NJ 1929, p. 788
Vordering uit onrechtm. daad van de Provincie N.-B. tegen den Staat wegens het niet verplaatsen van een telefoonlijn, welke hinderlijk was geworden voor de beplanting van een provincialen weg.
HR 07-12-1928, ECLI:NL:HR:1928:89, m.nt. Prof. E.M. Meijers
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
7 december 1928
- Magistraten
Mrs. Fentener van Vlisslngen, Schepel, van Gelein Vitringa, Kirberger, Polak.
- Zaaknummer
[07121928/NJ_1929,_p._788]
- Conclusie
Mr. Berger
- Noot
Prof. E.M. Meijers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS123521:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1928:89, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑12‑1928
- Wetingang
(BW art. 625, 1401; Telegraaf- en Telefoonwet 1904 art. 4, 8, 9.)
Essentie
Vordering uit onrechtm. daad van de Provincie N.-B. tegen den Staat wegens het niet verplaatsen van een telefoonlijn, welke hinderlijk was geworden voor de beplanting van een provincialen weg.
Samenvatting
De bepaling aan het slot van art. 4 der Tel.-en Tel wet, dat door den aanleg zoo min mogelijk belemmering wordt gebracht in het gebruik der gronden, beheerscht ook het bestaan van de werken.
De beslissing echter, of zulks inderdaad het geval is, berust bij den Minister. Een beroep op den burgerlijken rechter is door deze regeling (artt. 5 en 8 der wet), zij het dan niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.