ABRvS, 23-03-2010, nr. 201001428/1/V3
ECLI:NL:RVS:2010:BL9331
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-03-2010
- Zaaknummer
201001428/1/V3
- LJN
BL9331
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BL9331, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑03‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2010/185
Uitspraak 23‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Vreemdelingenbewaring / gemeenschapsonderdaan / ongewenstverklaring / toegang Vaststaat dat de vreemdeling, die de Britse nationaliteit heeft, bij besluit van 25 april 2002 ongewenst is verklaard. Zolang de ongewenstverklaring niet is opgeheven, kan hij, gelet op artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan krachtens artikel 8, aanhef en onder e, van die wet hebben. Voor zover aan de vreemdeling niet krachtens artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 de toegang zou mogen worden geweigerd, betekent dat derhalve niet dat hij niet in bewaring kon worden gesteld. Overigens staat vast dat weigering van toegang in dit geval niet aan de orde is, omdat de vreemdeling in Vlaardingen is staandegehouden, nadat hij zich reeds toegang tot Nederland had verschaft.
Partij(en)
201001428/1/V3.
Datum uitspraak: 23 maart 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2010 in zaak nr. 10/1773 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het voortduren van zijn ongewenstverklaring en het bepaalde in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), hij ten tijde van de inbewaringstelling geen toegang tot Nederland en geen rechtmatig verblijf had, zodat hij in bewaring kon worden gesteld. Daartoe betoogt hij dat, voor zover thans van belang, de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de beroepsgrond dat sinds zijn verwijdering uit Nederland in juli 2004 een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000, is verstreken, zodat geen grond voor het weigeren van toegang krachtens die bepaling bestaat.
2.1.1.
Hoewel de rechtbank heeft verzuimd een oordeel over de in de grief bedoelde beroepsgrond te geven, leidt dat, gelet op het volgende, niet tot het door de vreemdeling beoogde resultaat.
2.1.2.
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000, kan aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, dan wel volksgezondheid, indien hij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland is verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.
2.1.3.
Vaststaat dat de vreemdeling, die de Britse nationaliteit heeft, bij besluit van 25 april 2002 ongewenst is verklaard. Zolang de ongewenstverklaring niet is opgeheven, kan hij, gelet op artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan krachtens artikel 8, aanhef en onder e, van die wet hebben. Voor zover aan de vreemdeling niet krachtens artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 de toegang zou mogen worden geweigerd, betekent dat derhalve niet dat hij niet in bewaring kon worden gesteld. Overigens staat vast dat weigering van toegang in dit geval niet aan de orde is, omdat de vreemdeling in Vlaardingen is staandegehouden, nadat hij zich reeds toegang tot Nederland had verschaft.
2.2.
De tweede grief mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
2.3.
Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4.
Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Hazen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2010
452.
Verzonden: 23 maart 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser