Richtlijn 94/80/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een Lid-Staat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (25-04-2005, Trb. 196).
- Bronpublicatie:
20-11-2006, PbEU 2006, L 363 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 2006/106/EG)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-01-2007, Trb. 2007, 6 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Richtlijn van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een Lid-Staat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 8 B, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),
Overwegende dat het Verdrag betreffende de Europese Unie een nieuwe etappe markeert in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa; dat de Europese Unie met name tot taak heeft de betrekkingen tussen de volkeren van de Lid-Staten samenhangend en solidair te organiseren en dat het tot haar fundamentele doelstellingen behoort de bescherming van de rechten en de belangen van de onderdanen van haar Lid-Staten door de instelling van een burgerschap van de Unie te versterken;
Overwegende dat daartoe titel II van het Verdrag betreffende de Europese Unie voor alle onderdanen van de Lid-Staten een burgerschap van de Unie instelt en hun uit dien hoofde een geheel van rechten toekent;
Overwegende dat het actieve en passieve kiesrecht in de Lid-Staat van verblijf bij gemeenteraadsverkiezingen, gewaarborgd door artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag, een toepassing van het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie tussen onderdanen en niet-onderdanen en een logisch uitvloeisel van het in artikel 8 A van het EG-Verdrag neergelegde recht van vrij verkeer en van verblijf vormt;
Overwegende dat de toepassing van artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag geen algemene harmonisatie van de kiesstelsels van de Lid-Staten onderstelt; dat het hoofdzakelijk gericht is op het wegwerken van de nationaliteits-voorwaarde die momenteel in de meeste Lid-Staten is vereist voor de uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht en dat bovendien uit hoofde van het in artikel 3 B, derde alinea, van het EG-Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel de communautaire regelgeving ter zake niet verder mag gaan dan noodzakelijk is om het doel van artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag te bereiken;
Overwegende dat met artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag wordt beoogd dat alle burgers van de Unie, onverschillig of zij al dan niet onderdaan van de Lid-Staat van verblijf zijn, aldaar onder gelijke voorwaarden hun actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen kunnen uitoefenen en dat bijgevolg de voorwaarden, met name die betreffende de duur en het bewijs van het verblijf, welke voor niet-onderdanen gelden, dezelfde moeten zijn als die waaraan in voorkomend geval de onderdanen van de betrokken Lid-Staat zijn onderworpen; dat de niet-onderdanen niet mogen worden onderworpen aan specifieke voorwaarden, tenzij een verschillende behandeling van onderdanen en niet-onderdanen uitzonderlijk gerechtvaardigd is door specifieke omstandigheden welke betrekking hebben op de laatsten en hen onderscheiden van de eersten;
Overwegende dat artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf erkent zonder dat dit echter in de plaats wordt gesteld van het actieve en passieve kiesrecht in de Lid-Staat waarvan de burger van de Unie onderdaan is; dat de vrijheid van deze burgers om al dan niet aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf deel te nemen moet worden gerespecteerd en dat deze burgers derhalve blijk moeten geven van de wil aldaar hun actieve kiesrecht uit te oefenen, terwijl in Lid-Staten waar geen stemplicht bestaat, kan worden toegestaan dat deze burgers ambtshalve worden geregistreerd;
Overwegende dat het lokale bestuur van de Lid-Staten een weerspiegeling is van uiteenlopende politieke en juridische tradities en wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan structuren; dat het begrip gemeenteraadsverkiezingen verschilt per Lid-Staat; dat derhalve het voorwerp van deze richtlijn dient te worden verduidelijkt door het begrip gemeenteraadsverkiezingen te definiëren; dat deze verkiezingen betrekking hebben op de algemene en rechtstreekse verkiezingen op het niveau van de primaire lokale lichamen en hun onderverdelingen; dat het de algemene en rechtstreekse verkiezingen van zowel de gemeentelijke vertegenwoordigende vergaderingen als de leden van het gemeentebestuur betreft;
