Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-09-2016, nr. 21-001799-16
ECLI:NL:GHARL:2016:6992
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-09-2016
- Zaaknummer
21-001799-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:6992, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑09‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:191, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 02‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Binnentreden; balkon maakt geen deel uit van de flatwoning.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001799-16
Uitspraak d.d.: 2 september 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016 met parketnummer 16-225836-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. W.C. den Daas, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en daartoe aangevoerd dat de verbalisanten de wijze van betreden van het balkon van de woning van verdachte moedwillig buiten het proces-verbaal hebben gehouden waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet en er sprake is van misbruik van procesorde.
Het hof stelt voorop dat voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering alleen dan plaats is indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het Zwolsman-criterium).
Uit het dossier blijkt dat verdachte tijdens haar verhoor bij de politie op 12 februari 2015 al heeft verklaard dat zij van de buurvrouw had gehoord dat de politie via het balkon van de buurvrouw naar haar balkon was gegaan. Daarnaast hebben de verbalisanten die het balkon van verdachte hebben betreden ten overstaan van de rechter-commissaris nader verklaard over de wijze van het betreden daarvan. Zo heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat het zou kunnen dat hij in zijn proces-verbaal niet heeft vermeld hoe hij op het balkon terecht is gekomen, maar dat hij de meerwaarde van het vermelden niet inziet, omdat verondersteld mag worden dat hij via het balkon van de buren daar terecht is gekomen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij geen reden ziet niet transparant te zijn over hoe hij op het balkon van de woning van verdachte is gekomen, maar dat hij niet meer weet waarom hij dat niet in het proces-verbaal heeft gerelateerd.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat de wijze van betreden van het balkon van de woning van verdachte doelbewust buiten het proces-verbaal is gehouden of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, zodat het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Omvang van het hoger beroep
Op 29 maart 2016 heeft verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016. In de appelakte staat vermeld dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de veroordeling ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde. Het Openbaar Ministerie heeft geen hoger beroep ingesteld. Gelet op voornoemde akte blijft het hoger beroep van verdachte daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 februari 2015 te Zeist, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 73 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd dat, nu er reeds op 17 december 2014 door de Sociale Dienst in de woning van verdachte een hennepkwekerij in aanbouw werd aangetroffen en pas op 5 februari 2015 het binnentreden van de woning plaatsvond, op laatstgenoemde datum zonder toestemming van verdachte geen dringende noodzaak was met een machtiging de woning te betreden. Bovendien is het balkon van de woning van verdachte onrechtmatig betreden, nu de machtiging hiertoe ontbrak. De verdediging heeft geconcludeerd dat het bewijsmateriaal dat nadien door dit verzuim is verkregen van het bewijs dient te worden uitgesloten, zodat verdachte vrijgesproken moet worden.
Uit het dossier leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
De Sociale Dienst is op 17 december 2014 in de woning van verdachte geweest en heeft toen geconstateerd dat er een hennepplantage in aanbouw was. De politie is hier op 15 januari 2015 van op de hoogte gesteld en vervolgens is op 5 februari 2015 zonder toestemming van verdachte en zonder machtiging het balkon van de woning van verdachte betreden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , alwaar zij door een kier in de gordijnen daarachter een slang zagen, die zij herkenden als een afzuigslang die gebruikt wordt in hennepkwekerijen. Daarnaast voelde [verbalisant 1] warme lucht uit het openstaande raampje komen en zagen de verbalisanten achter de gordijnen een houten plaatwerk. Diezelfde dag zijn de verbalisanten met een machtiging tot binnentreding de woning binnen gegaan waar zij een hennepkwekerij aantroffen.
Naar het oordeel van het hof konden verbalisanten op grond van artikel 9 Opiumwet het balkon op gaan. Gelet op de mededeling dat medewerkers van de Sociale Dienst op 17 december 2014 gezien hadden dat er een hennepplantage in aanbouw was, in combinatie met het feit dat het ongeveer tien weken duurt voordat de henneptoppen geoogst kunnen worden, was er op 5 februari 2015 sprake van een redelijk vermoeden dat (nog steeds) de Opiumwet overtreden werd. Naar het oordeel van het hof hadden verbalisanten geen machtiging binnentreden nodig toen zij het balkon betraden, omdat het balkon te vergelijken is met een tuin en geen onderdeel uitmaakt van de woning zelf. Toen de verbalisanten de woning binnen gingen waren zij wel in het bezit van een machtiging binnentreden. Er was sprake van een dringende noodzaak om aan de strafbare gedraging die voortduurde een einde te maken. Het hof verwerpt derhalve de verweren.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 5 februari 2015 te Zeist, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 73 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich bezig gehouden met het telen van hennepplanten. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de gegevens zoals die blijken uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juli 2016 en waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit met politie of justitie in aanraking is gekomen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 10 (tien) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 100,00 (honderd euro).
Aldus gewezen door
mr. H. Abbink, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 2 september 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R. de Groot is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.