Hof Den Haag, 27-08-2014, nr. 200.144.086/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:2866
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-08-2014
- Zaaknummer
200.144.086/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2866, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑08‑2014; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2015/10
Uitspraak 27‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. Overeenkomst en wijziging. Afwijking van wettelijke maatstaven ?
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 augustus 2014
Zaaknummer : 200.144.086/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-4070
Zaaknummer rechtbank : C/10/425047
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 januari 2014 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 21 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 3 juli 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 11 april 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 23 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 17 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder, strekkende tot wijziging van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 3 mei 2011 in die zin, dat de vader met ingang van 1 mei 2013 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarige met een bedrag van € 250,- per maand, afgewezen.
Bij overeenkomst van 3 mei 2011 zijn partijen overeengekomen dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige zal voldoen van € 150,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarige[naam minderjarige], geboren [in] 2008 te[geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de overeenkomst, gesloten op 3 mei 2011, wordt gewijzigd, in die zin dat de vader met ingang van de datum van het verzoekschrift een kinderalimentatie van € 250,- per maand zal voldoen.
3.
De vader verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling casu quo verbetering van de gronden, te bekrachtigen, althans het verzoek van de moeder af te wijzen, althans een beschikking te geven als het hof vermeent te behoren, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
4.
Vast staat dat partijen op 3 mei 2011 zijn overeengekomen dat de vader aan de moeder maandelijks bij vooruitbetaling een kinderalimentatie van € 150,- per maand zal voldoen vanaf het moment dat de woning van partijen is verkocht dan wel op naam van de vader staat. Het houdt partijen verdeeld of er ruimte is voor toepassing van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. Voorts houdt het partijen verdeeld of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in 1:401 lid 1 BW.
5.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Ter terechtzitting van het hof is naar voren gekomen dat partijen het er over eens zijn dat de vader met ingang van 1 augustus 2014 (het hof leest: 1 september 2014, gelet op de bij V-formulier van 11 april 2014 overgelegde stukken) niet langer een WW-uitkering zal ontvangen en dat hij vanaf dat moment niet meer dan het overeengekomen bedrag van € 150,- per maand aan kinderalimentatie kan betalen. Weliswaar acht het hof het aannemelijk dat de vader vanaf die datum geen enkele draagkracht meer heeft voor het voldoen van kinderalimentatie, maar de vader heeft gesteld dat hij een substantiële bijdrage ten behoeve van de minderjarige wil blijven leveren.
6, Voor wat betreft de periode van 1 mei 2013 tot 1 september 2014 merkt het hof nog het volgende op. Partijen zijn na het verbreken van hun relatie in 2009 bijgestaan door een advocaat, hetgeen heeft geleid tot de totstandkoming van het op 3 augustus 2009 getekende ouderschapsplan waarin een kinderalimentatie voor de minderjarige van € 200,- per maand is overeengekomen. Na een verzoeningsperiode zijn zij op 3 mei 2011 de thans bestreden kinderalimentatie van € 150 per maand overeengekomen.
Volgens de moeder heeft haar advocaat destijds berekend dat de behoefte van de minderjarige € 535,- per maand zou bedragen. Desondanks zijn partijen een door de vader te betalen kinderalimentatie van € 200,- per maand overeengekomen. Het hof ziet daarin aanleiding om aan te nemen dat partijen destijds bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Bij een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is wijziging van de alimentatie slechts mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de onderhoudsplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden (HR 26 maart 1999, LJN: ZC 2877 en HR 12 september 2003, LJN: AF 9468).
Het hof acht het aannemelijk, zoals door de vader is betoogd, dat partijen de overeenkomst van 3 mei 2011 hebben gesloten met als uitgangspunt de eerdere overeenkomst in 2009, daarbij rekening houdend met het feit dat de vader alle lasten met betrekking tot de woning van partijen voor zijn rekening neemt. Op die grond komt het hof tot de conclusie dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat geen sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de onderhoudsplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeenkomst kan worden gehouden.
7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
8.
Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014.