ABRvS, 16-09-2015, nr. 201501661/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:2898
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-09-2015
- Zaaknummer
201501661/1/A2
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2898, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑09‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Monumentenwet 1988
- Vindplaatsen
JOM 2015/963
Uitspraak 16‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college de woning aan de [locatie] op de lijst van beschermde gemeentelijke monumenten geplaatst.
201501661/1/A2.
Datum uitspraak: 16 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beverwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 januari 2015 in zaak nr. 14/2675 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college de woning aan de [locatie] op de lijst van beschermde gemeentelijke monumenten geplaatst.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Nederlandse rechtsbijstand verzekeringsmaatschappij N.V., en vergezeld van [werknemer], werkzaam bij Restauro Architecten B.V. (hierna: Restauro), en het college, vertegenwoordigd door mr. R.F.C. Kleine Deters, werkzaam bij de gemeente Beverwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van de woning [locatie] te Beverwijk.
2. Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college in een eerste tranche 52 objecten op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. In het kader van een tweede tranche heeft het college op 10 augustus 2010 een lijst met 63 objecten, waaronder de woning [locatie], die in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst vastgesteld. Op verzoek van het college hebben de historici E. Roëll en M.A.C. Polman deze objecten nader onderzocht en daarvoor redengevende beschrijvingen opgesteld. De gemeentelijke monumentencommissie heeft in haar advies van 21 mei 2012 het college geadviseerd onder meer de woning [locatie] op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
In de redengevende beschrijving is het volgende vermeld. De woning [locatie] is in 1908 als onderdeel van een boerderij gebouwd. Het woonhuis is vrijstaand gelegen aan de Alkmaarseweg en grenst aan de noordzijde via een smalle zogenoemde osendrop aan het buurpand. Aan de zuidzijde leidt een relatief brede oprit naar het achtererf. De oorspronkelijk op het achtererf aanwezige koestal met hooiberg is gesloopt. De geringe grootte van de voormalige koestal duidt erop dat de boerderij een keuterij was. De woning is vormgegeven in neorenaissancetrant. Karakteristiek is de contrastwerking tussen het bakstenen metselwerk en de gepleisterde speklagen en sluitstenen boven de gevelopeningen van de voorgevel. In de achtergevel zijn ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp uitbreidingen en wijzigingen aangebracht, in de zuidelijke kopgevel is het venster vergroot en de oorspronkelijke T-schuiframen drieruits bovenlichten in de voorgevel zijn ook gewijzigd. Op het achtererf bevindt zich nu een bedrijfsgebouw, dat buiten de bescherming valt. De ondiepe voortuin wordt van de straat gescheiden door een oorspronkelijk, smeedijzeren sierhekwerk op bakstenen plint. Onder het kopje ‘Waardering’ is in de redengevende beschrijving het volgende vermeld. De woning met bijbehorende erfafscheiding heeft cultuurhistorische waarde als herinnering aan de economische en historische-agrarische ontwikkeling binnen de gemeente Beverwijk. De woning is het enige overgebleven onderdeel van de voormalige keuterboerderij uit 1908. De woning heeft situationele waarde vanwege de beeldbepalende ligging aan de Alkmaarseweg. De woning heeft architectuurhistorische waarde vanwege de kwaliteit van het ontwerp in een eenvoudige aan de neorenaissancestijl verwante omgeving. De woning is, op de uitbouw in de achtergevel na, gaaf in hoofdvorm. Op onderdelen en in detaillering is het pand deels gewijzigd. De oorspronkelijke bouwtekening uit 1908 maakt deel uit van de redengevende beschrijving.
