franse architect en een Franse hoofdaannemer, in sneller tempo dan voorheen voltooid. Daarbij hebben gedaagden in een aanbouw op de begane grond een gelijkvloers appartement met eigen badkamer voor eiser laten bouwen, naar de wensen van eiser. Het appartement werd ingericht met eigen meubels van eiser, opdat hij zijn oude dag zo veel en zo comfortabel mogelijk bij gedaagden in [woonplaats 2] zou kunnen doorbrengen. Eiser heeft tot medio 2012 aldus jaarlijks ook lange perioden bij gedaagden in [woonplaats 2] doorgebracht.
2.10 In 2012 verslechterde de gezondheidstoestand van eiser verder en overleed eisers moeder. De nalatenschap van eisers moeder bleek negatief. Eiser bleek toen bovendien nog een opeisbare schuld uit 1992 aan zijn broers en zusters te hebben van in 1992 in hoofdsom fl. 225.000, dat is omgerekend € 102.100,55 in hoofdsom. Eiser heeft zich toen voor financieel advies en hulp tot zijn oudste zoon [MF] gewend. Die laatste heeft in de boekhouding van eiser onder meer de diverse overboekingen in de periode 2008-2009 aangetroffen, waaronder overboekingen aan gedaagden, waardoor eind 2009 per saldo niets meer resteerde van het legaat uit Gstaad van ruim € 960.000,-.
2.11 Daardoor is vanaf medio 2012 een definitieve relatiebreuk en een financieel juridisch conflict ontstaan tussen enerzijds eiser en [MF] en anderzijds gedaagden. [MF] helpt eiser sindsdien met zijn financiële zaken en met zijn persoonlijke en medische verzorging in [woonplaats]. Correspondentie tussen en twee bijeenkomsten van partijen en hun advocaten / rechtshulpverleners buiten rechte hebben niet tot een oplossing van het conflict geleid.
2.12 Na de dagvaarding in deze civiele bodemprocedure van 17 mei 2013 heeft op 22 oktober 2013 een zitting in kort geding tussen partijen plaatsgevonden. Bij vonnis in kort geding van 29 oktober 2013 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer ECLI:NL:RBDHA:2013:14464) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de hoofdvordering van eiser tot betaling van een voorschot van primair € 300.000,- op de in deze bodemprocedure gevorderde hoofdsom afgewezen.
De geschillen
3.1 Eiser vordert dat de rechtbank gedaagden hoofdelijk veroordeelt om, samengevat, aan eiser te betalen € 954.988,56 in hoofdsom en voorts om aan eiser terug te geven alle aan eiser in eigendom toebehorende en aan gedaagden in [woonplaats 2] in bruikleen gegeven roerende zaken zoals nader vermeld in producties E13 en E14 (zie ook de voorgaande alinea 2.7), met nevenvorderingen. Eiser baseert zijn eerste hoofdvordering tot betaling verkort weergegeven primair op onverschuldigde betaling, subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op onrechtmatige daad.
3.2 Eiser voert ter onderbouwing van de primaire grondslag van zijn eerste hoofdvordering aan dat gedaagden onverklaarbare uitgaven van de Rabobank betaalrekening van eiser hebben gedaan, dat eiser zich niet bewust was van diverse betalingen en dat eiser totaal geen zicht had op zijn bankrekeningen. Ter onderbouwing van de subsidiaire grondslag voert hij aan dat gedaagden zijn verrijkt zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig is. Ten aanzien van de meer subsidiaire grondslag voert eiser naar de kern genomen aan dat sprake is van misbruik van omstandigheden, en daarmee onrechtmatig handelen van gedaagden; gedaagden hebben eiser, die kwetsbaar was en in meerdere opzichten afhankelijk van de zorg van gedaagden, diverse geldbedragen in hun voordeel laten betalen en diverse schuldbekentenissen laten tekenen.
3.3 Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna voor zover relevant bij de beoordeling door de rechtbank aan de orde komt.
