Rb. Oost-Nederland, 20-02-2013, nr. 08-790454-08
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2596
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
20-02-2013
- Zaaknummer
08-790454-08
- LJN
BZ2596
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2596, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 20‑02‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Bezwaarschrift op grond van artikel 22g Sr. Het OM beoordeelt of degene die de taakstraf moet verrichten de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis moet ondergaan. Nu niet is gebleken dat het OM gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf moest zijn voltooid of binnen drie maanden na afloop van deze termijn een beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis heeft genomen, moet de conclusie zijn dat de door de OvJ op het “voorstel vervangende hechtenis” van het CJIB genomen beslissing tot de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis ruimschoots buiten de in artikel 22c Sr bepaalde termijnen is genomen. De beslissing van de OvJ is derhalve in strijd met de wet genomen op een tijdstip waarop die beslissing niet meer mogelijk was en moet naar het oordeel van de politierechter als non-existent worden beschouwd, zodat die beslissing en de daarop gevolgde kennisgeving van het CJIB aan veroordeelde zonder rechtsgevolg moeten blijven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bevel van het OM de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft. Bezwaarschrift wordt gegrond verklaard en aantal nog te verrichten uren taakstraf wordt op nul gesteld.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/790454-08
Bezwaarschriftnummer: 13/60
Uitspraak van de politierechter op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g Sr van:
[Veroordeelde],
geboren op [1967] in [plaats],
wonende in [plaats], aan de [adres],
verder te noemen: de veroordeelde.
1. Het verloop van de procedure
Bij een op 13 september 2012 gedateerde en niet ondertekende brief van het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna CJIB) in Leeuwarden is door een niet met name genoemde officier van justitie aan geadresseerde [veroordeelde] kennisgegeven dat de niet verrichte taakstraf na aftrek van voorarrest is omgezet in 39 dagen vervangende hechtenis. Uit de stukken blijkt overigens niet dat deze kennisgeving veroordeelde heeft bereikt.
Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is gedateerd op 5 september 2012 en is eerst op 8 februari 2013 op de griffie van de rechtbank ontvangen, nadat het bezwaarschrift eerder op 6 september 2012 was binnengekomen bij de geadresseerde, te weten het CJIB in Leeuwarden. Blijkens het op het bezwaarschrift aangebrachte stempel is hetzelfde bezwaarschrift vervolgens op 12 september 2012 ingekomen op het arrondissementsparket Almelo. Het bezwaarschrift is ingediend namens veroordeelde door A. van Putten, reclasseringswerker bij het Leger des Heils te Zwolle.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 20 februari 2013. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. G. Nijpels en de veroordeelde gehoord.
De politierechter heeft kennisgenomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde.
2. De standpunten van de veroordeelde en de officier van justitie
Namens veroordeelde is in het bezwaarschrift gesteld dat veroordeelde op 5 september 2012 een arrestatiebevel uitgereikt heeft gekregen vanwege het feit dat zij een oude taakstraf niet zou hebben uitgevoerd. Veroordeelde was evenwel in de veronderstelling dat er geen straffen meer openstonden en dat alles afgehandeld was nu zij tijdens de uitvoering van een taakstraf bij Tactus meerdere malen had gevraagd of er nog straffen openstonden en daarop telkens van de taakstrafcoördinator het antwoord had gekregen dat dit niet het geval was. Veroordeelde heeft voorts in de periode 2008/2009 een hernia-operatie ondergaan waardoor zij niet in staat was een taakstraf uit te voeren. Veroordeelde is na een lange periode van verslaving via Trajectum de Hanzeborg in Zutphen in een begeleid wonen traject terecht gekomen. Veroordeelde is bezig haar leven weer op de rit te krijgen. Omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis betekent een grote terugslag voor veroordeelde en zal het ingezette traject niet ten goede komen. Veroordeelde is overigens bereid om de taakstraf van 72 uur alsnog te verrichten. Veroordeelde heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij reeds één week detentie heeft ondergaan van de omgezette taakstraf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde ontvankelijk is. De officier van justitie is voorts van oordeel dat, gelet op de omstandigheden waaronder de retourzending heeft plaatsgevonden het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard.
