Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/691 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor aquacultuurinrichtingen en vervoerders van waterdieren
Bijlage I Voorwaarden voor de erkenning van aquacultuurinrichtingen zoals bedoeld in deel II, titel I, hoofdstuk 2
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2020
- Bronpublicatie:
30-01-2020, PbEU 2020, L 174 (uitgifte: 03-06-2020, regelingnummer: 2020/691)
- Inwerkingtreding
23-06-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-01-2020, PbEU 2020, L 174 (uitgifte: 03-06-2020, regelingnummer: 2020/691)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Veehouderij
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel 1. Voorwaarden voor de erkenning van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren worden gehouden om daarvandaan levend of als producten van aquacultuurdierlijke oorsprong te worden verplaatst als bedoeld in artikel 7
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen voor aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren worden gehouden om daarvandaan levend of als producten van aquacultuurdierlijke oorsprong te worden verplaatst, als bedoeld in artikel 7, onder b), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten moeten een biobeveiligingsplan uitvoeren overeenkomstig artikel 5, waarin met het volgende rekening moet zijn gehouden:
- i)
op kritieke locaties in de aquacultuurinrichting moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
wanneer de volgende functionele eenheden in dezelfde aquacultuurinrichting aanwezig zijn, moeten zij door passende hygiënesluizen van elkaar gescheiden worden:
- —
broederijeenheden,
- —
mesteenheden,
- —
verwerkingseenheden,
- —
verzendingscentrum;
- iii)
de aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iv)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden gevolgd;
- v)
indien bezoek aan de aquacultuurinrichting een ziekterisico vormt, moeten bezoekers ofwel:
- —
de/het in de aquacultuurinrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de aquacultuurinrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- vi)
dode dieren moeten uit alle productie-eenheden worden weggehaald met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt maar die gezien de gebruikte productiemethode praktisch haalbaar is, en moeten in overeenstemming met artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1) worden verwijderd;
- vii)
voor zover mogelijk, moet de uitrusting in de aquacultuurinrichting aan het einde van elke productiecyclus worden gereinigd en ontsmet;
- viii)
wanneer aquacultuurinrichtingen bevruchte eieren ontvangen uit andere inrichtingen, moeten deze eieren, voor zover biologisch haalbaar, bij aankomst op passende wijze worden ontsmet en moet alle verpakking op een bioveilige wijze worden ontsmet of verwijderd;
- ix)
de reinigings- en ontsmettingsgegevens van de vervoerders moeten worden geverifieerd voordat er waterdieren in de aquacultuurinrichting worden geladen of gelost;
- b)
de exploitanten wijzen een met naam genoemde persoon aan als verantwoordelijke voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de aquacultuurinrichting, aan wie ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 7, onder c), zijn als volgt:
- a)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting onder passende omstandigheden gehouden kunnen worden;
- b)
de aquacultuurinrichting moet goede hygiënische normen handhaven en een adequaat gezondheidstoezicht mogelijk maken;
- c)
voor zover mogelijk, moet(en) uitrusting en voorzieningen zijn vervaardigd van materiaal dat naar behoren kan worden gereinigd en ontsmet;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden en met de specifieke beperkingen op milieugebied van de aquacultuurinrichting;
- e)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen.