De beoordeling
Ten aanzien van de hoofdsom van € 954.988,56 4.1 De eerste hoofdvordering ziet op (terug)betaling van een hoofdsom van € 954.988,56. Het gevorderde bedrag is de optelsom van vele betalingen - bijna tweehonderd - die in de periode 2008 en 2009 vanaf de Rabobank betaalrekening van eiser zijn gedaan. Een overzicht van die betalingen is opgenomen in productie E1. De bijbehorende bankafschriften over de jaren 2008 en 2009 zijn overgelegd als productie E15.
4.2 De stelling van eiser is dat gedaagden de hiervoor genoemde betalingen hebben ontvangen van eiser zonder dat daartoe een rechtsgrond of een redelijke grond aanwezig was. Daaraan verbindt eiser het rechtsgevolg dat er onverschuldigd is betaald, dan wel dat gedaagden ongerechtvaardigd zijn verrijkt, dan wel dat zij onrechtmatig jegens eiser hebben gehandeld en dat de ontvangen bedragen moeten worden terugbetaald. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast en dus ook de concrete stelplicht terzake in beginsel op eiser rust.
4.3 Bij de beoordeling acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang. Vast staat dat eiser en gedaagden in de lange periode van 1998 tot medio 2012 een buitengewoon goede en innige band hadden. Gedaagden hebben al die jaren de zorg voor hun in diverse opzichten hulpbehoevende oude (schoon)vader op zich genomen, zowel in [woonplaats] als in Frankrijk. De rechtbank verwijst in dit verband naar de voorgaande alinea’s 2.3 t/m 2.9 en naar de vele schriftelijke getuigenverklaringen van vroegere gasten van eiser en gedaagden in [woonplaats 2] die bij antwoord door gedaagden zijn geproduceerd en die het voorgaande bevestigen. Die hulpbehoevendheid van eiser deed zich in het bijzonder voor op het financiële vlak. Vaststaat dat eiser van oudsher relatief weinig financieel inzicht, financieel overzicht en financiële interesse in zijn eigen financiële zaken en belangen heeft en schulden maakte (zie ook de alinea’s 2.2 en 2.3). Dit wordt bevestigd door het feit dat zijn beide zonen voor hem in 2007 ook beschermingsbewind zoals bepaald in art. 1:450 en verder BW hebben aangevraagd. Dat verzoek hebben zij niet ingetrokken omdat hun vader, anders dan voor onderbewindstelling vereist, wel degelijk in staat zou zijn om zelf naar behoren zijn financiële belangen te behartigen, maar omdat er bij nader inzien volgens beide zonen te veel tijd en/of kosten en/of administratieve verplichtingen en/of bemoeienis van derden en/of weerstand van vader aan een onderbewindstelling verbonden bleken te zijn. Tevens vindt die hulpbehoevendheid in financiële zin bevestiging in het feit dat eiser zich bij het beheer van zijn eigen financiën en schulden (grotendeels) heeft laten helpen en adviseren door zijn zoon [CF], die via internetbankieren beschikte over de mogelijkheid om betalingen te verrichten ten laste van de Rabobank betaalrekening van eiser.
