Zie het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (als bijlage van het proces-verbaal genummerd PL05QB2013085100), p. 48.
HR, 20-12-2016, nr. 15/04721
ECLI:NL:HR:2016:2906
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
15/04721
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2906, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1274, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1274, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2906, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Mishandeling levensgezel. Bewijsklachten pleegperiode. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04721
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 augustus 2015, nummer 21/006879-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Verrillo, advocaat te Denekamp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
Conclusie 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Mishandeling levensgezel. Bewijsklachten pleegperiode. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/04721 Zitting: 8 november 2016 (bij vervroeging) | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 augustus 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 2. “gedraging in strijd met de voorschriften vastgesteld bij artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids-en Welzijnswet voor dieren” en 3. “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het hof verzuimd heeft, ondanks het verweer van de raadsman, nader te motiveren waarom de bewezenverklaarde pleegperiode zich uitstrekt over gedragingen waarvoor reeds een afdoening heeft plaatsgevonden (een voorwaardelijk sepot). Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaarde pleegperiode niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. In het middel wordt voorts geklaagd dat de bewijsmiddelen zien op gedragingen waarvoor de verdachte reeds is gestraft, of zien op gedragingen die reeds op een andere wijze zijn afgedaan. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, tenlastegelegd dat:
“3: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 26 mei 2013 en/of van 28 mei 2013 tot en met 21 augustus 2013 te Beuningen, althans in de gemeente Losser en/of te Enschede, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- in/op/tegen de maag heeft gestompt en/of
- aan/bij de haren en/of de benen heeft (vast)gepakt en/of bij de haren en/of aan de benen over de grond heeft getrokken/gesleept en/of
- een knietje in/op/tegen het lichaam heeft gegeven en/of
- op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;”
5. Hiervan is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“3: hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 21 augustus 2013 te Beuningen, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer],
- in de maag heeft gestompt en
- bij de haren en de benen heeft vastgepakt en bij de haren en aan de benen over de grond heeft getrokken en
- een knietje tegen het lichaam heeft gegeven en
- tegen het lichaam heeft geslagen en gestompt waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;”
6. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover in cassatie van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte opgemaakt op 26 augustus 2013 (als bijlage op pagina 4-7 van het proces-verbaal genummerd PL05QB2013085100) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van mishandeling gepleegd door mijn vriend [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) te Beuningen. De eerste keer dat [verdachte] mij heeft geslagen is ongeveer 1,5 jaar geleden. [verdachte] heeft mij veelvuldig mishandeld. Soms mishandelt hij mij dagen achter elkaar en soms een week niet. Ik heb vaak letsel gehad door de mishandelingen gepleegd door [verdachte]. Tevens heeft hij mij aan mijn haren door het huis getrokken en aan mijn benen. Ik had hierdoor pijn. Ook mishandelt [verdachte] onze katten, Billy en Fred. [verdachte] heeft Billy opgesloten in de badkamer en vervolgens de douche aangedaan. [verdachte] heeft hem meerdere malen met heet water nat gespoten waardoor Billy ernstige brandwonden heeft opgelopen. Dit is eind 2012 geweest, tussen oktober en vlak voor kerst.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 48-50 van het proces-verbaal genummerd PL05QB2013085100) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik heb het in de afgelopen jaren wel eens uit de hand laten lopen. Ik heb [slachtoffer] toen een knietje gegeven. Ik heb haar ook eens geslagen. Ik wel heb wel eens boven op haar gezeten. U vraagt mij of ik [slachtoffer] door het huis heb getrokken. Dat klopt, ik heb haar eens aan de benen door het huis gesleept.
Ik heb de kat een keer onder de koude douche gezet. Ik heb de kraan warmer ingesteld en kennelijk de kraan daarna te warm ingesteld. Nadien zag ik dat de kat rode vlekken op de huid had. Ik wist dat de kat toen pijn had. Ik heb onze kat Billy in zijn gezondheid en welzijn benadeeld.”
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de daaraan gehechte pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende verweer gevoerd:
“[verdachte] is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank d.d. 14 november 2014, omdat hij zich niet kan verenigen met zijn veroordeling van de aan hem ten laste gelegde mishandeling (feit 3); Zijn standpunt is dat er geen bewijsmiddelen zijn voor mishandeling in de periodes die zijn ten laste gelegd en dat de rechter derhalve nooit tot veroordeling had mogen komen.
In de pleitaantekeningen van de zitting van 14 november 2014 is eigenlijk alles al uiteengezet. 27 mei 2013 en 22 augustus 2013 zijn doelbewust niet opgenomen in de tenlastelegging. Dat is begrijpelijk. Voor wat er op 22 augustus 2013 is gebeurd - mishandeling -, heeft [verdachte] een geldboete gekregen. Voor wat er op 27 mei 2013 is gebeurd - mishandeling-, is de zaak geseponeerd vanwege een reclasseringsbelang. Ik wijs wat dat betreft ook op de justitiële documentatie. De verdediging is van mening dat de rechter in eerste aanleg daar geen rekening mee heeft gehouden.