Deel 2. Voorwaarden voor de erkenning van groepen aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren worden gehouden om daarvandaan levend of als producten van aquacultuurdierlijke oorsprong te worden verplaatst als bedoeld in artikel 8
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van groepen aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren worden gehouden om daarvan te worden verplaatst als bedoeld in artikel 8, onder b), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren overeenkomstig artikel 5 een biobeveiligingsplan uit bij het opstellen waarvan zij rekening moeten hebben gehouden met:
- i)
op kritieke locaties in elke aquacultuurinrichting van de groep moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
wanneer de volgende functionele eenheden in dezelfde aquacultuurinrichting aanwezig zijn, moeten zij worden gescheiden door passende hygiënesluizen:
- —
broederijeenheden,
- —
mesteenheden,
- —
verwerkingseenheden,
- —
verzendingscentrum;
- iii)
elke aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iv)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden gevolgd;
- v)
indien bezoek aan de aquacultuurinrichting een ziekterisico vormt, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in elke aquacultuurinrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, dan wel
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de aquacultuurinrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- vi)
dode aquacultuurdieren moeten uit alle productie-eenheden worden weggehaald met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt maar die gezien de gebruikte productiemethode praktisch haalbaar is, en in overeenstemming met artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd;
- vii)
voor zover mogelijk, moet de uitrusting in elke aquacultuurinrichting aan het einde van elke productiecyclus worden gereinigd en ontsmet;
- viii)
wanneer aquacultuurinrichtingen bevruchte eieren ontvangen uit andere inrichtingen, moeten deze eieren, voor zover biologisch haalbaar, bij aankomst op passende wijze worden ontsmet en moet alle verpakking op een bioveilige wijze worden ontsmet of verwijderd;
- ix)
de reinigings- en ontsmettingsgegevens van de vervoerders moeten worden geverifieerd voordat er aquacultuurdieren in de aquacultuurinrichting worden geladen of gelost;
- b)
de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de in het biobeveiligingsplan vastgestelde maatregelen berust bij:
- i)
de exploitant van elke individuele aquacultuurinrichting in een groep aquacultuurinrichtingen die overeenkomstig artikel 177, onder a), van Verordening (EU) 2016/429 is erkend;
- ii)
de exploitant van een groep aquacultuurinrichtingen die overeenkomstig artikel 177, onder b), van Verordening (EU) 2016/429 is erkend.
2
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van groepen aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 8, onder c), zijn als volgt:
- a)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de aquacultuurdieren in elke aquacultuurinrichting van de groep onder geschikte omstandigheden gehouden kunnen worden;
- b)
elke aquacultuurinrichting in de groep moet goede hygiënische normen handhaven en een adequaat gezondheidstoezicht mogelijk maken;
- c)
de uitrusting en voorzieningen in elke aquacultuurinrichting in de groep moet(en) vervaardigd zijn uit materiaal dat gemakkelijk kan worden gereinigd en ontsmet;
- d)
in elke aquacultuurinrichting van de groep moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden en met de specifieke beperkingen op milieugebied van de aquacultuurinrichting;
- e)
in elke aquacultuurinrichting van de groep moet er geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen.
Deel 3. Voorwaarden voor de erkenning van geconsigneerde aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 9
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen voor geconsigneerde aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 9, onder b), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in de geconsigneerde aquacultuurinrichting moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
wanneer verscheidene functionele eenheden in dezelfde geconsigneerde aquacultuurinrichting aanwezig zijn, moeten zij door hygiënesluizen gescheiden worden gehouden;
- iii)
de geconsigneerde aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iv)
bezoekers moeten de door de exploitant ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen;
- v)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen;
- vi)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd;
- vii)
de uitrusting in de geconsigneerde aquacultuurinrichting moet met een passende frequentie worden gereinigd en ontsmet;
- viii)
wanneer geconsigneerde aquacultuurinrichtingen bevruchte eieren uit andere bedrijven ontvangen, moeten deze eieren, voor zover biologisch haalbaar en niet in strijd met de onderzoekdoelstellingen, bij aankomst op passende wijze worden ontsmet en moet alle verpakking op een bioveilige wijze worden ontsmet of verwijderd;
- ix)
de reinigings- en ontsmettingsgegevens van de vervoerders moeten worden geverifieerd voordat er aquacultuurdieren in de inrichting worden geladen of gelost;
- b)
de exploitanten benoemen een met naam genoemde persoon die belast wordt met de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de geconsigneerde aquacultuurinrichting en aan wie ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften met betrekking tot bewakings- en controlemaatregelen van geconsigneerde aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 9, onder c), zijn als volgt:
- a)
er moet een ziektebewakingsplan worden uitgevoerd met gepaste controles van de aquacultuurdieren op zoönosen, die wordt aangepast aan het aantal en de soorten aquacultuurdieren die in de geconsigneerde aquacultuurinrichting aanwezig zijn en aan de epidemiologische situatie in en rond de geconsigneerde aquacultuurinrichting wat betreft de in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten;
- b)
aquacultuurdieren die ervan worden verdacht besmet te zijn met de verwekker van een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte, moeten klinische tests, laboratoriumtests of post-mortemtests ondergaan;
- c)
aquacultuurdieren worden gevaccineerd tegen en behandeld voor overdraagbare dierziekten, naargelang het geval.