4.4 Ook in 2008 en 2009 had zoon [CF] toegang tot de betaalrekening van eiser. Ter zitting van 22 november 2013 heeft de rechtbank met de verschenen personen en de advocaten de meest opvallende grote uitgaven en bestedingen in die twee jaar inhoudelijk besproken aan de hand van de producties E1 en E15, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting. De stellingen van partijen bij dagvaarding en bij antwoord waren in dit opzicht immers opvallend abstract en nog (te) weinig concreet. Op grond van hetgeen beide gedaagden ter zitting nader hebben gesteld en eiser niet (gemotiveerd) heeft weersproken stelt de rechtbank ook het navolgende vast, in aanvulling op de onder 4.3 genoemde feiten en omstandigheden. Zoon [CF] deed voor eiser wekelijks betalingen vanaf de Rabobank betaalrekening van eiser. Eiser was hiervan op de hoogte en ontving voorts bankafschriften waaruit deze betalingen bleken. Partijen hebben ook afgesproken dat eiser een redelijke vergoeding aan gedaagden zou betalen voor zijn verblijven in het landhuis van gedaagden te [woonplaats 2]. Eiser heeft voorts door een schenking financieel willen bijdragen aan de renovatie van het aan gedaagden toebehorende landhuis te [woonplaats 2]. Eiser heeft in de periode van 2004 t/m 2006 diverse bedragen schuldig verklaard aan gedaagden en kan zich dit ook herinneren, in verband met bedragen die gedaagden aan hem hebben voorgeschoten. Eiser wilde tenslotte graag de studieschuld van zijn zoon [CF] en een familielening van zijn schoonzoon [MV] afbetalen en heeft daartoe overboekingen aan gedaagden gedaan.
Betalingen zonder rechtsgrond?
4.5 Gelet op de hiervoor onder 4.3 en 4.4 nader vastgestelde feiten en omstandigheden verwerpt de rechtbank de - zeer algemeen geformuleerde - stelling van eiser (zie de feitelijke grondslag onder 3.2) dat hij zich niet bewust is geweest van de bijna 200 betalingen die zijn zoon [CF] in 2008 en 2009 voor hem vanaf de Rabobank betaalrekening heeft gedaan. Ook de stelling dat eiser geen zicht had op die bankrekeningen, zodat deze betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan, moet worden verworpen. Eiser was in ieder geval in algemene zin op de hoogte van het feit dat zijn zoon [CF] voor hem betalingen van de Rabobank betaalrekening deed en had daarvoor ook zijn toestemming gegeven. Dat eiser zich thans niet iedere afzonderlijke betaling kan herinneren is vanzelfsprekend, gelet op het feit dat het gaat om bijna 200 betalingen die ongeveer vier tot vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn gedaan. Temeer niet nu eiser op diverse gronden was gehouden tot het doen van betalingen aan gedaagden, gelet op (i) de schuldbekentenissen (ii) de schenkingen (ten behoeve van de renovatie van het landhuis te [woonplaats 2] en ten behoeve van de aflossing van twee specifieke schulden van zijn zoon [CF] en zijn schoonzoon [MV]) en (iii) de afspraken ten aanzien van de redelijke vergoeding van kosten verbonden aan de verblijven van eiser te [woonplaats 2]. Bij deze stand van zaken kon eiser niet volstaan met zijn algemene stelling dat hij het gevorderde totaalbedrag van € 954.988,56 zonder rechtsgrond of ongerechtvaardigd aan gedaagden heeft betaald.
Misbruik van omstandigheden?
4.6 Ten aanzien van de meer subsidiaire grondslag, die naar de kern genomen strekt tot schadevergoeding (dat wil zeggen (terug)betaling) wegens onrechtmatig handelen bestaande uit misbruik van omstandigheden, overweegt de rechtbank als volgt.
4.7 Bij een oudere man met een achtergrond, broze gezondheid en persoonlijkheid zoals eiser (zie onder 4.3) ligt het gevaar van financieel misbruik van omstandigheden door derden op de loer, in het bijzonder omdat uit de inhoud van het dossier en uit het proces-verbaal van de zitting onmiskenbaar de conclusie moet worden getrokken (zie ook de alinea’s 2.2 en 2.3) dat eiser van oudsher relatief weinig financieel inzicht, financieel overzicht en financiële interesse in zijn eigen financiële zaken en belangen heeft en gemakkelijk schulden maakt.
