Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.1
3.1 Inleiding
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS390006:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vande Lanotte & Haeck 2005, deel 1, p. 3.
In de meest letterlijke zin in het Handvest Grondrechten waarin art. 1 bepaalt: “De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.” Vgl. Fagan 2011, p. 6: “Human exists (…) to protect and promote the conditions for a certain quality of life for all.”
Van Gerven & Lierman (2010, p. 345-346) merken over het begrip menselijke waardigheid op dat het verwijst naar de mens als een autonoom wezen dat wilsautonomie heeft en vrijheid van keuze bezit, dat zijn identiteit naar eigen verlangen kan ontwikkelen en zijn levenspad vrij kan kiezen, waarbij alle mensen gelijk voor de wet zijn, en bescherming dienen te genieten tegen fysieke of mentale schade. Ten slotte mag geen mens als middel worden gebruikt om andermans behoefte te voldoen en dient elk mens een minimum aan levenskwaliteit te worden gegarandeerd.
Zie over deze doelstellingen Gerards 2011, p. 45-49.
Hetgeen nu vanzelfsprekend lijkt maar dat is in het verleden anders geweest. Vgl. Berlin (1969) 2002, p. 32-33: “It is an interesting, but perhaps irrelevant, historical question at what date, and in what circumstances, the notion of individual liberty in this sense first became explicit in the West.”
Hins & Nieuwenhuis 2010, p. 12.
Zie uitgebreid over de fundamentele betekenis van de rule of law:Bingham 2010.
Churchill zag (in 1949) het EHRM als een “judgment of the civilised world.” Zie Bates 2010, p. 7.
Haeck en Vande Lanotte definiëren grondrechten – ook wel mensenrechten of fundamentele rechten genoemd – als “universele rechten die tot doel hebben de voorwaarden te creëren en te blijven garanderen opdat personen, ongeacht hun geslacht, nationaliteit, etnische afkomst en economische achtergrond, op vrije en (mens-)waardige wijze kunnen functioneren”.1De menselijke waardigheid staat bij grondrechten voorop.2 Alle grondrechten strekken rechtstreeks dan wel meer indirect ertoe de menselijke waardigheid zowel te beschermen als te bevorderen.3 De andere doelstellingen die aan het EVRM ten grondslag liggen – het verzekeren van enige persoonlijke autonomie, het waarborgen van de democratie en de ruimte scheppen voor pluralisme – zijn daaraan dienstbaar.4 Men zou kunnen zeggen dat grondrechten ten doel hebben de rechtsstaat van een juridisch fundament te voorzien met als doel de bevordering van een (mens)waardige samenleving. Grondrechten stellen daartoe zekere minimumeisen aan een rechtssysteem.
Vrijheid is een belangrijk ingrediënt voor menselijke waardigheid.5 Vrijheden van (rechts)personen kunnen zowel door andere private partijen als vanuit de politiek onder druk komen te staan. Grondrechten geven een waarborg tegen dergelijke krachten. Grondrechten hebben een positieve werking in de zin dat zij beogen te verzekeren dat mensen ook werkelijk een menswaardig bestaan kunnen leiden.
In de eerste plaats begrenzen de klassieke vrijheidsrechten de macht van de overheid tegenover het individu. Grondrechten vormen een onderdeel van de idee van de moderne rechtsstaat.6 Dat idee is in de eerste plaats gebaseerd op het legaliteitsbeginsel.7 De overheid dient al haar handelen te kunnen legitimeren aan de hand van wettelijke regels. In de tweede plaats beoogt het leerstuk van de ‘scheiding der machten’ het misbruik van overheidsgezag tegen te gaan. Maar zowel het legaliteitsbeginsel als de trias politica voorkomen niet dat de overheid haar bevoegdheden jegens een onderdaan kan misbruiken. Grondrechten zou men kunnen opvatten als een aanvullende begrenzing van de wijze waarop de overheid haar gezag kan uitoefenen.
In de tweede plaats drukken met name de sociale grondrechten kernwaarden uit die de overheid dient na te streven. Deze grondrechten zijn als het ware te beschouwen als de grondbeginselen van de verzorgingsstaat.
Grondrechten zijn concepten aan de hand waarvan het recht kan worden ingezet om een minimumgrens van beschaving te garanderen.8Deze raison d’être is ook van belang bij de uitleg van grondrechten. Grondrechten hebben veelal het karakter van een open norm. De toepassing van grondrechten vergt steeds een rechtelijke activiteit in een individueel geval waarbij de open norm wordt geconcretiseerd.
Het EHRM lijkt in zijn uitspraken – zoals zal worden toegelicht – sterk betrokken op de vraag of in het voorliggende geval de grenzen van de (mens)waardigheid in het geding zijn. Beschaving en grondrechten zijn met elkaar verbonden noties. De vraag hoe beide begrippen zich tot elkaar verhouden en de implicaties daarvan voor de wijze van rechtsvinding door het EHRM is het onderwerp van dit hoofdstuk.