Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.3 [Termijn]
Geldend
Geldend vanaf 12-06-2024
- Bronpublicatie:
03-06-2024, Stb. 2024, 150 (uitgifte: 11-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-06-2024, Stb. 2024, 150 (uitgifte: 11-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:
- a.
voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;
- b.
voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;
- c.
voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan 90 dagen naar Nederland zijn gekomen: 90 dagen of, in geval van verlenging door Onze Minister van de termijn wegens bijzondere omstandigheden, 180 dagen;
- d.
voor houders van een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfstitel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 21, eerste lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst: 90 dagen of, in geval van verlenging door Onze Minister van de termijn wegens bijzondere omstandigheden, 180 dagen;
- e.
voor houders van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf: de tijd tot de vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, van de Wet verkrijgt, maar niet langer dan de geldigheidsduur van de machtiging;
- f.
voor de houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dan wel voor de echtgenoot of het minderjarig kind van die houder in geval het gezin reeds was gevormd in die staat: 90 dagen;
- g.
voor de houder van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie en die gedurende ten minste twaalf maanden als houder van die kaart in die lidstaat heeft verbleven of na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven, dan wel voor de echtgenoot of het minderjarig kind van die houder in geval het gezin reeds was gevormd in die lidstaat: 30 dagen;
- h.
voor andere vreemdelingen: acht dagen.
2.
De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan 90 dagen binnen een tijdvak van 180 dagen in Nederland te verblijven.
3.
In afwijking van het tweede lid verstrijkt de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, in geval van verlenging wegens bijzondere omstandigheden, niet later dan op de achtste dag nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan 180 dagen in Nederland te verblijven.
4.
De termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bedraagt ten hoogste 180 dagen binnen een periode van 360 dagen voor de categorie van:
- a.
onderzoekers die houder zijn van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 die een deel van het onderzoek in Nederland uitvoeren aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderzoeksinstelling;
- b.
de hen vergezellende familieleden die houder zijn van een door die andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind bij die onderzoeker.
5.
De termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bedraagt ten hoogste 360 dagen voor de categorie van studenten die houder zijn van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor studenten die onder een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs vallen, die een deel van de studie in Nederland volgen aan een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende onderwijsinstelling.
6.
De in het vierde en vijfde lid bedoelde termijn verstrijkt onmiddellijk indien Onze Minister bewijs of ernstige en objectieve redenen heeft om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen dan die bedoeld in het vierde en vijfde lid.