NJB 2023/1638:Het ‘aanwezig hebben’ gehad van hennepplantenin een pand, art. 3, aanhef en onderC, Opiumwet: in casu schiet de bewijsvoering tekort nu daaruit niet blijkt dat de verdachte op enige manier betrokken was bij de hennepkwekerij in het door hem onderverhuurde pand, ook niet dat hij op enigerlei wijze op de hoogte was van het bestaan ervan en evenmin dat hij beschikte overeen sleutel en dus toegang had tot de woning, terwijl wel is gebleken dat hij ruim voor de bewezen verklaarde periode maar een keer bij de woning is geweest. Aldus blijkt uit de bewijsvoering van het hof niet dat de verdachte de feitelijke macht over de aangetroffen hennepplanten had. Het enkele feit dat de verdachte in het verleden herhaaldelijk is veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep en dat hij wist dat zijn onderhuurder zich met illegale activiteiten kon bezighouden, is onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte de feitelijke macht kon uitoefenen over dehennepplanten in het door hem onderverhuurde pand, in de zin dat hij daarover kon beschikken. Zie de conclusie van de A-G.