Rb. Utrecht, 01-10-2012, nr. 16-655927-12
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1114
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
01-10-2012
- Zaaknummer
16-655927-12
- LJN
BY1114
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY1114, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 01‑10‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2013/102
Uitspraak 01‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Verweer Aanwijzing opsporingsberichtgeving.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655927-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Noord-Holland, Huis van Bewaring, Zwaag
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak;
onder 2: zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak dan wel aan heling.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 september 2012;
- -
de aangifte van [benadeelde 1].
De rechtbank acht het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- -
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 september 2012;
- -
de aangifte van [benadeelde 2].
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 10 mei 2012 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een ring en een sieradendoos en drie bankpassen, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een raam;
- 2.
primair
op 10 mei 2012 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] aldaar heeft weggenomen gouden kettinkjes en armbandjes en een mobiele telefoon (merk: Apple iPhone 4) en een mobiele telefoon (merk: HTC Touch Pro 2) en een acculader (merk:
Dell), toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde:
telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich door de reclassering laat begeleiden, ook indien dit inhoud het ondergaan van een behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet in overeenstemming met de regels van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving is gehandeld, zodat sprake is van een vormverzuim. Dat dient te leiden tot compensatie in de vorm van strafvermindering. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd, dat volgens deze aanwijzing het openbaar ministerie, bij de vraag of camerabeelen van de verdachte op televisie mogen worden uitgezonden, het opsporingsbelang moet afwegen tegen het privacybelang van de verdachte. Bij deze belangenafweging had het privacybelang van verdachte – mede gezien de aard en ernst van de feiten – moeten prevaleren. De hoofdofficier van justitie moet bovendien toestemming verlenen voor de inzet van dit opsporingsmiddel. Nu niet de hoofdofficier van justitie, maar de persofficier van justitie toestemming heeft verleend en de belangenafweging in dit geval verkeerd is uitgevallen, ook omdat niet alles was gedaan om door middel van minder ingrijpende methoden achter de identiteit van de verdachte te komen, dient strafvermindering te volgen.
Voorts heeft de verdediging betoogd, dat in de strafoplegging tot uitdrukking moet worden gebracht dat verdachte voor twee feiten is vervolgd, terwijl de medeverdachte slechts voor één feit is vervolgd. De verdediging heeft verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat allereerst in op het door de verdediging gevoerde verweer en overweegt daartoe het volgende.
De inzet van opsporingsberichtgeving zoals hier aan de orde, levert een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte op. Bij het inzetten van een dergelijk middel dient het openbaar ministerie een afweging te maken tussen het belang van de strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van de verdachte anderzijds. Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat in geval van verdenking van een woninginbraak toepassing van dit middel nooit is geoorloofd, verwerpt de rechtbank het verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is een woninginbraak namelijk niet een te gering feit om uitzending van camerabeelden van een verdachte te kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat, in overeenstemming met de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, de hoofdofficier van justitie toestemming had moeten verlenen voor de inzet van dit opsporingsmiddel. Voorts is niet gehandeld in overeenstemming met de eis van subsidiariteit nu identificatie van de verdachten ook op andere minder ingrijpende wijze had kunnen gebeuren. Uit het dossier blijkt immers dat de politie twee dagen na de uitzending intern per mail screenshots van de camerabeelden heeft verspreid, hetgeen heeft geleid tot vijf processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten die verdachten op de beelden hebben herkend. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor de verdachte nadeel heeft ondervonden. Gelet op de ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift is de rechtbank van oordeel dat dit dient te leiden tot een strafvermindering, in die zin dat een groter deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, te weten drie in plaats van twee maanden.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 3 augustus 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, en vijf maal veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag samen met een ander schuldig gemaakt aan een dubbele woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat iemand in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Verdachte en de medeverdachte zijn, voor wat betreft de eerste woning, berekenend te werk gegaan, door de computer te vernietigen waarop de beelden van de door de eigenaar van de woning bevestigde beveiligingscamera werden opgeslagen.
De rechtbank acht het passend en noodzakelijk verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de door de officier van justitie gevorderde straf. Indien de rechtbank geen strafvermindering zou hebben toegepast, zou het onvoorwaardelijke deel 30 dagen hoger zijn uitgevallen. Met deze deels voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief het opleggen van de hierna genoemde bijzondere voorwaarde. De rechtbank heeft wat dit betreft gelet op de inhoud van het rapport dat door Reclassering Nederland in het kader van de vroeghulp is opgemaakt.
7. De wettelijke voorschriften
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- -
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- -
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- *
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- *
omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- *
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- -
stelt als bijzondere voorwaarde:
- *
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit het volgen van een behandeling inhoudt;
- -
draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2012.