Het enige wat [verdachte] heeft bekend tijdens het verhoor op 5 september 2013 (blz. 47 en verder dossier), is dat hij [slachtoffer] in mei 2013 een knietje heeft gegeven - dat is de zaak van 27 mei 2013 -, en dat hij haar een forse duw heeft gegeven waarbij ze tegen de kast is gevallen - dat is de zaak van 23 augustus 2013. Verder heeft [verdachte] verklaard dat het de afgelopen jaren wel eens uit de hand is gelopen. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn gedrag een reactie is geweest op het gedrag van [slachtoffer]. Veel verder dan dat er ruzie is geweest, komt het niet. [verdachte] heeft verklaard dat de buurman heeft gezien dat hij [slachtoffer] heeft geslagen, dat hij haar wel eens heeft geslagen nadat zij hem had gekrabd, dat hij wel eens boven op haar had gezeten en dat hij haar eens aan de benen door het huis heeft gesleept.
Niet wordt duidelijk of die feiten plaats hebben gevonden op 27 mei of 23 augustus 2013 of (ruim) voorafgaand aan 1 juni 2012. Op de zitting van 14 november 2014 heeft [verdachte] niet anders verklaard. Onder die omstandigheden hadden de ten laste gelegde mishandelingen nimmer wettig en overtuigend bewezen mogen worden verklaard.
[verdachte] stelt dat er geen bewijs is voor de ten laste gelegde mishandelingen. Daarvan had hij moeten worden vrijgesproken. Er is ook geen grond voor de schadevergoeding van [slachtoffer]. Derhalve verzoek ik uw, hof namens [verdachte] om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en gezien de omstandigheden van het geval - alleen de mishandeling van de kat blijft bestaan - aan hem geen andere straf op te leggen dan een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van een jaar.”
8. De tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster houdt in dat zij ongeveer 1,5 jaar geleden voor het eerst is geslagen door de verdachte. Zij heeft voorts verklaard dat de verdachte haar veelvuldig heeft mishandeld, welke mishandelingen soms dagen achter elkaar plaatsvonden en soms een week niet. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte blijkt dat hij het in de afgelopen jaren wel eens uit de hand heeft laten lopen. Hij verklaarde dat hij de aangeefster toen een knietje heeft gegeven, haar ook eens te hebben geslagen, wel eens bovenop haar heeft gezeten en haar eens aan de benen door het huis heeft gesleept. De verdachte heeft zich zodoende uitgelaten over verscheidene gedragingen, die aansluiten op de verklaring van de aangeefster dat zij in de afgelopen anderhalf jaar – en daarmee binnen de bewezenverklaarde periode – is mishandeld. Geenszins blijkt dat de verklaring van de verdachte betrekking heeft op de zaak met als pleegdatum 27 mei 2013, die op grond van het reclasseringsbelang voorwaardelijk is geseponeerd. Evenmin blijkt dat de verklaring van de verdachte betrekking heeft op een mishandeling met als pleegdatum 22 augustus 2013, waarvoor een strafbeschikking is uitgevaardigd. Ik wijs er daarbij op dat het hof de verklaring van de verdachte over het feit waarvoor een strafbeschikking is uitgevaardigd, welke gedraging bestond uit het geven van een forse duw aan de aangeefster waardoor zij tegen een kast is gevallen, niet tot het bewijs heeft gebezigd.1.Gelet hierop acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte zich “op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 21 augustus 2013” schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, niet onbegrijpelijk.2.Dat binnen deze periode ook de datum valt waarop het voorwaardelijk sepot betrekking heeft, doet daaraan niet af. Bewezenverklaard is immers dat de verdachte zich “op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 21 augustus 2013” (cursivering van mij, EH) schuldig heeft gemaakt aan de mishandelingen van de aangeefster. Daaruit volgt reeds (en gelukkig maar) dat de verdachte zich niet in de gehele periode voortdurend schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Bovendien betekent de bewezenverklaring die een pleegperiode inhoudt niet dat de verdachte gedurende de gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht.3.De in het middel vervatte klacht dat het hof een veroordeling heeft uitgesproken ten aanzien van een feit dat reeds (voorwaardelijk) is afgehandeld, mist derhalve feitelijke grondslag.
9. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2016
De einddatum 21 augustus 2013 valt, als ik het goed zie, kort voor de datum van uitvaardiging van de strafbeschikking en houdt kennelijk daarmee verband. De reden voor het leggen van de aanvangsdatum op 1 juli 2012 heb ik niet kunnen achterhalen, maar is hoe dan ook binnen de door de aangeefster genoemde periode van anderhalf jaar gelegen.
HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, NJ 2002/536.