HR, 21-04-2009, nr. 07/12348
ECLI:NL:HR:2009:BH5221
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-04-2009
- Zaaknummer
07/12348
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BH5221
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5221, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5221
ECLI:NL:PHR:2009:BH5221, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5221
- Wetingang
- Vindplaatsen
VA 2010/11 met annotatie van J. Silvis
Uitspraak 21‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsmotivering opzet. T.t.z. in hb is door en namens verdachte betoogd dat opzet op het aanwezig hebben van hennep ontbrak. Mede gelet daarop, behoefde ’s Hofs oordeel dat bij verdachte sprake was van opzet op de aanwezigheid van de hennep, nadere motivering. De bewezenverklaring in dit opzicht ontoereikend gemotiveerd.
21 april 2009
Strafkamer
Nr. 07/12348
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 december 2006, nummer 24/000255-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het opzet niet toereikend is gemotiveerd.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 mei 2005 in de gemeente Hoogeveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en de opsporingsambtenaren aangeduid als observanten 977, 970, 960, 975, 954 en 946, voor zover inhoudende als relaas van de waarneming door de observanten op woensdag 25 mei 2005:
"9:00 Aanvang observatie in Hoogeveen.
12:37 Er arriveert een witte Opel Combo bij de vuurwerkhal in de [a-straat]. Er stappen twee mannen uit de Combo.
12:38 Het kenteken van de Opel Combo is [AA-00-BB].
13:04 De twee mannen van de Opel Combo komen samen met [betrokkene 1] naar buiten bij de vuurwerkhal. De Dodge ([CC-00-DD]) wordt naast de Opel Combo gereden.
13:05 [betrokkene 1] laadt de bruine dozen vanuit de Dodge in de Opel Combo.
13:10 De twee mannen van de Opel Combo vertrekken in de Opel Combo.
13:25 De twee inzittenden van de Opel Combo ([AA-00-BB]) worden aangehouden op de A28 ter hoogte van de afslag Nieuwleusen."
(ii) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op woensdag 25 mei 2005 werden in verband met het vervoeren van hennepstekplanten aangehouden:
[betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] en [verdachte], geboren [geboortedatum] 1967. In de auto waarin ze reden, een witte Opel type Combo, kenteken [AA-00-BB], werden 20 dozen aangetroffen met in elke doos 84 hennepstekplanten."
(iii) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"V: Waarom reed u vanmiddag in deze auto?
A: Ik moest plantjes halen.
V: Wat voor plantjes?
A: Weedplantjes.
(...)
A: Het zijn 20 dozen. In elke doos zitten 84 planten geloof ik."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte, ter terechtzitting ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven -:
Op 25 mei 2005 zat ik bij [betrokkene 2] in de auto. Wij zijn aangehouden.
Ik ben voor de gezelligheid met [betrokkene 2] meegereden. Hij heeft niet gezegd waar we heen gingen. [Betrokkene 2] heeft niet zoveel tegen mij gezegd. In de auto heb ik geslapen. Ik heb niet gezien dat er dozen in de auto werden geladen en ik heb ook geen hennepgeur geroken. Het achterste deel van de auto is afgesloten van het voorste compartiment. Ik ben niet eerder in Heerenveen geweest. De advocaat-generaal houdt mij voor dat de politie heeft waargenomen dat ik uit de auto ben geweest. Ik vind het wel best. U moet het maar uitzoeken. Ik ben dat niet geweest.
De zitting wordt voor enige momenten onderbroken voor een pauze. Na hervatting van het onderzoek verklaart verdachte - zakelijk weergegeven - :
Ik wil mijn excuses maken aan de advocaat-generaal. Mogelijk ben ik wel uit de auto geweest. Ik wil daarmee aangeven dat het zo kan zijn dat ik uit de auto ben geweest, maar misschien ook niet.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging - zakelijk weergegeven - aanvoerende:
Naar het oordeel van de verdediging dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Verdachte zat destijds niet lekker in zijn vel zoals ook blijkt uit zijn verklaring tegenover de politie. Hij had weinig te doen en kon ter afleiding een stukje met [betrokkene 2] gaan rijden. Dat hij dit heeft gedaan is goed voorstelbaar. Verdachte verklaart dat hij niet wist dat zich hennepplanten in de auto van [betrokkene 2] bevonden. Dit kon hij ook niet weten aangezien de auto uit twee van elkaar afgesloten compartimenten bestond. Hierdoor kon hij ook de geur niet ruiken. De advocaat-generaal stelt dat verdachte een leugenachtige verklaring heeft afgelegd door te stellen dat hij niet is uitgestapt terwijl dit door de politie is waargenomen. Verdachte geeft echter aan dat het zou kunnen dat hij is uitgestapt. Bovendien gelden hoge eisen om te kunnen spreken van een leugenachtige verklaring van een verdachte. Verdachte heeft in elk geval geen dozen ingeladen. [betrokkene 1] heeft dat gedaan, zie hiervoor pagina 829 van het proces-verbaal. Verdachte heeft een geloofwaardige verklaring voor het bezit van het pasje van [A], zie hiervoor pagina 1256 en 1257 van zijn verhoor. Juridisch beschouwd is dit een soort Meer en Vaart verweer, de bewijsmiddelen sluiten niet uit dat verdachtes verhaal juist is. Er is ook geen nader onderzoek naar gedaan. Het ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend te bewijzen. Het feit dat verdachte in de auto heeft gezeten en mogelijk is uitgestapt levert geen bewijs op van medeplegen van het aanwezig hebben van hennep. Ik wijs in dit verband ook op de uitspraak in de zaak
'Anja Joos'."
2.5. Mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, behoefde het oordeel van het Hof dat bij de verdachte sprake was van opzet op de aanwezigheid van de hennep, nadere motivering. De bewezenverklaring is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 april 2009.
Conclusie 03‑03‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te Leeuwarden wegens het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het hof onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat verzoeker er geen weet van heeft gehad dat de dozen hennep bevatten.
4.
Het middel is terecht voorgesteld. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verzoeker is meegereden met verdachte De Nijs en dat hij wist dat er dozen in de auto geladen zijn. Hij heeft wisselend — en daarmee niet erg overtuigend — verklaard over zijn al dan niet uitstappen daar waar de dozen werden geladen. Blijkens de bewezenverklaring van verdachtes opzet heeft het hof kennelijk het verweer verworpen, maar het heeft niet anderszins op het verweer gerespondeerd en evenmin een overweging gewijd aan de vraag of voorwaardelijk opzet aanwezig was. Of de dozen zodanig naar hennep roken dat verzoeker dit bij het inladen dan wel in een auto met een afgesloten goederencompartiment moet hebben bemerkt is evenmin door het hof vastgesteld. Uit de bewijsmiddelen kan niet genoegzaam worden afgeleid dat verzoeker wist dat de dozen gevuld waren met hennepplantjes. In zoverre is het bestreden arrest onvoldoende gemotiveerd.
5.
In de aanhef constateert de steller van het middel nog dat de inzendtermijn in de cassatiefase zou zijn overschreden. Die klacht is tevergeefs voorgesteld aangezien namens verzoeker op 4 december 2006 beroep in cassatie is ingesteld en de stukken op 11 juli 2007 dus binnen 8 maanden ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Het betekent overigens wel dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan 24 maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dat betekent dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het opvolgend hof kan indien het komt tot strafoplegging rekening houden met deze termijnoverschrijding.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot terugwijzing naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G