4.8 Het bijzondere aspect in dit conflict over misbruik van omstandigheden is dat het evidente gevaar van misbruik van omstandigheden na ontvangst van het legaat uit Gstaad van in totaal € 960.171,99 volgens vader en zijn oudste zoon zou zijn verwezenlijkt door vaders jongste zoon en diens levenspartner, met welke gedaagden vader in de lange periode van 1998 tot medio 2012 nu juist een buitengewoon goede en innige band had en die al die jaren evident ook buitengewoon veel goeds voor hun in diverse opzichten hulpbehoevende oude (schoon)vader hebben gedaan in Frankrijk en in [woonplaats], zoals nader vastgesteld in de voorgaande alinea’s 2.3 t/m 2.9 en zoals ook bevestigd in de vele schriftelijke getuigenverklaringen van vroegere gasten van eiser en gedaagden in [woonplaats 2] die bij antwoord door gedaagden zijn geproduceerd. Vooral dat bijzondere aspect brengt de rechtbank tot de hierna volgende gedifferentieerde beoordeling.
4.9 Voorop staat dat ook bij eisers beroep op misbruik van omstandigheden op eiser in beginsel de concrete stelplicht en bewijslast rust per deelbedrag van de zeer vele in zijn productie E1 opgesomde en aldus gevorderde deelbedragen van in totaal € 954.988,56. De rechtbank ziet geen goede reden voor afwijking van deze hoofdregel van art. 150 Rv, temeer niet omdat - zoals gedaagden ter zitting hebben verklaard en eiser niet heeft weersproken - alle administratieve bewijsstukken uit de relevante periode in enkele dozen in de kelder bij eiser in [woonplaats] ter beschikking staan van eiser en zijn zoon [MF] en aan gedaagden de toegang daartoe is ontzegd. Die normaliter op eiser rustende concrete stelplicht en bewijslast is echter anders indien en voor zover in 2008 en 2009 betaalde deelbedragen van eiser aan of voor gedaagden schenkingen zouden betreffen, omdat naar het oordeel van de rechtbank uit art. 7:176 BW moet worden afgeleid dat in geval van een schenking onder bepaalde voorwaarden naar de bedoelingen van de wetgever de bewijslast (en dus ook de concrete stelplicht) op de begunstigde rust en dus niet op de eiser die stelt misbruikt te zijn.
4.10 Voor wat betreft de in alinea 2.7 genoemde rentedragende schuldbekentenis van 31 mei 2008 van in hoofdsom € 348.300,- hebben gedaagden ter zitting van 22 november 2013 erkend dat deze zoals in kort geding al aangestipt (zie nader de inhoud van productie E16) inderdaad feitelijk niet was gebaseerd op daadwerkelijk door gedaagden in het verleden aan of voor eiser betaalde bedragen. Ter zitting bleek dat de bijlage bij deze schuldbekentenis van 31 mei 2008 van € 348.300,- in feite grotendeels “fake” was om fiscale redenen, en dat de daarop gebaseerde betaling door eiser aan gedaagden op 2 oktober 2008 van inclusief rente € 351.225,60 mede daarom in beginsel moet worden gekwalificeerd als een schenking van eiser aan gedaagden uit zijn Zwitserse legaat, om daarmee de kostbare en al te lang durende renovatie van het landhuis van gedaagden in [woonplaats 2] te kunnen voltooien.
4.11 Die conclusie vindt bevestiging in het feit dat deze schuldbekentenis is opgemaakt in mei 2008 en dus kort nadat eiser en gedaagden in maart 2008 te horen hadden gekregen dat eiser een fors vermogen uit Zwitserland zou erven. Die conclusie vindt ook bevestiging in de in alinea 2.7 geciteerde verklaring van eiser (productie G19), en voorts in de schriftelijke getuigenverklaringen van meerdere gasten in [woonplaats 2] (zie nader de producties G27, G31 en G40). Samengevat hebben meerdere gasten eiser destijds duidelijk en meerdere malen openlijk horen zeggen dat eiser zijn gehele Zwitserse legaat wilde “schenken” aan gedaagden, niet alleen om al zijn oude schulden aan hen af te lossen maar ook om gedaagden in staat te stellen met die schenking hun omvangrijke en al jaren durende verbouwing in [woonplaats 2] nu zo goed en snel mogelijk te kunnen voltooien. Dit als dank voor alle goede zorgen en gezelschap en voorts ook om aldus zijn eigen comfortabele oude dag in een aan eiser aangepast en naar zijn wensen ingericht appartement in [woonplaats 2] “als God in Frankrijk” samen met gedaagden mogelijk te maken.