3
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van geconsigneerde aquacultuurinrichtingen als bedoeld in artikel 9, onder d), zijn als volgt:
- a)
de grenzen van de geconsigneerde aquacultuurinrichtingen moeten duidelijk afgebakend zijn en er moet toezicht worden gehouden op de toegang van waterdieren en mensen tot de dierenvoorzieningen;
- b)
er moeten waar nodig geschikte voorzieningen beschikbaar zijn om uit andere inrichtingen binnengebrachte aquacultuurdieren in quarantaine te houden;
- c)
het moet mogelijk zijn aquacultuurdieren op passende manieren af te zonderen;
- d)
de tanks en andere opvangfaciliteiten moeten van een geschikte kwaliteit zijn en moeten zodanig zijn gebouwd dat:
- i)
er geen contact met waterdieren van buitenaf is en inspecties en eventuele behandelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;
- ii)
vloeren, muren en alle ander(e) materiaal of uitrusting gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;
- e)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de aquacultuurdieren in de geconsigneerde aquacultuurinrichting onder geschikte omstandigheden gehouden kunnen worden;
- f)
de geconsigneerde aquacultuurinrichting moet goede hygiënische normen handhaven en een adequaat gezondheidstoezicht mogelijk maken;
- g)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- h)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden;
- i)
er moet passende ontsmettingsuitrusting voorhanden zijn om te waarborgen dat al het afvalwater dat uit de geconsigneerde aquacultuurinrichting wordt geloosd, zodanig wordt behandeld dat alle besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten die aanwezig zijn, vóór de lozing volledig geïnactiveerd zijn.
Deel 4. Voorwaarden voor de erkenning van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen als bedoeld in artikel 11
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen als bedoeld in artikel 11, onder a), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren het biobeveiligingsplan van de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen overeenkomstig artikel 5 uit, waarbij ten minste rekening moet zijn gehouden met de volgende elementen wanneer dieren die met een in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte geïnfecteerd zijn, op het bedrijf worden geslacht of verwerkt:
- i)
bezoek aan de inrichting moet worden vermeden, maar wanneer bezoek onvermijdelijk is, moet dat onder toezicht gebeuren, en moet de exploitant zorgen voor beschermde kleding en schoeisel die/dat na gebruik veilig wordt verwijderd of gereinigd en ontsmet;
- ii)
het personeel van de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen moet werkkleding en -schoeisel dragen die/dat met een passende frequentie gereinigd en ontsmet moet worden;
- iii)
er moet een passend ontsmettingssysteem voorhanden zijn om te waarborgen dat afvalwater van de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen zodanig wordt behandeld dat alle aanwezige ziekteverwekkers worden geïnactiveerd voordat het water wordt geloosd;
- iv)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn om de inzameling en de passende verwijdering van dierlijke bijproducten te waarborgen; deze bijproducten worden verwerkt als materiaal van categorie 1 of categorie 2 overeenkomstig artikel 12 of artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- v)
de nodige reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden moeten vóór de aankomst van een nieuwe zending waterdieren voor verwerking zijn voltooid;
- vi)
er moeten passende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat alle vervoermiddelen en houders die worden gebruikt voor de levering van waterdieren aan een ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen worden gereinigd en ontsmet voordat zij de inrichting verlaten.
2
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van ziektebestrijdende inrichtingen voor aquatische levensmiddelen als bedoeld in artikel 11, onder b), zijn als volgt:
- a)
vloeren, muren en alle ander(e) materialen of uitrusting moeten gemakkelijk gereinigd en ontsmet kunnen worden;
- b)
er moet geschikte ontsmettingsuitrusting beschikbaar zijn om te waarborgen dat al het afvalwater dat uit de ziektebestrijdende inrichting voor aquatische levensmiddelen wordt geloosd, zodanig wordt behandeld dat alle besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten die aanwezig zijn, vóór de lozing volledig geïnactiveerd zijn;
- c)
voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen moet er geschikte uitrusting voorhanden zijn die verenigbaar is met de aard van de verrichte productiewerkzaamheden;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden.
Deel 5. Voorwaarden voor de erkenning van zuiveringscentra als bedoeld in artikel 12
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van zuiveringscentra als bedoeld in artikel 12, onder a), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in het zuiveringscentrum moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
het zuiveringscentrum moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig gereinigd en ontsmet wordt;
- iii)
inrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld;
- iv)
indien bezoek aan het zuiveringscentrum een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in het zuiveringscentrum ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij het zuiveringscentrum binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- v)
de uitrusting in het zuiveringscentrum moet aan het einde van de zuiveringscyclus worden gereinigd en ontsmet;
- vi)
afvalwater van het zuiveringscentrum mag niet zonder passende behandeling rechtstreeks worden geloosd in waterlichamen als daardoor de gezondheidsstatus van waterdieren ten aanzien van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten mogelijk in gevaar wordt gebracht.
