Einde inhoudsopgave
Warmtewet
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
17-06-2013, Stb. 2013, 326 (uitgifte: 31-07-2013, kamerstukken: 32839)
17-06-2013, Stb. 2013, 325 (uitgifte: 31-07-2013, kamerstukken: 29048)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-09-2013, Stb. 2013, 358 (uitgifte: 27-09-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
10-09-2013, Stb. 2013, 358 (uitgifte: 27-09-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Energierecht (V)
1.
Onze Minister verleent op aanvraag een vergunning indien de aanvrager genoegzaam aantoont dat hij:
- a.
beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak;
- b.
redelijkerwijs in staat kan worden geacht de verplichtingen als opgenomen in dit hoofdstuk na te komen.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van en de procedure voor aanvraag van een vergunning en de criteria, bedoeld in het eerste lid.
3.
Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning. Aan de vergunning wordt in ieder geval een voorschrift verbonden omtrent de minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte. De minimum- en maximumtemperatuur van de te leveren warmte kan voor ieder warmtenet of deel van een warmtenet verschillen.
4.
Onze Minister kan de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen wijzigen.
5.
Een vergunning kan slechts worden overgedragen met toestemming van Onze Minister. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.