3. De ontvankelijkheid
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend, nu uit het bezwaarschrift volgt dat veroordeelde meteen nadat zij bekend werd met het arrestatiebevel een bezwaarschrift via het Leger des Heils heeft laten indienen. Het arrestatiebevel waarop veroordeelde doelt in het bezwaarschrift, zou op 5 september 2012 aan haar zijn uitgereikt. De politierechter heeft aangaande dit bevel overigens in de stukken niets aangetroffen. De politierechter merkt op dat gelet op de datering van de kennisgeving van het CJIB van 13 september 2012 het minst genomen bevreemding wekt dat het door veroordeelde genoemde arrestatiebevel er kennelijk al was voordat de brief van het CJIB met de “kennisgeving omzetting taakstraf in vervangende hechtenis” aan veroordeelde werd uitgereikt. De politierechter heeft geconstateerd dat de “kennisgeving omzetting” gedateerd op 13 september 2012 blijkens de daaraan aangehechte akte van uitreiking op 3 november 2011 aan de griffie van de rechtbank Almelo als gewone brief is verzonden, aangezien van de veroordeelde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was.
Nu uit de stukken niet blijkt dat deze kennisgeving veroordeelde heeft bereikt, houdt de politierechter de datum van 5 september 2012 aan als de datum waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift een aanvang heeft genomen. Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis is eerst op 8 februari 2013 op de griffie van de rechtbank ontvangen, nadat het bezwaarschrift eerder op 6 september 2012 was binnengekomen bij de geadresseerde, te weten het CJIB in Leeuwarden. Blijkens het op het bezwaarschrift aangebrachte stempel is hetzelfde bezwaarschrift vervolgens op 12 september 2012 binnengekomen op het arrondissementsparket Almelo. De politierechter heeft geconstateerd dat het bezwaarschrift vervolgens pas op 8 februari 2013 is binnengekomen op de griffie van de rechtbank. Niet is duidelijk geworden waardoor deze vertraging is opgetreden. Wat wel vaststaat is dat dit niet aan veroordeelde kan worden geweten.
De politierechter is dan ook van oordeel dat het bezwaarschrift tijdig in het gerechtsgebouw in Almelo is binnengekomen en dat veroordeelde derhalve ontvankelijk is.
4. De beoordeling
Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 22c lid 3 Sr bedraagt de termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid, een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met dezelfde termijn verlengen. In artikel 22c lid 4 Sr is bepaald dat de termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig was.
In artikel 22g lid 1 is bepaald dat het openbaar ministerie een kennisgeving aan veroordeelde doet betekenen indien vanwege het niet of niet behoorlijk verrichten van een opgelegde taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast.
Uit artikel 22i Wetboek van Strafrecht volgt dat het openbaar ministerie een beslissing als bedoeld in artikel 22g, eerste lid, Sr (de omzetting van een taakstraf naar vervangende hechtenis) slechts kan nemen gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf moet zijn voltooid of binnen drie maanden na afloop van deze termijn.
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 14 augustus 2008 veroordeeld tot onder meer een taakstraf van 80 uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Ook is bepaald dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht (twee uur). Ter terechtzitting is op 14 augustus 2008 door zowel de verdachte als de officier van justitie afstand gedaan van rechtsmiddelen zodat het vonnis met ingang van 14 augustus 2008 onherroepelijk is geworden. De aan veroordeelde opgelegde taakstraf moest ingevolge artikel 22c lid 3 Sr binnen een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis zijn voltooid. Op 28 juli 2009 heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Almelo op verzoek van het CJIB (brief van 20 juli 2009) het besluit genomen om de executietermijn voor de uitvoering van de taakstraf te verlengen tot 9 augustus 2010. Uit een rapportage van de reclassering d.d. 5 oktober 2011 aan het CJIB is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf van 78 uren niet heeft verricht, waarna het CJIB op 6 oktober 2011 een voorstel omzetting taakstraf naar vervangende hechtenis naar het parket Almelo heeft verzonden. De officier van justitie heeft op 20 oktober 2011 naar aanleiding van dat voorstel de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bevolen voor de duur van 39 dagen.