2
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van zuiveringscentra als bedoeld in artikel 12, onder b), zijn als volgt:
- a)
het zuiveringscentrum moet goede hygiënische normen handhaven;
- b)
de uitrusting en voorzieningen moet(en) zijn gemaakt van materiaal dat naar behoren kan worden gereinigd en ontsmet;
- c)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden;
- e)
er moet geschikte ontsmettingsuitrusting voorhanden zijn om te waarborgen dat al het afvalwater dat uit het zuiveringscentrum wordt geloosd, voor zover nodig zodanig wordt behandeld dat alle besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten die aanwezig zijn, vóór de lozing geïnactiveerd zijn.
Deel 6. Voorwaarden voor de erkenning van verzendingscentra als bedoeld in artikel 13
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van verzendingscentra als bedoeld in artikel 13, onder a), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in het verzendingscentrum moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
het verzendingscentrum moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die uitsluitend ter plaatse worden gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iii)
inrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld;
- iv)
indien bezoek aan het verzendingscentrum een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in de inrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de inrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- v)
de uitrusting in het verzendingscentrum moet aan het einde van de verzendingshandeling worden gereinigd en ontsmet;
- vi)
afvalwater van het verzendingscentrum mag niet zonder passende behandeling rechtstreeks worden geloosd in waterlichamen als daardoor de gezondheidsstatus van waterdieren ten aanzien van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten mogelijk in gevaar wordt gebracht.
2
De voorschriften met betrekking tot de in artikel 13, onder b), bedoelde voorzieningen en uitrusting van verzendingscentra zijn als volgt:
- a)
het verzendingscentrum moet goede hygiënische normen handhaven;
- b)
de uitrusting en voorzieningen moet(en) zijn gemaakt van materiaal dat naar behoren kan worden gereinigd en ontsmet;
- c)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden;
- e)
er moet geschikte ontsmettingsuitrusting voorhanden zijn om te waarborgen dat het afvalwater dat uit het verzendingscentrum wordt geloosd, voor zover nodig zodanig wordt behandeld dat alle besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen of nieuwe ziekten die aanwezig zijn, vóór de lozing geïnactiveerd zijn.
Deel 7. Voorwaarden voor de erkenning van heruitzettingsgebieden als bedoeld in artikel 14
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen in heruitzettingsgebieden als bedoeld in artikel 14, onder a), zijn als volgt:
- a)
de exploitanten voeren het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in het heruitzettingsgebied moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
het heruitzettingsgebied moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iii)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld;
- iv)
indien bezoek aan het heruitzettingsgebied een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de bij het heruitzettingsgebied ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij het heruitzettingsgebied binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- v)
voor zover mogelijk, moet de uitrusting in het heruitzettingsgebied aan het eind van de zuiveringscyclus worden gereinigd en ontsmet.
2
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van heruitzettingsgebieden als bedoeld in artikel 14, onder b), zijn als volgt:
- a)
in het heruitzettingsgebied moeten de hygiënenormen zo goed mogelijk gehandhaafd worden;
- b)
voor zover mogelijk, moet(en) uitrusting en voorzieningen zijn vervaardigd van materiaal dat naar behoren kan worden gereinigd en ontsmet;
- c)
voor zover van toepassing, moet er geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden en met de specifieke beperkingen op milieugebied van het heruitzettingsgebied.