4.12 Naar het oordeel van de rechtbank is deze schenking van € 351.225,60 voor de renovatie van het landhuis in [woonplaats 2] door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en hebben gedaagden door het tot stand brengen van deze schenking, en in ieder geval door het accepteren daarvan, onrechtmatig jegens eiser gehandeld. Gedaagden wisten toen immers, of hadden redelijkerwijs moeten weten, niet alleen dat (i) eiser lichtzinnig omging met zijn vermogen en in grote mate afhankelijk was van de hulp van gedaagden bij het voeren van zijn financiële huishouding, maar daarenboven dat (ii) eiser in emotioneel en sociaal opzicht in grote mate afhankelijk was van gedaagden. Eiser was en is immers alleenstaand, zwak van gezondheid en in vele opzichten niet goed (meer) in staat zichzelf te verzorgen. Deze bijzondere omstandigheden hadden gedaagden ervan moeten weerhouden de schenking van € 351.225,60 door eiser aan gedaagden te bevorderen. Gedaagden wisten door hun inzicht in de kwetsbare financiële situatie van eiser immers dat eiser met deze schenking geen euro meer van het forse legaat uit Gstaad overhield, en wisten voorts, althans behoorden te weten, dat eiser aldus gemakkelijk opnieuw in financiële moeilijkheden zou kunnen komen. Dat is na de breuk medio 2012 volgens de stellingen van eiser ook het geval, hetgeen gedaagden niet hebben weersproken en ook genoegzaam is gebleken uit de in alinea 2.10 door de rechtbank vastgestelde feiten.
4.13 Dat eiser en gedaagden de schenking van eiser destijds mede hebben besteed om op de begane grond in [woonplaats 2] een aan de broze gezondheid van eiser aangepast en naar zijn wensen ingericht appartement met eigen badkamer te realiseren doet aan het voorgaande niet of onvoldoende af. De verzorging van eiser door gedaagden was weliswaar liefdevol en tijdrovend, maar niet ongebruikelijk gelet op de familieverhouding. Deze rechtvaardigt hoe dan ook geen financiële vergoeding van de omvang van € 351.225,60. Voor wat betreft de renovatie en inrichting van het appartement voor eiser moet in aanmerking worden genomen dat gedaagden er niet voor hebben gekozen om eiser ter bescherming van zijn financiële belangen tenminste mede-eigenaar van hun landhuis in [woonplaats 2] te maken of om op enige andere wijze eisers wankele en onzekere financiële toekomst naar behoren te beschermen met de ontvangst van dat gedeelte van het legaat uit Gstaad. Aldus profiteren alleen gedaagden, en niet eiser, van de waardevermeerdering van het landhuis te [woonplaats 2] dat met het vermogen van eiser is gerealiseerd. Ook overigens hebben gedaagden geen steekhoudende feiten gesteld - de stelplicht en de bewijslast rusten immers bij een beroep op misbruik van omstandigheden en een schenking op gedaagden als begunstigden, zie alinea 4.9 -, die indien bewezen na al het voorgaande nog zouden kunnen leiden tot een andere beslissing door de rechtbank dan toewijzing van de deelvordering van € 351.225,60 wegens schade uit onrechtmatige daad, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de desbetreffende ontvangstdatum 2 oktober 2008. Aldus zal worden beslist. Aan een bewijsopdracht aan gedaagden komt de rechtbank in dit verband niet toe.