De te volgen procedure is beschreven in de Aanwijzing Executie van het College van Procureurs-generaal, vastgesteld op 13 december 2010 (2010A031), in werking getreden op 1 januari 2011 met een geldigheidsduur tot en met 31 december 2014. Daarin staat dat indien de tenuitvoerlegging van de taakstraf is mislukt, het OM beoordeelt of degene die de taakstraf moet verrichten de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis moet ondergaan. Het CJIB stuurt het OM een afloopbericht, waarop de desbetreffende executieofficier of executieadvocaat-generaal aangeeft of hij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis beveelt (art. 22g Sr) en zo ja, welk gedeelte. Na ontvangst van een ondertekend afloopbericht van het OM, draagt het CJIB zorg voor de betekening van de kennisgeving waarin de veroordeelde op de hoogte wordt gesteld van het feit dat executie van de vervangende hechtenis is bevolen. Na betekening van deze kennisgeving maakt het CJIB een arrestatiebevel aan.
In de onderhavige zaak is door een officier van justitie op het voorstel vervangende hechtenis van het CJIB besloten de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Dit bevel is ook door een officier van justitie ondertekend zij het dat niet blijkt wie de officier van justitie is geweest die dit bevel op 20 oktober 2011 heeft ondertekend. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de na de ontvangst van het ondertekende afloopbericht door het CJIB opgemaakte kennisgeving aan veroordeelde is uitgereikt. Evenmin blijkt uit de stukken dat aan veroordeelde sinds 14 augustus 2008 gedurende langere tijd rechtens haar vrijheid is ontnomen of dat zij ongeoorloofd afwezig is geweest.
Op grond van de stukken in het dossier is de politierechter van oordeel dat de (verlengde) termijn waarbinnen de opgelegde taakstraf moest zijn voltooid, op 9 augustus 2010 expireerde. Nu niet is gebleken dat het openbaar ministerie gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf moest zijn voltooid of binnen drie maanden na afloop van deze termijn een beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis heeft genomen, moet de conclusie zijn dat de pas op 20 oktober 2011 door de officier van justitie in Almelo op het “voorstel vervangende hechtenis” van het CJIB genomen beslissing tot de tenuitvoerlegging van 39 dagen vervangende hechtenis ruimschoots buiten de in artikel 22c Sr bepaalde termijnen is genomen. De beslissing van de officier van justitie is derhalve in strijd met de wet genomen op een tijdstip waarop die beslissing niet meer mogelijk was en moet naar het oordeel van de politierechter als non-existent worden beschouwd zodat die beslissing en de daarop gevolgde kennisgeving van 13 september 2012 van het CJIB aan veroordeelde zonder rechtsgevolg moeten blijven.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat het bevel van het openbaar ministerie van 20 oktober 2011 om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft.
Het bezwaarschrift dat zich richt tegen het bevel tot omzetting van taakstraf naar vervangende hechtenis wordt daarom gegrond verklaard. De politierechter heeft geconstateerd dat in dit dossier veel vragen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de datering van correspondentie, onbeantwoord zijn gebleven. Het beeld dat het executietraject van de opgelegde straf in de onderhavige zaak op onderdelen niet de schoonheidsprijs verdient, wordt nog eens versterkt door de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting dat zij reeds één week van de bevolen vervangende hechtenis heeft uitgezeten. Uit het dossier blijkt daarvan niet terwijl de politierechter geen redenen heeft om aan de verklaring van veroordeelde te twijfelen. De politierechter is - de ondoorzichtige gang van zaken met betrekking tot het executietraject in aanmerking genomen - van oordeel dat niettegenstaande de door veroordeelde ter terechtzitting uitgesproken bereidheid om alsnog 72 uur taakstraf (kennelijk na aftrek van de reeds ondergane vervangende hechtenis) te verrichten, veroordeelde geen taakstraf meer behoeft te verrichten. De politierechter heeft daarbij ook rekening gehouden met het lange tijdsverloop sinds de onherroepelijke veroordeling op 14 augustus 2008.
5. De beslissing
De politierechter:
- -
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- -
bepaalt het aantal door veroordeelde nog te verrichten uren taakstraf op 0 (nul) uur.
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.