3. [appellant] heeft bij de rechtbank een op zijn verzoek door Restauro opgestelde Second Opinion Monumentwaarde van 23 oktober 2014 (hierna: de second opinion) overgelegd. Daarin zijn analyses van de wordingsgeschiedenis, de bewonersgeschiedenis, het gebruik en de monumentale waarde van de woning [locatie] vermeld. De analyse van de wordingsgeschiedenis vermeldt als eerste gegeven een archiefstuk van de gemeente Beverwijk uit 1955 of 1956 over de aankoop van tuingrond van A. [aanvrager], een vorige eigenaar van de woning. In de analyse van het gebruik van de woning is vermeld dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat het gebouw ooit als boerderij heeft gefunctioneerd. Daarbij is vermeld: "Mocht er conform de tekening in de eerste jaren wat vee gestaan hebben, dan is dat hoogstens de eerste 30 jaar van het bestaan van de gebouwen, maar dan was dat vee voor "eigen eet" en niet als hoofdbron van inkomsten." Volgens de second opinion toont bestudering van de bouwtekening uit 1908 geen enkel aspect dat destijds gebruikelijk was voor de uitoefening van een volwaardig boerenbedrijf. Zo ontbreekt een melkkelder met bovenliggende opkamer, heeft de provisiekelder slechts een oppervlakte van twee vierkante meter en zijn de keuken en bijkeuken te klein om de schone werkzaamheden rond een melkveebedrijf te kunnen verrichten. De op de bouwtekening ingetekende grote hooibergruimte op het achtererf kan voorts gebruikt zijn voor de opslag van stro dat werd gebruikt voor het afdekken van bloembollen in de grond ter bescherming tegen vorst, maar was niet nodig voor de opslag van het veevoer voor de enkele koeien die een keuterboer doorgaans houdt. Volgens de second opinion is niet aangetoond dat de woning [locatie] onderdeel is geweest van een keuterboerderij. Het is volgens de second opinion aannemelijker dat deze woning een tuinderswoning was. Gezien andere monumentale tuinderswoningen in Beverwijk, is de monumentale waarde van de woning als tuinderswoning dusdanig laag, dat deze niet in aanmerking dient te komen voor bescherming als gemeentelijk monument.
4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, onder 1, van de Nieuwe Erfgoedverordening 2010 gemeente Beverwijk (hierna: de verordening) wordt in deze verordening verstaan onder monument een onroerende zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge artikel 2 wordt bij de toepassing van deze verordening rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Ingevolge het tweede vraagt het college, voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies aan de monumentencommissie.
5. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank, door zijn verzoek om aanhouding van de zaak teneinde de door hem ingeschakelde deskundige in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de functies en eigendomsverhoudingen van omliggende gronden af te wijzen, heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde. Hij voert aan hierdoor onvoldoende gelegenheid te hebben gehad om tijdig te kunnen reageren op een reactie van de historicus Polman van 2 november 2014 (hierna: de reactie Polman) op en een nader advies van de gemeentelijke monumentencommissie van 21 november 2014 (hierna: het nader advies) over de contra-expertise, die beide bij brief van het college van 18 december 2014 bij de rechtbank zijn overgelegd. Volgens hem zijn deze stukken dermate laat bij de rechtbank overgelegd, dat zijn deskundige daarop niet meer tijdig voorafgaande aan de zitting bij de rechtbank op 6 januari 2015 schriftelijk kon reageren.
5.1. Het betoog faalt. Gelet op de hiervoor vermelde data heeft het college de reactie Polman en het nader advies van de monumentencommissie voor aanvang van de tien dagentermijn zoals opgenomen in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij de rechtbank ingediend. Deze stukken zijn niet van een zodanige omvang en inhoud, dat om die reden een zinvolle behandeling ter zitting niet zonder uitstel kon plaatsvinden. Gelet hierop heeft de rechtbank de omstandigheid dat [appellant] eerst ter zitting van de rechtbank, waar de door hem ingeschakelde deskundige aanwezig was, op deze stukken kon reageren niet in strijd met de goede procesorde hoeven achten.
