HR 8 oktober 1996, NJ 1997, 92.
HR (P-G), 22-06-2010, nr. S 09/02645
ECLI:NL:PHR:2010:BN0030
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
22-06-2010
- Zaaknummer
S 09/02645
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BN0030
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN0030, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 22‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN0030
Conclusie 22‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 24 juni 2009 ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof verbeurd verklaard respectievelijk teruggave gelast van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals omschreven in het bestreden arrest.
2.
Namens verdachte heeft mr. B.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel is gericht tegen de verbeurdverklaring van een vliegticket op naam van verdachte, twee instapkaarten op naam van verdachte, een simkaart van het merk telfort en een geldbedrag van € 2.000.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 7 oktober 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.’
5.
Het Hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
‘De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot die voorwerpen is begaan.’
6.
In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder gesteld dat het Hof niet (nader) heeft gemotiveerd hoe het door de verdachte gepleegde invoer van cocaïne is begaan met betrekking tot de simkaart en het geldbedrag van € 2.000. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep leidt de steller van het middel af dat de verdachte € 1.500 vooraf heeft gekregen voor het invoeren van cocaïne, maar dat kan niet leiden tot verbeurdverklaring van het gehele geldbedrag. Het resterende bedrag van € 500 was volgens verdachtes verklaring in eerste aanleg ‘eigen geld’ en geen beloning. Voorts voert de steller van het middel aan dat iedere feitelijke basis in het arrest, de aanvulling verkort arrest en het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de inbeslaggenomen simkaart ontbreekt.
7.
Indien de verbeurdverklaring wordt toegepast, dient de rechter in het vonnis of arrest vast te stellen dat aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Dat dient met voldoende precisie te gebeuren, zodat duidelijk is welke van de in art. 33a lid 1 sub a t/m f Sr genoemde gevallen de rechter op het oog heeft.
8.
Dat een vliegticket, instapkaarten en een simkaart voorwerpen zijn met betrekking tot welke invoer van cocaïne is begaan, kan ik met de steller van het middel niet volgen. Het zijn geen corpora delicti. Het komt mij voor dat enige relatie in de zin van artikel 33a, eerste lid, Sr met deze voorwerpen zich in het onderhavige geval niet laat denken. Het gaat hier om voorwerpen waarvan de inbeslagneming relevant kan zijn geweest voor de waarheidsvinding. Het middel legt voor deze voorwerpen dus de vinger op de zere plek en het zou denkbaar zijn dat de Hoge Raad hier zelf de knoop doorhakt: teruggave aan de verdachte. Die beslissing zal ik niet voorstellen omdat de zaak wordt gecompliceerd door het geldbedrag. Niet uitgesloten is dat een geldbedrag in het kader van een veroordeling ter zake van de Opiumwet op grond van artikel 33a, eerste lid, onder b Sr (corpus delicti) wordt verbeurdverklaard. Denk bijvoorbeeld aan het bedrijfskapitaal bij de handel (verkoop) in verdovende middelen.1. Hier gaat het echter niet om handel, maar om invoer. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat het geld een voorwerp vormt met betrekking tot welk de invoer is begaan. Nu in het arrest feitelijke vaststellingen over de herkomst van het geld ontbreken, is niet geheel uitgesloten dat zich enige andere relatie met de invoer laat denken. De slotsom moet daarom zijn dat het middel slaagt en tot terugwijzing moet worden beslist.
9.
Het middel is terecht voorgesteld.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de daarbij opgelegde straf, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof zodat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2010