CBb, 19-07-2007, nr. AWB 06/581
ECLI:NL:CBB:2007:BB0921
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
19-07-2007
- Zaaknummer
AWB 06/581
- LJN
BB0921
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2007:BB0921, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19‑07‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Wet op de Registeraccountants Raad van tucht Amsterdam
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/581 19 juli 2007
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
het Bestuur van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA), te Amsterdam, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), onder nummer R 532, gewezen op 13 juni 2006,
gemachtigde: mr. J.K. Drewes, werkzaam bij appellant.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 13 juni 2006, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 16 november 2005 door appellant ingediend tegen A, wonende te B (hierna: betrokkene), destijds als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister.
Bij een op 24 juli 2006 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 1 augustus 2006 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 10 oktober 2006 heeft betrokkene te kennen gegeven dat het beroep bij hem geen andere reactie of stellingname oproept dan in het verleden door hem naar aanleiding van de klacht verwoord.
Bij brief van 17 april 2007 heeft de raad van tucht desgevraagd enige niet eerder toegezonden, op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College doen toekomen.
Bij brief van 24 april 2007 heeft appellant desgevraagd een stuk aan het College toegezonden.
Op 22 juni 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is daarbij verschenen bij zijn hiervoor genoemde gemachtigde, die zich heeft doen vergezellen door mr. J. Brohm, eveneens werkzaam bij appellant. Betrokkene is in persoon verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht dat betrokkene ondanks herhaalde verzoeken daartoe van aanvankelijk het College Collegiale Toetsing en later het College Toetsing Kwaliteit nalatig is gebleven medewerking te verlenen aan toetsing als bedoeld in de Verordening op de collegiale toetsing van 12 december 1996 gegrond verklaard. Daarbij heeft de raad van tucht overwogen dat hij, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat betrokkene ondanks herhaalde waarschuwing niet bereid is zich te onderwerpen aan de regels die voor registeraccountants gelden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het accountantsregister passend en geboden acht. Omdat de inschrijving van betrokkene in dit register al op 1 februari 2006 was doorgehaald en naar het oordeel van de raad van tucht de maatregel van doorhaling niet kan worden opgelegd in het geval dat vaststaat dat betrokkene niet meer in het accountantsregister is ingeschreven, heeft de raad van tucht in de bestreden tuchtbeslissing verstaan dat ter zake geen maatregel wordt opgelegd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1
Het beroep is gericht tegen de uit de tuchtbeslissing blijkende opvatting van de raad van tucht dat in het geval een registeraccountant zijn eigen inschrijving in het accountantsregister heeft laten doorhalen de tuchtrechtelijke maatregel van doorhaling in dat register niet meer kan worden opgelegd, welke opvatting ertoe heeft geleid dat de raad van tucht van oplegging van deze maatregel heeft afgezien, hoewel hij zodanige maatregel in het geval van betrokkene wel passend en geboden achtte.
Het College overweegt ter zake het volgende.
3.2
In artikel 33, derde lid, van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) is bepaald dat in geval van doorhaling van een inschrijving in het accountantsregister de betrokkene ter zake van de handelingen en gedragingen die gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond, hebben plaats gehad, aan de tuchtrechtspraak onderworpen blijft. Hoewel in dit artikellid niet uitdrukkelijk is vastgelegd dat het mogelijk is aan een accountant wiens inschrijving – al dan niet op eigen verzoek – reeds is doorgehaald, de tuchtrechtelijke maatregel van doorhaling op te leggen, stelt het in elk geval buiten twijfel dat tuchtrechtelijk optreden ook na doorhaling mogelijk is en legt het geen beperking aan voor wat betreft de eventueel op te leggen tuchtrechtelijke maatregel. Niet valt in te zien dat de wetgever ter zake van het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel aan een accountant wiens inschrijving in het register reeds is doorgehaald enkel de mogelijkheid van het geven van een schriftelijke waarschuwing of schriftelijke berisping heeft willen bieden.
3.3
Het College ziet ook anderszins geen grond de mogelijkheden voor het eventueel opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel aan een accountant wiens inschrijving reeds op eigen verzoek is doorgehaald, beperkt te achten. De omstandigheid dat tenuitvoerlegging van deze maatregel wellicht overbodig lijkt – hoewel de logica zich er strikt genomen niet tegen verzet dat een inschrijving tweemaal wordt doorgehaald – leidt er naar het oordeel van het College niet toe dat zij niet zou kunnen worden opgelegd.
3.4
Het College is bovendien van oordeel dat het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving onder de hier aan de orde omstandigheden past binnen het doel van de tuchtrechtspraak als geformuleerd in artikel 33, eerste lid, van de Wet RA, te weten het weren en beteugelen van misslagen van registeraccountants in de uitoefening van hun beroep en van inbreuken op verordeningen van de Orde en op de eer van de stand der registeraccountants, uit welke formulering volgt dat de tuchtrechtspraak (ook) een algemeen preventief doel dient.
Dit doel wordt voorts beter gediend door het daadwerkelijk opleggen van de maatregel van doorhaling dan door het louter constateren dat die maatregel passend en geboden is zonder daadwerkelijke oplegging daarvan.
Het College wijst er daarnaast op dat een gevolg van de door de raad van tucht gehuldigde opvatting zou zijn dat een accountant door zijn inschrijving op eigen verzoek te laten doorhalen zich zou kunnen onttrekken aan de oplegging van de tuchtrechtelijke maatregel van doorhaling, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.
3.5
Nu de raad van tucht naar het oordeel van het College een onjuiste rechtsopvatting aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, zal het College het beroep gegrond verklaren en de bestreden tuchtbeslissing vernietigen, voor zover daarbij is overwogen en verstaan dat geen maatregel wordt opgelegd.
3.6
Het College acht termen aanwezig de zaak zelf af te doen en zal, in aanmerking genomen dat de in geding zijnde tuchtbeslissing voor zover deze strekt tot gegrondverklaring van de klacht, in beroep niet is aangevallen en derhalve in stand is gebleven, enkel beslissen over de op te leggen maatregel. In dit verband overweegt het College dat het geen aanleiding ziet anders te oordelen dan de raad van tucht over de ernst van de gewraakte gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de overige omstandigheden die in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de zwaarte van de maatregel. Omdat het College, zoals in het vorenstaande is overwogen, anders dan de raad van tucht daarvoor in het onderhavige geval geen belemmering ziet, zal het aan betrokkene dan ook de maatregel van doorhaling zijn inschrijving in het accountantsregister opleggen.
3.7
Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet RA, alsmede op de Verordening op de collegiale toetsing.
4. De beslissing
Het College:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de bestreden beslissing van de raad van tucht, voor zover daarbij is overwogen en verstaan dat geen
tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd;
- -
legt aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2007.
w.g. J.A. Hagen de griffier bevindt zich in de onmogelijkheid
de uitspraak te ondertekenen