De rechtbank heeft verder terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het gevraagde onderzoek een wezenlijke bijdrage zal kunnen leveren aan de beslechting van het geschil. [appellant] heeft ook in hoger beroep niet toegelicht waarom een historisch kadastraal onderzoek naar de functies en eigendomsverhoudingen van omliggende gronden van belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het college er niet ten onrechte vanuit is gegaan dat aan de [locatie] gedurende een zekere periode een kleine boerderij, ook wel keuterboerderij genoemd, aanwezig is geweest en dat de redengevende beschrijving de conclusie kan dragen dat de woning een te beschermen monument is, heeft miskend dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat ter plaatse ooit een keuterboerderij aanwezig is geweest en dat de redengevende beschrijving onzorgvuldigheden bevat.
[appellant] voert aan dat uit de second opinion volgt dat de woning [locatie] een voormalige tuinderswoning is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet onwaarschijnlijk is dat [zoon], de zoon van de aanvrager van de bouwvergunning van 2008 [aanvrager], het gebruik van perceel [locatie] heeft gewijzigd en in gebruik heeft genomen ten behoeve van de tuinbouw.
[appellant] voert verder aan dat in de redengevende beschrijving ten onrechte is vermeld dat de ondiepe voortuin van de straat wordt gescheiden door een oorspronkelijk smeedijzeren sierhek. Volgens [appellant] heeft hij dit hekwerk zelf ongeveer tien jaar geleden laten plaatsen en is het daarom onbegrijpelijk dat de woning mede vanwege dit hekwerk als beschermd monument is aangewezen. Hij voert voorts aan dat de woning in redelijkheid ook niet als beschermd monument had mogen worden aangewezen, gezien de aangebrachte wijzigingen aan de woning, zoals de uitbreiding aan de achterzijde en de wijzigingen aan ramen en bovenlichten in de gevels, en mede gezien de grotere monumentale waarde van veel andere panden aan de Alkmaarseweg in Beverwijk, die niet als beschermd monument zijn aangewezen. [appellant] voert tot slot aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de vermelding in de second opinion, dat in de waardestelling niet is betrokken dat het oorspronkelijke ensemble niet meer intact is.
6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 201207149/1/A2) heeft het college beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en beleidsvrijheid bij de vraag of een als monument beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. De bestuursrechter toetst de invulling van deze beoordelingsvrijheid en het gebruik van deze beleidsvrijheid dan ook terughoudend. De beoordelings- en beleidsvrijheid vinden hun begrenzing in de verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter beoordeling staat of het college in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot de aanwijzing heeft kunnen komen. De ten tijde van de besluitvorming bestaande situatie is daarbij van belang.
6.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat gelet op de bouwtekening uit 2008 en de aanwezige woning conform deze tekening, alsmede een ter zitting getoonde foto uit 1958 waarop de contour is te zien van de achter de woning gelegen hooiberg en koestal, er voldoende bewijs is voor de conclusie dat vanaf 1908 in ieder geval gedurende enige tijd een ensemble aanwezig was. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze conclusie wordt versterkt door de mededeling van [appellant] ter zitting dat hij de opstallen achter de woning in 1979 heeft gesloopt. Zoals ook door de rechtbank is overwogen, is voorts in de second opinion vermeld dat het ensemble gedurende de eerste dertig jaar kan zijn gebruikt voor het houden van vee voor eigen gebruik. De rechtbank heeft voorts op goede gronden overwogen dat niet onwaarschijnlijk is dat [zoon] degene is geweest die het gebruik van het perceel [locatie] heeft gewijzigd. Gezien het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat gedurende een zekere periode aan de [locatie] een kleine boerderij, ook wel keuterboerderij genoemd, gevestigd is geweest.