4.14 De advocaat van eiser heeft in deze civiele bodemprocedure in algemene termen gesteld dat eiser daarenboven nog eens € 150.000,- aan gedaagden zou hebben geschonken voor de renovatie van [woonplaats 2] en dat gedaagden dat eerder al zouden hebben erkend. Gedaagden hebben dit zowel bij antwoord als ter zitting gemotiveerd betwist. Ter zitting is nader besproken en gebleken dat uit de omvangrijke inhoud van de producties E1 en E15 slechts blijkt dat op 2 oktober 2008 onder de vermelding van “[woonplaats 2] voorschot verbouwing” € 150.000,- is overgemaakt van de Rabobank betaalrekening van eiser naar een Franse bankrekening van eiser, en dus (nog) niet op een bankrekening van gedaagden of naderhand contant aan gedaagden of bijvoorbeeld hun Franse architect of hoofdaannemer. Voorts is de rechtbank bij de nadere bestudering van de omvangrijke productie E15 na de zitting nog gebleken dat op 9 februari 2009 weer datzelfde bedrag van € 150.000,- wordt teruggestort van een Franse bankrekening van eiser op de Rabobank betaalrekening van eiser, en dat er op 10 februari 2009 vervolgens € 149.000,- wordt overgeboekt van die Rabobank betaalrekening naar de Rabobank spaarrekening van eiser.
4.15 Wat er daarna met deze € 150.000,- of € 149.000,- concreet is gebeurd, blijkt niet uit de inhoud van de stellingen en producties van eiser, hoewel op hem terzake de concrete stelplicht en bewijslast rust, temeer na de gemotiveerde betwisting door gedaagden dat zij deze door eiser teruggevorderde € 150.000,- daadwerkelijk van eiser zouden hebben ontvangen ten behoeve van de renovatie van hun landhuis in [woonplaats 2]. Enig op voorhand voor de hand liggend betalingsbewijs en/of enig concreet bewijsaanbod terzake van deze deelvordering van eiser van € 150.000,- ontbreekt, hoewel zijn advocaat daartoe in deze bodemprocedure in eerste aanleg met ook nog een tussentijds kort geding alle tijd en aanleiding heeft gehad. De rechtbank zal deze deelvordering daarom nu bij eindvonnis afwijzen als zijnde in eerste aanleg onvoldoende onderbouwd door eiser.
4.16 Ter zitting van 22 november 2013 heeft de rechtbank voorts met partijen nader gesproken over een uit productie E15 blijkende schenking van € 14.973,65 op 3 oktober 2010 van eiser aan zijn zoon [CF] ter aflossing van [CF]’s studieschuld bij de IBG Groep en over een schenking van eiser aan zijn schoonzoon [MV] van € 8.500,- op 1 oktober 2010 ter aflossing van diens schuld uit geldlening aan zijn ter zitting ook aanwezige oom [WV]. De rechtbank is van oordeel dat deze twee schenkingen van deze omvang uit het Zwitserse legaat gelet op de destijds bestaande zeer goede verstandhouding tussen eiser en gedaagden en hun familieband niet ongebruikelijk zijn en dat het accepteren daarvan zonder nadere toelichting van eiser - die ontbreekt - niet kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad bestaande uit misbruik van omstandigheden. Deze deelvorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.17 Ter zitting zijn voorts nader inhoudelijk besproken de uit productie E15 blijkende relatief grote deelbetalingen van eiser aan (één van of beide) gedaagden van € 17.688,- en
€ 3.590,- op 3 september 2008, van € 40.000,- op 1 oktober 2008, van € 1.860,- en
€ 52.969,80 op 2 oktober 2008, van € 50.000,- op 3 oktober 2008 en van € 176.400,- en€ 40.000,- op 2 januari 2009. Over dit aldus door eiser aan gedaagde(n) betaalde bedrag van in totaal € 382.507,80 hebben gedaagden vooral ter zitting gemotiveerd betoogd dat al deze betalingen strekten ter aflossing van de vele oude schulden van eiser aan gedaagde(n) wegens voorgeschoten betalingen, zoals die slechts gedeeltelijk zijn vastgelegd in de door eiser geproduceerde vier schuldbekentenissen uit rentedragende geldleningen van in hoofdsommen in totaal € 238.685,50 uit de jaren 2004 t/m 2006.