Deel 8. Voorwaarden voor de erkenning van quarantaine-inrichtingen als bedoeld in artikel 15
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen voor quarantaine-inrichtingen voor waterdieren als bedoeld in artikel 15, onder a), zijn als volgt:
- a)
de quarantaine-inrichting moet zich op een veilige afstand bevinden van andere quarantaine-inrichtingen, aquacultuurinrichtingen of groepen aquacultuurinrichtingen; welke afstand veilig is, wordt door de bevoegde autoriteit vastgesteld op basis van een risicobeoordeling waarin rekening wordt gehouden met de epidemiologie van de desbetreffende in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten;
- b)
de exploitant voert het in artikel 5 bedoelde biobeveiligingsplan uit, dat ten minste de volgende elementen moet omvatten:
- i)
op de in het biobeveiligingsplan aangegeven kritieke locaties moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
indien er zich meerdere quarantaine-eenheden in dezelfde quarantaine-inrichting bevinden, moeten maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zij epidemiologisch van elkaar gescheiden blijven;
- iii)
de quarantaine-inrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat regelmatig worden gereinigd en ontsmet;
- iv)
quarantaine-eenheden van dezelfde quarantaine-inrichting mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een geschikt protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld; inrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen;
- v)
alleen bevoegde personen mogen toegang tot het quarantaine-inrichting hebben;
- vi)
de personen die in de quarantaine-inrichting binnenkomen, moeten de aldaar verstrekte beschermende kleding en schoeisel dragen, die/dat na gebruik veilig moet worden verwijderd of gereinigd en ontsmet;
- vii)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en als materiaal van categorie 1 of categorie 2 overeenkomstig artikel 12 of artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 uit alle quarantaine-eenheden worden verwijderd;
- viii)
alle uitrusting in de quarantaine-inrichtingen moet aan het einde van elke quarantaineperiode worden gereinigd en ontsmet;
- ix)
de vereiste quarantaineperiode moet beginnen wanneer het laatste dier van de in quarantaine te plaatsen cohort in quarantaine wordt geplaatst;
- x)
aan het einde van de quarantaineperiode moeten alle dieren uit de quarantaine-eenheden worden weggehaald, moeten de quarantaine-eenheden worden gereinigd en ontsmet, en moeten zij ten minste zeven dagen diervrij worden gehouden voordat nieuwe waterdieren worden binnengebracht;
- xi)
er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om kruisbesmetting tussen inkomende en buitengaande zendingen waterdieren te voorkomen;
- xii)
dieren die uit de quarantaine-inrichting worden vrijgegeven, moeten voldoen aan de voorschriften van de Unie inzake de verplaatsing van aquacultuurdieren tussen lidstaten;
- c)
voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de quarantaine-inrichting moet er een met naam genoemde persoon als verantwoordelijke worden aangewezen, aan wie zo nodig ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften met betrekking tot de bewakings- en bestrijdingsmaatregelen voor quarantaine-inrichtingen voor aquacultuurdieren als bedoeld in artikel 15, onder b), zijn als volgt:
- a)
de omgevingsomstandigheden in de quarantaine-inrichting moeten gedurende de gehele quarantaineperiode bevorderlijk worden gehouden voor de klinische uitdrukking van de desbetreffende in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte;
- b)
alle aquacultuurdieren die tijdens de quarantaineperiode sterven of symptomen van ziekten vertonen, moeten klinisch worden gekeurd door een dierenarts en alle tests met monsters moeten in een daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium worden verricht;
- c)
vissen, weekdieren en schaaldieren van in de lijst opgenomen soorten moeten gedurende een periode van ten minste 90 dagen onder de omstandigheden van punt a) in quarantaine worden gehouden;
- d)
binnen een periode van 15 dagen na het verstrijken van de quarantaineperiode moeten monsters worden genomen van een aantal aquacultuurdieren waarmee de relevante ziekteverwekker met een betrouwbaarheid van 95 % kan worden opgespoord als de aangenomen prevalentie 2 % is. Deze aquacultuurdieren kunnen afkomstig zijn van de cohort die in quarantaine wordt gehouden of van verklikkeraquacultuurdieren die daarmee samen worden gehouden, gevoelig zijn voor de desbetreffende in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte en tijdens de quarantaineperiode als diagnosehulpmiddel worden gebruikt.
