Einde inhoudsopgave
Wet op de omzetbelasting 1968
Artikel 15 [Aftrek van voorbelasting]
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stb. 2023, 498 (uitgifte: 27-12-2023, kamerstukken: 36342)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
1.
De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is:
- a.
de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
- b.
de belasting welke in het tijdvak van aangifte is verschuldigd geworden ter zake van door de ondernemer verrichte intracommunautaire verwervingen als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, mits de ondernemer in het bezit is van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
- c.
de belasting welke in het tijdvak van aangifte is verschuldigd geworden:
- 1°
ter zake van invoer van voor de ondernemer bestemde goederen, mits is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
- 2°
op grond van artikel 12, tweede tot en met vijfde lid, ter zake van aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten;
- 3°
ter zake van verrichtingen als bedoeld in artikel 4, derde lid;
- 4°
ter zake van handelingen en situaties als bedoeld in artikel 17a, derde en vierde lid;
- d.
de belasting die is begrepen in de aankoopprijs van een nieuw vervoermiddel dat met toepassing van onderdeel a, post 6, van de bij deze wet behorende tabel II, wordt geleverd door:
- 1°
een in artikel 7, zesde lid, bedoelde ondernemer; of
- 2°
een wederverkoper;
een en ander voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
Indien een verzoek om teruggaaf van belasting kan worden gedaan op de voet van artikel 30, eerste en tweede lid, kan die belasting door de ondernemer niet in aftrek worden gebracht.
Indien een onroerende zaak deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een ondernemer en door de ondernemer zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de belasting over de uitgaven in verband met deze onroerende zaak slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in dit artikel vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de ondernemer. Voor het gebruik van de onroerende zaak voor privédoeleinden van de ondernemer of van zijn personeel, of meer in het algemeen voor andere dan bedrijfsdoeleinden is artikel 4, tweede lid, onderdeel a, niet van toepassing.
2.
De ondernemer brengt eveneens in aftrek de belasting, bedoeld in het eerste lid, voorzover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor:
- a.
handelingen door de als zodanig handelende ondernemer buiten Nederland verricht, waarvoor recht op aftrek zou ontstaan wanneer zij binnen Nederland zouden plaatsvinden;
- b.
- c.
handelingen als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen i, j en k, mits de ontvanger buiten de Unie gevestigd is of wanneer de handelingen rechtstreeks samenhangen met goederen die bestemd zijn om te worden uitgevoerd uit de Unie.
3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij levering van een nieuw vervoermiddel door een in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde ondernemer de in het eerste lid bedoelde aftrek beperkt tot de belasting die in de aankoopprijs is begrepen of die verschuldigd is geworden ter zake van de intracommunautaire verwerving of de invoer van het vervoermiddel. De aftrek bedraagt ten hoogste het bedrag van de belasting dat verschuldigd zou zijn indien op die levering het tarief van nihil niet van toepassing zou zijn. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop het vervoermiddel wordt geleverd. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld inzake de toepassing van dit lid en van het eerste lid, onderdeel d.
4.
De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht dan wel op het tijdstip waarop de belasting wordt verschuldigd. Indien op het tijdstip waarop de ondernemer goederen en diensten gaat gebruiken, blijkt, dat de belasting ter zake voor een groter of kleiner gedeelte in aftrek is gebracht dan waartoe de ondernemer op grond van het gebruik is gerechtigd, wordt hij de te veel afgetrokken belasting op dat tijdstip verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt op de voet van artikel 14 voldaan. De te weinig afgetrokken belasting wordt aan hem op zijn verzoek teruggegeven.
5.
Geen aftrek vindt plaats van belasting welke in rekening is gebracht ter zake van het verstrekken van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse binnen het kader van het hotel-, café-, restaurant-, pension- en aanverwant bedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. De vorige zin is niet van toepassing als de belasting in rekening wordt gebracht aan een ondernemer die deze dienst vervolgens onder bezwarende titel verricht aan een ander.
6.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebruikt anders dan voor belaste handelingen of anders dan voor de handelingen, bedoeld in het tweede lid. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met wijzigingen in het gebruik van onroerende zaken, bedoeld in het eerste lid, laatste alinea. Voorts kan daarbij worden bepaald dat het afstoten van goederen welke de ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt, buiten aanmerking wordt gelaten.
7.
Een herziening van de aftrek vindt niet plaats:
- a.
in geval van naar behoren bewezen en aangetoonde vernietiging, verlies of diefstal van goederen;
- b.
in geval van onttrekkingen van goederen voor het verstrekken van geschenken van geringe waarde en van monsters, als bedoeld in artikel 3, achtste lid.