4.18 Zo hebben gedaagden bijvoorbeeld gewezen op de als productie G13 overgelegde factuur van € 6.490,-, die gedaagden onweersproken voor eiser hebben betaald voor de door gedaagden geregelde verhuizing van eiser van Sainte Foy la Grande in Frankrijk naar [woonplaats] in het voorjaar van 2007, en dus ná de vier oude schuldbekentenissen uit de jaren 2004 t/m 2006. Aldus, en ook door de betaalde contractuele rente over de vier rentedragende schuldbekentenissen, hebben gedaagden een verklaring gegeven voor het verschil van€ 143.822,30 tussen de in alinea 4.17 vastgestelde € 382.507,80 minus de daarin ook genoemde € 238.685,50. Ter zitting is gelet op het verweer van gedaagden voorts nader besproken dat de vier oude schuldbekentenissen uit 2004 t/m 2006 van in totaal € 238.685,50 plus contractuele rente tot dusver niet zijn vernietigd, waardoor het bij deze€ 238.685,50 in hoofdsom en de overige € 143.822,30 - anders dan ten aanzien van de om fiscale redenen gefingeerde vijfde schuldbekentenis uit mei 2008 van € 348.300,- plus contractuele rente - geen schenking betreft maar een in beginsel opeisbare schuld van eiser aan gedaagden uit rentedragende geldleningen wegens voorgeschoten bedragen.
4.19 Gelet op het voorgaande hebben gedaagden de algemene stelling van eiser dat ook ten aanzien van de onder 4.17 genoemde betalingen sprake is van misbruik van omstandigheden, voldoende weersproken. Het lag aldus op de weg van eiser om per betaling concreet te stellen dat en waarom de betaling door misbruik van omstandigheden is gedaan, waarbij steeds de eis geldt dat gedaagden wisten of hadden moeten begrijpen dat zij eiser hadden behoren te weerhouden van het doen van de specifieke betaling. Aan die concrete stelplicht heeft eiser echter niet of in onvoldoende mate voldaan.
4.20 In dit licht bezien zal de rechtbank gelet op al het voorgaande ook deze door gedaagden gemotiveerd betwiste grote deelvordering van eiser van in totaal € 382.507,80, zoals die kan worden begrepen uit eisers producties E1 en E15, nu bij eindvonnis in eerste aanleg afwijzen als zijnde onvoldoende tijdig concreet onderbouwd. Datzelfde geldt tenslotte voor de vele kleinere deelvorderingen die zijn te reconstrueren uit het “overzicht” van productie E1 in samenhang met de als productie E15 zonder verdere toelichting geproduceerde stapel bankafschriften uit de jaren 2008 en 2009. Eiser miskent dat ook ten deze de concrete stelplicht en de bewijslast niet op gedaagden maar op eiser rust. De rechtbank komt aldus niet toe aan een bewijsopdracht aan eiser.
Ten aanzien van de revindicatie van de roerende zaken
4.21 Over de tweede hoofdvordering die strekt tot revindicatie van alle in de producties E13 en E14 gespecificeerde roerende zaken oordeelt en beslist de rechtbank als volgt.
4.22 Bij antwoord hebben gedaagden erkend dat eiser eigenaar is van de meeste door eiser aan gedaagden in [woonplaats 2] in bruikleen gegeven roerende zaken zoals gevorderd, met uitzondering van zes met name genoemde al dan niet antieke zaken. Ter zitting van 22 november 2013 heeft de rechtbank eiser en gedaagden nader ondervraagd over deze zes toen nog in eigendom omstreden roerende zaken, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Daaruit blijkt dat eiser onvoldoende inhoudelijk heeft weersproken het gemotiveerde betoog van gedaagden dat en waarom de ganglamp/stallamp, de gietijzeren haardplaat met korf en de twee houten tuinstoelen eigendom van gedaagden zijn. De vordering zal in zoverre worden afgewezen. Ten aanzien van het bankje met gele bekleding Windesheim en de houten tuinbank Windesheim hebben gedaagden ter zitting gemotiveerd betoogd dat en waarom die twee door eiser teruggevorderde, bij antwoord nog in eigendom omstreden zaken met alle overige al bij antwoord erkende roerende zaken op hun kosten zullen worden getransporteerd van hun landhuis in [woonplaats 2] naar het huurappartement van eiser in [woonplaats]. In zoverre zal de vordering worden toegewezen.