6.3. De aan het aanwijzingsbesluit ten grondslag liggende redengevende beschrijving bestaat uit een inleiding, een beschrijving en een waardering. In de beschrijving is het hekwerk als één van de feitelijk aanwezige elementen van de woning vermeld. Daarin zijn verder de woning en de verschillende onderdelen daarvan, zoals de gevels, de dakkapel en het dak, gedetailleerd beschreven. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat niet wordt betwist dat [appellant] het hekwerk aan de voorzijde van de woning zelf heeft laten plaatsen. Het college heeft daarbij toegelicht dat dit hekwerk weliswaar als feitelijk aanwezig in de redengevende beschrijving is vermeld, maar niet mede ten grondslag is gelegd aan het besluit om de woning [locatie] als beschermd monument aan te wijzen. Gelet hierop leidt de vermelding van het hekwerk in de redengevende beschrijving niet tot het oordeel dat de redengevende beschrijving het besluit tot aanwijzing niet kan dragen.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat, hoewel er aan de woning in de loop der tijd enige wijzigingen hebben plaatsgevonden, het de woning wil beschermen vanwege de situering aan de Alkmaarseweg en de overige in de redengevende beschrijving vermelde waardevolle elementen van de woning. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de redengevende beschrijving geen toereikende grondslag vormt voor de aanwijzing. Dat, naar hij heeft gesteld, andere woningen aan de Alkmaarseweg een grotere monumentale waarde hebben is, wat daarvan ook zij, niet relevant, nu in deze procedure alleen de vraag voorligt of het college in redelijkheid de woning [locatie] als beschermd gemeentelijk monument heeft kunnen aanwijzen.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat, anders dan [appellant] betoogt, in de redengevende beschrijving bij de waardebepaling is betrokken dat het ensemble niet meer intact is. Zo is bij de waardering vermeld dat de woning het enig overgebleven onderdeel is van de voormalige keuterboerderij uit 1908.
Het betoog faalt.
7. [appellant] voert tot slot aan dat de rechtbank, door te overwegen dat hij niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt op perceel [locatie] nieuwbouw te willen realiseren, heeft miskend dat hij zijn plannen voldoende heeft onderbouwd. Hij voert aan deze plannen met een wethouder te hebben besproken. Volgens [appellant] wordt hij door de aanwijzing van de woning als monument geconfronteerd met extra administratieve lasten en wordt hij daarom door die aanwijzing onevenredig in zijn belangen geschaad. Hij voert verder aan dat het college in een ander geval, waarin ook geen aanvraag om bouw- of sloopvergunning was ingediend, van aanwijzing als monument heeft afgezien.
7.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant] slechts heeft gesteld, maar niet heeft onderbouwd, dat hij voornemens is ter plaatse nieuwbouw te realiseren. Ook in hoger beroep is niet gebleken van zodanig concrete plannen van [appellant], dat het college aan dit punt in redelijkheid niet voorbij kon gaan. Van belang is verder dat de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet betekent dat ingrijpende wijzigingen of zelfs sloop van de woning geen doorgang kunnen vinden. Dat de aanwijzing als gemeentelijk monument voor [appellant] enige extra administratieve lasten kan meebrengen kan niet tot een ander oordeel leiden.
Voor zover [appellant] met het betoog dat het college in een volgens hem vergelijkbaar geval van aanwijzing heeft afgezien doelt op het uitstel van de aanwijzing van panden in de Koningstraat en de Kloosterstraat, waarnaar hij in bezwaar heeft verwezen, wordt als volgt overwogen. Het college heeft in het verweerschrift aan de Commissie voor de behandeling van de bezwaarschriften uitgebreid gemotiveerd dat deze gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van [appellant]. [appellant] heeft in beroep noch hoger beroep onderbouwd aangegeven waarom deze motivering onjuist is. Hij heeft in hoger beroep evenmin andere volgens hem vergelijkbare gevallen aangeduid waarin het college anders heeft gehandeld dan in zijn geval. Reeds hierom kan dit betoog niet slagen.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het belang bij het behoud van de monumentale waarde van de woning [locatie] dan aan het door [appellant] aangevoerde belang om de aanwijzing achterwege te laten.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015
507.