3
De voorschriften met betrekking tot voorzieningen en uitrusting van quarantaine-inrichtingen voor aquacultuurdieren als bedoeld in artikel 15, onder c), zijn als volgt:
- a)
de watervoorziening van de quarantaine-inrichting moet vrij zijn van verwekkers van de betrokken in de lijst opgenomen of nieuwe ziekte;
- b)
het afvalwater van de quarantaine-inrichting moet zodanig worden behandeld dat de besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten vóór de lozing worden geïnactiveerd;
- c)
het systeem voor de behandeling van afvalwater moet zijn voorzien van een faalveilig back-upmechanisme om de continue werking en de volledige inperking van de betrokken ziekteverwekker(s) te waarborgen;
- d)
de quarantaine-inrichtingen moeten duidelijk afgebakend zijn en de toegang van dieren en mensen moet worden gecontroleerd;
- e)
het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de veterinaire controles, moet beschikken over passend uitgeruste lokalen, met inbegrip van kleedkamers en douches, waar nodig;
- f)
voor zover nodig, moeten adequate middelen voor het afzonderen van aquacultuurdieren voorhanden zijn;
- g)
vloeren, wanden en alle ander(e) materialen of uitrusting moeten zo zijn geconstrueerd dat zij afdoende kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- h)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn voor de inzameling en passende verwijdering van de dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- i)
er worden passende maatregelen tegen roofdieren genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden;
- j)
het deel van de quarantaine-inrichting waarin de aquacultuurdieren zijn ondergebracht, moet van een geschikte kwaliteit zijn en zodanig zijn gebouwd dat het contact met het water en de dieren daarbuiten wordt voorkomen en dat de controles en de nodige houderijprocedures gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd.
Deel 9. Voorwaarden voor de erkenning van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen vectorsoorten afgezonderd worden gehouden totdat zij niet langer als vectorsoorten worden beschouwd als bedoeld in artikel 16
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen vectorsoorten afgezonderd worden gehouden tot het moment waarop zij niet langer als vectoren worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 16, onder a), zijn als volgt:
- a)
exploitanten voeren het in artikel 5 bedoelde biobeveiligingsplan uit, dat ten minste de volgende elementen moet bevatten:
- i)
op kritieke locaties in de aquacultuurinrichting moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
indien er meerdere isolatie-eenheden in dezelfde aquacultuurinrichting zijn, moeten passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zij epidemiologisch van elkaar gescheiden blijven;
- iii)
de aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iv)
isolatie-eenheden in dezelfde aquacultuurinrichting mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een geschikt protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld; inrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen;
- v)
alleen bevoegde personen mogen toegang tot het aquacultuurinrichting hebben;
- vi)
de personen die in de aquacultuurinrichting binnenkomen, moeten de aldaar ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, die/dat na gebruik veilig moet worden verwijderd of gereinigd en ontsmet;
- vii)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 uit alle productie-eenheden van de inrichting worden verwijderd;
- viii)
alle uitrusting in de aquacultuurinrichting of — indien de aquacultuurinrichting uit meer dan één isolatie-eenheid bestaat — in de desbetreffende isolatie-eenheid moet aan het einde van elke isolatieperiode worden gereinigd en ontsmet;
- ix)
de in punt 2 bedoelde isolatieperiode begint alleen wanneer het laatste dier van de cohort de aquacultuurinrichting wordt binnengebracht; wanneer er in de aquacultuurinrichting meerdere isolatie-eenheden zijn, gaat de isolatieperiode pas van start als het laatste dier van de cohort in de isolatie-eenheid wordt binnengebracht;
- x)
aan het einde van de isolatieperiode moeten alle dieren uit elke isolatie-eenheid in de aquacultuurinrichting worden gehaald en moeten de isolatie-eenheden worden gereinigd en ontsmet;
- xi)
er moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om kruisbesmetting tussen inkomende en buitengaande zendingen waterdieren te voorkomen;
- xii)
dieren die zijn vrijgegeven uit de aquacultuurinrichting waar de isolatieperiode is ondergaan, moeten voldoen aan de voorschriften voor verplaatsingen van waterdieren tussen de lidstaten;
- b)
de exploitanten zorgen ervoor dat er voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de quarantaine-inrichting een met naam genoemde persoon als verantwoordelijke wordt aangewezen, aan wie zo nodig ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften in verband met de bewakings- en bestrijdingsmaatregelen voor inrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen vectorsoorten afgezonderd worden gehouden totdat zij niet langer als vectoren worden beschouwd als bedoeld in artikel 16, onder b), zijn als volgt:
- a)
vissen, weekdieren en schaaldieren van in de lijst opgenomen soorten moeten gedurende ten minste 90 dagen afgezonderd worden gehouden;
- b)
alle aquacultuurdieren die tijdens de afzonderingsperiode van 90 dagen sterven of symptomen van ziekten vertonen, moeten klinisch worden gekeurd door een dierenarts en alle tests met monsters moeten in een daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium worden verricht.
