Hof Amsterdam, 02-10-2012, nr. 200.035.996/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1665
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
200.035.996/01
- LJN
BY1665
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1665, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑10‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Effectenlease. Vernietiging van de vaststelling van de schade en de betalingsverplichtingen door de kantonrechter volgens het zogenaamde 'categorie-model' en vaststelling daarvan door het hof volgens het zogenoemde 'hofmodel'.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ W ],
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 5 januari 2009 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 15 oktober 2008, in deze zaak onder zaak- en rolnummer 771755 / DX EXPL 06-126 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Op de rol van 30 juni 2009 is aan [ Geïntimeerde ] verstek verleend.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie zoals omschreven op de laatste bladzijde van de memorie van grieven.
Ten slotte heeft Dexia arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.7, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ Geïntimeerde ] heeft door een schriftelijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [ Geïntimeerde ] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst hem niet bindt.
4.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1
[ Geïntimeerde ] is in de periode van 4 december 1997 tot en met 17 maart 2000 vijf leaseovereenkomsten hierna: de overeenkomsten, aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia, hierna eveneens aangeduid als “Dexia”.
4.2.2
Op grond van de overeenkomsten heeft [ Geïntimeerde ] € 5.061,19, € 5.061,19, € 9.711,39, € 39.030,81 en € 38.988,30 van Dexia geleend, zo volgt uit de overeenkomsten die in het geding zijn gebracht. Met dat bedrag zijn aandelen aangekocht die [ Geïntimeerde ] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [ Geïntimeerde ] rente ver¬schuldigd.
4.2.3
De overeenkomsten zijn inmiddels beëindigd. Na de verkoop van de aandelen bedroeg de restschuld € 42,90, € 118,55, € 1.709,22, € 16.183,87 en € 14.328,77. [ Geïntimeerde ] heeft de restschuld niet voldaan.
4.3
[ Geïntimeerde ] heeft Dexia gedagvaard en in conventie gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. Dexia heeft in reconventie gevorderd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling van € 32.383,31, zijnde de totale restschuld onder de overeenkomsten, met rente. De kantonrechter heeft in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, Dexia veroordeeld om aan [ Geïntimeerde ] ter zake van de eerste drie overeenkomsten € 1.750,42, € 1.750,42, respectievelijk € 3.261,26 te betalen, met rente alsmede Dexia veroordeeld (op straffe van een dwangsom) om het BKR te berichten dat [ Geïntimeerde ] ter zake van de eerste drie overeenkomsten geen verplichtingen meer heeft en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de kanton¬rechter [ Geïntimeerde ], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld ter zake van de vierde en vijfde overeenkomst € 56,36 respectievelijk € 1.551,23, in totaal € 1.607,59 te betalen, met rente. De proceskosten zijn zowel in conventie als in reconventie tussen partijen gecompenseerd, zodat partijen hun eigen kosten dragen.
4.4
Grief I strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categoriemodel, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia.
4.5
De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last mee¬bracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt tot een andere uitkomst dan het door de kan¬tonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de weder¬partij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
4.6
Met grief II betwist Dexia gemotiveerd (zie de berekening die als productie 28 bij memorie van grieven in het geding is gebracht) dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [ Geïntimeerde ] legden. De grief slaagt. [ Geïntimeerde ] is in hoger beroep niet verschenen en heeft niet de gegevens verstrekt waaruit kan volgen dat een risico op een onaanvaardbaar zware financiële last aanwezig was. Bij gebreke van een gemotiveerde onderbouwing van de zijde van [ Geïntimeerde ] zal het hof van de berekeningen van Dexia uitgaan, waarbij geldt dat op grond van de stellingen van partijen in eerste aanleg en de gegevens die door [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg zijn overgelegd moet worden aangenomen dat de overeenkomsten naar redelijke verwachting geen onaanvaard¬baar zware financiële last op [ Geïntimeerde ] legden. Uit een en ander volgt dat Dexia niet is gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (ren¬te)termijnen. Daarentegen is Dexia wel gehouden om [ Geïntimeerde ] tweederde van de restschuld te vergoeden.