Slotsom en kostenveroordelingen
4.23 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de navolgende beslissingen. Gedaagden zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot afgifte aan eiser van alle in de producties E13 en E14 gespecificeerde roerende zaken, met uitzondering van de in productie E14 genoemde ganglamp/stallamp, de gietijzeren haardplaat met korf en de twee houten tuinstoelen. Om nodeloze executiegeschillen tussen partijen zo veel mogelijk te voorkomen, zal de rechtbank de nevenvorderingen (termijn en dwangsom) toewijzen als in het dictum bepaald.
4.24 Voorts zal de rechtbank gedaagden hoofdelijk veroordelen om aan eiser te betalen een bedrag van € 351.225,60, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 oktober 2008. Bij de beslissingen over de gevorderde incassokosten en proceskosten beschouwt de rechtbank alles afwegende gedaagden aldus en in zoverre als de in relevante mate in het ongelijk gestelde partij, ook al zal de rechtbank het in omvang grootste deel van de eerste hoofdvordering afwijzen. De gevorderde incassokosten zijn door de advocaat van gedaagden niet inhoudelijk weersproken en de verschuldigdheid daarvan volgt voorts voldoende uit de in alinea 2.11 aan de hand van de producties E2 t/m E4 vastgestelde voorgeschiedenis van deze procedure buiten rechte.
4.25 De omvang van de kostenveroordeling van gedaagden zal de rechtbank relateren aan de omvang van de toe te wijzen hoofdsom plus de tot en met de datum dagvaarding verstreken samengestelde wettelijke rente daarover, dat is naar de renteberekening van de rechtbank in totaal € 442.885,19. Gelet op de gebruikelijke forfaitaire bedragen belopen de aan eiser ten laste van gedaagden hoofdelijk toewijsbare forfaitaire incassokosten aldus € 5.160,- en de toewijsbare proceskosten inclusief de gevorderde (na)kosten € 96,76 (kosten deurwaarder), € 1.474,- (griffierecht) en € 5.291,- forfaitair (na)salaris advocaat, in totaal dus € 12.021,76, nog te vermeerderen met € 68,- forfaitair (na)salaris in geval van betekening van dit vonnis.
4.26 De overige geschilpunten van partijen kunnen en zullen na al het voorgaande bij gebrek aan belang buiten beoordeling van de rechtbank blijven. De beoordeling daarvan kan immers niet tot andere beslissingen van de rechtbank leiden.
De beslissingen
De rechtbank:
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan eiser te betalen een bedrag van € 351.225,60 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke daarover met ingang van 2 oktober 2008;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis op hun kosten alle in de producties E13 en E14 van eiser gespecificeerde roerende zaken - met uitzondering echter van de in productie E14 genoemde ganglamp/stallamp, gietijzeren haardplaat met korf en twee houten tuinstoelen - te hebben afgegeven aan eiser op zijn woonadres in [woonplaats] of op enig ander door eiser tijdig aan gedaagden opgegeven adres, op straffe van een dwangsom van € 10,- per dag per alsdan niet afgegeven roerende zaak met een maximum dwangsom van in totaal € 150.000,-;
- veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan eiser te betalen een bedrag van € 12.021,76 in totaal voor de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van eiser, nog te vermeerderen met € 68,- en met de desbetreffende deurwaarderskosten in geval van betekening van dit vonnis door eiser aan gedaagden;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af al het door eiser meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen in meervoudige kamer door mr. H. Wien, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. M.E. Honée en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.