3
De voorschriften met betrekking tot de voorzieningen en uitrusting van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren van in de lijst opgenomen vectorsoorten afgezonderd worden gehouden tot het moment waarop zij niet langer als vectoren worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 16, onder c), zijn als volgt:
- a)
er moeten voldoende middelen beschikbaar zijn om aquacultuurdieren afgezonderd te kunnen houden;
- b)
de watervoorziening van de aquacultuurinrichting moet vrij zijn van in de lijst opgenomen soorten en van de verwekkers van de betrokken in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten;
- c)
indien dit noodzakelijk is om de gezondheidsstatus van de ontvangende wateren niet in gevaar te brengen, moet het afvalwater van de aquacultuurinrichting zodanig worden behandeld dat alle besmettelijke verwekkers van in de lijst opgenomen en nieuwe ziekten vóór de lozing worden geïnactiveerd;
- d)
de toegang van dieren tot de aquacultuurinrichting geschiedt onder toezicht;
- e)
de vloeren, wanden en alle ander(e) materialen of uitrusting zodanig zijn geconstrueerd dat zij afdoende kunnen worden gereinigd en ontsmet;
- f)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn voor de inzameling en passende verwijdering van dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
- g)
er worden passende maatregelen tegen roofdieren genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden.
Deel 10. Voorwaarden voor erkenning van aquacultuurinrichtingen die gesloten installaties zijn waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden worden gehouden, als bedoeld in artikel 17
1
De vereisten met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden worden gehouden in gesloten installaties die vanwege hun verplaatsingspatronen een significant ziekterisico opleveren als bedoeld in artikel 17, zijn als volgt:
- a)
de exploitant voert het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in de inrichting moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
de aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat uitsluitend ter plaatse wordt gebruikt en regelmatig wordt gereinigd en ontsmet;
- iii)
indien bezoek aan de aquacultuurinrichting een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in de aquacultuurinrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de aquacultuurinrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- iv)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 uit alle productie-eenheden worden verwijderd;
- b)
voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de aquacultuurinrichting moet er een met naam genoemde persoon als verantwoordelijke worden aangewezen, aan wie zo nodig ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De vereisten met betrekking tot de voorzieningen en uitrusting van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden worden gehouden in gesloten installaties die vanwege hun verplaatsingspatronen een significant ziekterisico opleveren als bedoeld in artikel 17, onder c), zijn als volgt:
- a)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de dieren in de inrichting onder geschikte omstandigheden gehouden kunnen worden;
- b)
de aquacultuurinrichting moet goede hygiënische normen handhaven en gezondheidstoezicht mogelijk maken;
- c)
de uitrusting en voorzieningen moet(en) zijn vervaardigd van materiaal dat gemakkelijk kan worden gereinigd en ontsmet;
- d)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- e)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden;
- f)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn voor de inzameling en passende verwijdering van de dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Deel 11. Voorwaarden voor erkenning van aquacultuurinrichtingen die open installaties zijn waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden worden gehouden, als bedoeld in artikel 18
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden in open installaties worden gehouden als bedoeld in artikel 18, onder b), zijn als volgt:
- a)
de exploitant voert het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
op kritieke locaties in de aquacultuurinrichting moeten ontsmettingspunten worden geïnstalleerd;
- ii)
wanneer er in een enkele aquacultuurinrichting meerdere functionele eenheden zijn, moeten zij door passende hygiënesluizen van elkaar gescheiden worden gehouden;
- iii)
de aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat regelmatig worden gereinigd en ontsmet;
- iv)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld;
- v)
indien bezoek aan de aquacultuurinrichting een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in de aquacultuurinrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de aquacultuurinrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- vi)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 uit alle productie-eenheden worden verwijderd;
- vii)
voor zover mogelijk, moet de uitrusting in de aquacultuurinrichting aan het einde van elke productiecyclus worden gereinigd en ontsmet;