Overwegende dat de onverkiesbaarheid het gevolg kan zijn van een afzonderlijk besluit van de autoriteiten van de Lid-Staat van verblijf of van de Lid-Staat van herkomst; dat, gelet op het politieke belang van de functie van gemeentelijke verkozene, de Lid-Staten de maatregelen moeten kunnen treffen welke noodzakelijk zijn om te vermijden dat een persoon die in zijn Lid-Staat van herkomst vervallen is van het passieve kiesrecht, in dit recht wordt hersteld op grond van het enkele feit dat hij in een andere Lid-Staat verblijft; dat het wegens dit specifieke probleem, dat eigen is aan kandidaten die geen onderdaan zijn, gerechtvaardigd is dat de Lid-Staten die zulks nodig achten, hen niet alleen kunnen onderwerpen aan de regeling inzake onverkiesbaarheid van de Lid-Staat van verblijf, maar eveneens aan de wetgeving ter zake van de Lid-Staat van herkomst; dat het, rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, volstaat het actieve kiesrecht slechts te doen afhangen van de regeling inzake onbevoegdheid tot kiezen van de Lid-Staat van verblijf;
Overwegende dat het, waar de bevoegdheden van het bestuur van primaire lokale lichamen betrekking hebben op deelname aan de uitoefening van het openbare gezag en de bescherming van de algemene belangen, dienstig is dat de Lid-Staten deze functies aan hun onderdanen kunnen voorbehouden; dat de Lid-Staten hiertoe eveneens passende maatregelen moeten kunnen nemen, die echter de mogelijkheid voor de onderdanen van de andere Lid-Staten om te worden gekozen, niet verder mogen beperken dan voor dit doel noodzakelijk is;
Overwegende dat de deelname door gemeentelijke verkozenen aan de verkiezing van de leden van een parlementaire vergadering aan de eigen onderdanen voorbehouden moet kunnen worden;
Overwegende dat, wanneer in de wetgevingen van de Lid-Staten is voorzien in onverenigbaarheden tussen de hoedanigheid van gemeentelijke verkozene en andere functies, de Lid-Staten de mogelijkheid dienen te hebben om deze onverenigbaarheden uit te breiden tot gelijkwaardige functies die in andere Lid-Staten worden uitgeoefend;
Overwegende dat volgens artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag slechts van de algemene regels van deze richtlijn mag worden afgeweken indien zulks door de bijzondere problemen in een Lid-Staat wordt gerechtvaardigd en dat elke afwijkende bepaling uit de aard van de zaak vatbaar moet zijn voor herziening;
Overwegende dat dergelijke bijzondere problemen zich met name kunnen voordoen wanneer in een Lid-Staat het aantal burgers van de Unie die aldaar verblijven zonder de nationaliteit van deze Lid-Staat te bezitten en die de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, zeer ver boven het gemiddelde ligt; dat, wanneer het aantal van deze burgers 20 % van het totale electoraat bedraagt, afwijkende bepalingen op basis van het criterium van de verblijfsduur gerechtvaardigd zijn;
Overwegende dat het burgerschap van de Unie gericht is op een betere integratie van de burgers van de Unie in hun gastland en dat het in deze context in overeenstemming is met de bedoelingen van de auteurs van het EG-Verdrag elke polarisatie tussen kandidatenlijsten van onderdanen en niet-onderdanen te voorkomen;
Overwegende dat het polarisatiegevaar in het bijzonder een Lid-Staat betreft waar het aantal burgers van de Unie die geen onderdaan zijn van de betrokken Lid-Staat en de kiesgerechtigde leeftijd hebben bereikt, meer bedraagt dan 20 % van het totale aantal kiesgerechtigde burgers van de Unie die aldaar verblijf houden, en dat het derhalve van belang is dat deze Lid-Staat in het kader van artikel 8 B van het EG-Verdrag kan voorzien in bijzondere bepalingen ten aanzien van de samenstelling van de kandidatenlijsten;
Overwegende dat er rekening mee dient te worden gehouden dat in bepaalde Lid-Staten de onderdanen van andere Lid-Staten die aldaar verblijven, stemrecht hebben voor het nationale parlement en dat de in deze richtlijn vastgestelde formaliteiten derhalve verlicht kunnen worden;
Overwegende dat in het Koninkrijk België specifieke omstandigheden en evenwichten bestaan die in verband staan met het feit dat er volgens de grondwet (artikelen 1 tot en met 4) drie officiële talen bestaan, alsmede een verdeling in gewesten en gemeenschappen, en dat een integrale toepassing van deze richtlijn in sommige gemeenten daardoor zodanig zou kunnen uitwerken dat in de mogelijkheid van een afwijking van de bepalingen van deze richtlijn moet worden voorzien teneinde met deze specifieke omstandigheden en evenwichten rekening te houden;
Overwegende dat de Commissie een evaluatie zal maken van de toepassing van de richtlijn in rechte en in feite, met inbegrip van de ontwikkeling van het electoraat sinds de inwerkingtreding van de richtlijn; dat de Commissie hiertoe verslag zal uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: