De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.5.2:18.5.2 Haarlemmermeer/Hashish
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.5.2
18.5.2 Haarlemmermeer/Hashish
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380367:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Krachtens art. 5:26 lid 4 Awb heeft dit verzet schorsende werking.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij besluit van 1 juni 1995 had de gemeente aan Hashish onder oplegging van een dwangsom last gegeven tot verwijdering van bepaalde horecavoorzieningen. Bij exploten van 24 augustus 1995 en 19 oktober 1995 werden aan Hashish dwangbevelen betekend, waarin de in verband hiermee verbeurde dwangsommen werden gevorderd; bij dagvaardingen van 31 augustus en 25 oktober 1995 ging Hashish in verzet tegen invordering daarvan.1 In reconventie vorderde de gemeente opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Bij vonnissen van 16 februari 1999 wees de Rechtbank de vordering in conventie af en de vordering in reconventie toe. Bij exploot van 24 maart 1999 werden deze vonnissen vervolgens aan Hashish betekend. Op 13 september van dat jaar deed de gemeente aan Hashish een 'herhaald bevel tot betaling' betekenen en legde de gemeente executoriaal beslag op zijn woonhuis. Hashish vorderde vervolgens in kort geding een verbod tot invordering van de dwangsommen omdat de bevoegdheid van de gemeente om tot invordering van de dwangsommen over te gaan, was verjaard; Hashish werd in beroep en cassatie in het gelijk gesteld.
Overigens was de gemeente tijdens de verzetprocedure ertoe overgegaan Hashish alsnog een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen en had de gemeente Hashish inmiddels een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het pand tot restaurant. Het alsnog vorderen van verbeurde dwangsommen zal in dat licht dus ook niet de sympathie van de rechter hebben gehad. Uiteraard behoort deze omstandigheid echter het rechterlijk oordeel omtrent de verjaringsvraag niet te beïnvloeden. Er waren dan ook andere gronden op basis waarvan de conclusie gerechtvaardigd was dat de vordering van de gemeente was verjaard.