- viii)
de reinigings- en ontsmettingsgegevens van de vervoerders moeten worden geverifieerd voordat er dieren in de aquacultuurinrichting worden geladen of gelost;
- b)
de exploitanten zorgen ervoor dat er voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de quarantaine-inrichting een met naam genoemde persoon als verantwoordelijke wordt aangewezen, aan wie zo nodig ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften met betrekking tot de voorzieningen en uitrusting van aquacultuurinrichtingen waar aquacultuurdieren voor sierdoeleinden in open installaties worden gehouden als bedoeld in artikel 18, onder c), zijn als volgt:
- a)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de dieren in de aquacultuurinrichting onder geschikte omstandigheden gehouden kunnen worden;
- b)
de inrichting moet goede hygiënische normen handhaven en een adequaat gezondheidstoezicht mogelijk maken;
- c)
voor zover mogelijk, moet(en) uitrusting en voorzieningen zijn vervaardigd van materiaal dat naar behoren kan worden gereinigd en ontsmet;
- d)
er moeten passende maatregelen tegen roofdieren worden genomen, rekening houdend met het risico dat deze roofdieren ziekten verspreiden en met de specifieke beperkingen op milieugebied van de aquacultuurinrichting;
- e)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen, de uitrusting en de vervoermiddelen;
- f)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn voor de inzameling en passende verwijdering van dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Deel 12. Voorwaarden voor de erkenning van vaartuigen of andere mobiele ruimten waar aquacultuurdieren tijdelijk worden gehouden om te worden behandeld of om een andere houderijprocedure te ondergaan als bedoeld in artikel 19
1
De voorschriften met betrekking tot de biobeveiligingsmaatregelen van vaartuigen of andere mobiele ruimten waar aquacultuurdieren tijdelijk worden gehouden om te worden behandeld of een andere houderijprocedure te ondergaan als bedoeld in artikel 19, onder a), zijn als volgt:
- a)
de exploitant voert het biobeveiligingsplan uit overeenkomstig artikel 5, waarin rekening moet zijn gehouden met het volgende:
- i)
vaartuigen en mobiele ruimten en alle uitrusting die tijdens het behandelingsproces wordt gebruikt, moeten na afloop van een behandeling worden gereinigd en ontsmet, voordat zij naar een andere aquacultuurinrichting worden verplaatst;
- ii)
de aquacultuurinrichting moet beschikken over werkkleding en -schoeisel voor het personeel die/dat regelmatig worden gereinigd en ontsmet;
- iii)
aquacultuurinrichtingen mogen uitrusting niet aan elkaar uitlenen, maar waar dit onvermijdelijk is, moet een passend protocol voor het reinigen en ontsmetten van de uitrusting worden ingesteld, en moeten bewijzen van de uitvoering hiervan worden bijgehouden;
- iv)
indien bezoek aan de aquacultuurinrichting een risico vormt voor de verspreiding van ziekten, moeten bezoekers ofwel:
- —
de in de aquacultuurinrichting ter beschikking gestelde beschermende kleding en schoeisel dragen, of
- —
alle beschermend(e) kleding die en schoeisel dat zij de aquacultuurinrichting binnenbrengen, bij aankomst reinigen en ontsmetten, en in het geval van niet-wegwerpkleding en -schoeisel, bij vertrek;
- v)
de oorzaak van alle tijdens een behandeling optredende sterftegevallen moet worden geregistreerd en dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt maar die gezien het behandelingsschema van de desbetreffende aquacultuurdieren praktisch haalbaar is uit de aquacultuurinrichting worden weggehaald;
- vi)
dode dieren moeten met een frequentie die de besmettingsdruk tot een minimum beperkt worden weggehaald en overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 worden verwijderd;
- b)
de exploitanten zorgen ervoor dat er voor de uitvoering van het biobeveiligingsplan voor de inrichting een met naam genoemde persoon als verantwoordelijke wordt aangewezen, aan wie zo nodig ander personeel rapporteert in verband met biobeveiliging.
2
De voorschriften met betrekking tot de voorzieningen en uitrusting van vaartuigen of andere mobiele ruimten waar aquacultuurdieren tijdelijk worden gehouden om te worden behandeld of een andere houderijprocedure te ondergaan als bedoeld in artikel 19, onder b), zijn als volgt:
- a)
de beschikbare uitrusting en voorzieningen moet(en) van dien aard zijn dat de aquacultuurdieren in de inrichting onder geschikte omstandigheden gehouden kunnen worden;
- b)
voor zover mogelijk, moet(en) uitrusting en voorzieningen zijn vervaardigd van materiaal dat gemakkelijk kan worden gereinigd en ontsmet;
- c)
er moet geschikte uitrusting voorhanden zijn voor het reinigen en ontsmetten van de voorzieningen en uitrusting;
- d)
wanneer geautomatiseerde reinigings- en ontsmettingssystemen worden gebruikt, moet de doelmatigheid ervan vóór het eerste gebruik ervan worden gevalideerd en vervolgens met passende frequenties;
- e)
er moet een geschikt systeem voorhanden zijn voor de inzameling en passende verwijdering van dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).