4.7
De berekening van Dexia van de schadevergoeding luidt als volgt (zie ook productie 28 bij memorie van grieven):
restschuld overeenkomst 36003466 € 42,90
vergoeding: 66,67% € 28,60
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 14,30
[ Geïntimeerde ] moet aan Dexia betalen: € 14,30
restschuld overeenkomst 36003467 € 118,55
vergoeding: 66,67% € 79,04
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 39,51
[ Geïntimeerde ] moet aan Dexia betalen: € 39,51
restschuld overeenkomst 38081446 € 1.709,22
vergoeding: 66,67% € 1.139,54
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 569,68
reeds betaald/verrekend € 969,87
Dexia moet aan [ Geïntimeerde ] betalen: € 400,19
restschuld overeenkomst 74204130 € 16.183,87
vergoeding: 66,67% € 10.789,79
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 5.394,08
[ Geïntimeerde ] moet aan Daxia betalen: € 5.394,08
restschuld overeenkomst 74402558 € 14.328,77
vergoeding: 66,67% € 9.552,99
voor rekening [ Geïntimeerde ]: 33,33% € 4.775,78
[ Geïntimeerde ] moet aan Dexia betalen: € 4.775,78
Uit de berekeningen volgt dat [ Geïntimeerde ] ter zake van vier overeenkomsten betalingen aan Dexia dient te doen en dat Dexia ter zake van één overeenkomst uit hoofde van schadevergoeding een bedrag aan [ Geïntimeerde ] moet betalen. Onder de vier overeenkomsten op grond waarvan [ Geïntimeerde ] aan Dexia betalingen dient te doen, vordert Dexia wettelijke rente vanaf 22 juni 2004, 15 juni 2004, 7 oktober 2004, respectievelijk 6 oktober 2004. Nu de brieven waarmee Dexia de eindafrekeningen aan [ Geïntimeerde ] heeft gestuurd zijn gedateerd op 27 november 2006, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf 11 december 2006, dat is veertien dagen na de dagtekening van deze brieven. Ter zake van de betaling aan [ Geïntimeerde ] is Dexia rente verschuldigd vanaf 11 december 2006, dat is veertien dagen na de dagtekening van de brief waarbij Dexia de eindafrekening aan [ Geïntimeerde ] heeft gestuurd.
4.8
Met grief III bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ Geïntimeerde ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde (rente)termijnen heeft zij geen belang bij de behan¬deling van deze grief.
4.9
Hetgeen [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn eis kan niet leiden tot een andere beoordeling.
4.10
Nu door Dexia geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dient het door haar gedane bewijsaanbod als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
4.11
Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot terugbetaling van € 7.965,61 zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [ Geïntimeerde ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
5. Slotsom en kosten
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van Dexia zullen als onder 4.7 en 4.11 overwogen worden toegewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg, zowel in conventie als in recon¬ventie, te verrekenen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Dit betekent dat geen andere kostenveroordeling zal worden uitgesproken dat door de kantonrechter is gedaan en in zoverre het betreden eindvonnis niet zal worden vernietigd. [ Geïntimeerde ] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wette¬lijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis dat de kantonrechter in de recht¬bank Amsterdam op 15 oktober 2008 heeft gewezen onder zaak- en rol¬nummer 771755 / DX EXPL 06-126, behoudens de door de kantonrechter in conventie en reconventie uitgesproken proceskostenveroordelingen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia te betalen € 14,30, € 39,51, € 5.394,08 en € 4.775,78 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 11 december 2006, tot aan de dag van de algehele voldoening;
stelt de schadevergoedingsplicht van Dexia met betrekking tot overeenkomst 38081446 vast op € 400,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2006, tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 7.965,61 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2008 tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het anders of meer gevorderde;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kan van Dexia gevallen, op € 334,25 aan verschotten en € 894,00 aan salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekenings¬exploot, in het geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, M.P. van Achterberg, J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 2 oktober 2012 door de rolraadsheer.