HR, 22-11-2013, nr. 12/05565
ECLI:NL:HR:2013:1208
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2013
- Zaaknummer
12/05565
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1208, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑11‑2013; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2014/4 met annotatie van P.G.H. ALBERT
V-N 2013/59.13 met annotatie van Redactie
AB 2014/1 met annotatie van R. Ortlep
FED 2014/13 met annotatie van E. THOMAS
NTFR 2014/222
NTFR 2013/2330 met annotatie van Mr. R. den Ouden
Uitspraak 22‑11‑2013
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Art. 8:88 Awb (thans: art. 8:119 Awb). Herziening van een in cassatie gedeeltelijk in stand gebleven hofuitspraak.
Partij(en)
22 november 2013
Nr. 12/05565
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2012, nr. 11/00933, betreffende een verzoek tot herziening van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 2010, nr. 04/03029. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij uitspraak van 10 juni 2010, nr. 04/03029 (hierna: de oorspronkelijke uitspraak), heeft het Hof het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur betreffende aan hem over de jaren 1990 tot en met 1999 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven beschikkingen inzake verhogingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
2.1.2.
Bij arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, nr. 10/03270, ECLI:NL:HR:2011:BU5633, is het tegen de oorspronkelijke uitspraak ingestelde beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de oorspronkelijke uitspraak vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 en 1999, en is het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2.1.3.
Bij geschrift van 8 december 2011 heeft belanghebbende het Hof verzocht om herziening van de oorspronkelijke uitspraak.
2.2.
Het Hof heeft het verzoek tot herziening bij de in cassatie bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat de oorspronkelijke uitspraak ten tijde van de indiening van het verzoek tot herziening naar het oordeel van het Hof als gevolg van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde cassatie en verwijzing nog niet onherroepelijk vaststond. Hiertegen keert zich het middel.
2.3.
Het middel slaagt. De mogelijkheid van herziening is gegeven om - binnen de door artikel 8:88 Awb (tekst 2012, thans artikel 8:119 Awb) getrokken grenzen – herstel mogelijk te maken van beslissingen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Een uitspraak die in cassatie ter beoordeling heeft gestaan, moet na de beslissing van de Hoge Raad op dat cassatieberoep worden aangemerkt als een onherroepelijk geworden uitspraak als bedoeld in artikel 8:88 Awb indien en voor zover deze uitspraak in cassatie in stand is gebleven. Derhalve kan na het arrest van de Hoge Raad van de laatstbedoelde uitspraak in zoverre herziening worden verzocht op de in de wet genoemde gronden, onverminderd de (beperkte) mogelijkheid herziening te vragen van het in cassatie gewezen arrest (zie HR 17 december 2004, nr. 40607, ECLI:NL:HR:2004:AR7765, BNB 2005/84).
2.4.
In het onderhavige geval bevatte de oorspronkelijke uitspraak beslissingen op – gevoegd behandelde - beroepen inzake afzonderlijke besluiten, zoals opgesomd in onderdeel 2.1.1 hiervoor. Aangezien de oorspronkelijke uitspraak in cassatie in stand is gebleven voor zover deze de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente betreft en die navorderingsaanslagen en beschikkingen als gevolg daarvan onherroepelijk zijn geworden, is die uitspraak in zoverre onherroepelijk geworden in de zin van artikel 8:88 Awb. Voor zover het verzoek tot herziening betrekking heeft op die besluiten, diende het door het Hof in behandeling te worden genomen. Daaraan staat niet in de weg dat het geding wat betreft de opgelegde verhogingen en boeten is verwezen, en die besluiten ten tijde van de indiening van het onderhavige herzieningsverzoek in verband daarmee nog niet onherroepelijk vaststonden.
2.5.
Gelet op het voorgaande kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen om het verzoek tot herziening alsnog in behandeling te nemen voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 12/05566, 12/05578 en 12/05580 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Door het Hof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
wijst het geding terug naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 1416, derhalve € 354, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.