ABRvS, 09-11-2016, nr. 201508033/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2987
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-11-2016
- Zaaknummer
201508033/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2987, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2016/3372
Uitspraak 09‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 december 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van [appellant] voor het hotel aan de [locatie 1] te Utrecht ingetrokken en bepaald dat hem gedurende een periode van zes maanden geen nieuwe exploitatievergunning zal worden verleend.
201508033/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [hotel], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 september 2015 in zaak nr. 15/1599 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2014 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van [appellant] voor het hotel aan de [locatie 1] te Utrecht ingetrokken en bepaald dat hem gedurende een periode van zes maanden geen nieuwe exploitatievergunning zal worden verleend.
Bij besluit van 26 februari 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J.C. Bindels, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Gangabisoensingh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] exploiteert een hotel aan de [locatie 1] (hierna: het hotel) en een hotel aan de [locatie 2]. Omdat in het hotel op het adres [locatie 1] geen receptie aanwezig is, heeft de burgemeester bij wijze van proef toegestaan dat het toezicht in dat hotel plaatsvindt door middel van camera’s waarvan de beelden in het hotel op het adres [locatie 2] moeten worden bekeken. Daarmee is een uitzondering gemaakt op het vereiste dat een leidinggevende fysiek in het hotel aanwezig is.
2. De burgemeester heeft aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in het hotel illegale prostitutie plaatsvond en dat dit een gevaar voor de openbare orde oplevert. Daarmee is de vrees gewettigd dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Daarnaast wordt door de negatieve invloed die van deze activiteiten op de omgeving uitgaat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze verstoord door de aanwezigheid van het hotel. Aldus doen zich gronden voor om de exploitatievergunning in te trekken. De burgemeester heeft er geen vertrouwen in dat met de maatregelen die [appellant] heeft voorgesteld de intrekkingsgronden kunnen worden weggenomen. Bij gevaar voor de openbare orde biedt artikel 3 van de Horecaverordening Utrecht 2013 geen ruimte voor een belangenafweging en dient de exploitatievergunning ingetrokken te worden. Daarnaast is hij op grond van de Handhavingsstrategie seksinrichtingen gehouden om een inrichting te sluiten als die zonder daartoe vereiste vergunning als seksinrichting wordt gebruikt, aldus de burgemeester in het in beroep bestreden besluit. Om de loop uit het hotel te halen, heeft de burgemeester bepaald dat aan [appellant] gedurende een periode van zes maanden geen exploitatievergunning zal worden verleend voor dit hotel, aldus staat het in het in beroep bestreden besluit.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vrees is gewettigd dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid. De in een handhavingsrapport neergelegde constatering van een dreigende houding van [persoon A], die zou behoren tot een groep bij illegale prostitutie betrokken Roemenen en die een inspecteur vlakbij het hotel indringend heeft aangekeken en twee keer op cynische toon "bedankt" heeft gezegd tegen die inspecteur is daartoe onvoldoende. Er is hem verder geen melding bekend van omwonenden over een verstoring van de openbare orde. Er moet een objectief gerechtvaardigde deugdelijke grond zijn om aan te kunnen nemen dat de vrees voor verstoring van de openbare orde gewettigd is. Een dergelijke deugdelijke grond ontbreekt in dit geval. Reeds het enkele voorkomen van illegale prostitutie levert volgens [appellant] geen grondslag op voor het intrekken van de exploitatievergunning. Prostitutie vanuit hotels komt overal voor. Onduldbare overlast doet zich daarbij nauwelijks voor, anders dan bij tippelzones, zoals volgens hem blijkt uit verscheidene onderzoeken naar illegale prostitutie en verschijnselen die daarmee gepaard gaan. De rechtbank heeft volgens [appellant] miskend dat de burgemeester ter motivering van zijn vrees voor verstoring van de openbare orde ten onrechte heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4246. De feiten en omstandigheden in die zaak verschillen volgens hem wezenlijk van die in deze zaak. In de uitspraak van 26 november 2014 vond in een club ruim twee jaar lang illegale prostitutie plaats, waarbij bijna alle gasten prostituees waren of bekend waren om hun betrokkenheid bij vrouwenhandel. Verder waren niet alleen de leidinggevenden bekend met en betrokken bij de illegale prostitutie, maar de exploitant was dat ook. Daarom was daar sprake van een illegale seksinrichting en mocht de burgemeester van Amsterdam in redelijkheid zwaarder gewicht toekennen aan het belang van het voorkómen van illegale prostitutie en de belangen van omwonenden dan aan de belangen van de exploitant van die club, aldus [appellant]. Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat de burgemeester zich ook ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het hotel op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van het hotel. Los van de vraag of de openbare orde is verstoord, moet die bij toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder f, ook op ontoelaatbare wijze zijn verstoord. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd dat daarvan in dit geval sprake is, aldus [appellant]. De burgemeester heeft volgens [appellant] daaraan enkel ten grondslag gelegd dat een inspecteur van de gemeente bij het maken van een afspraak met een vermoedelijke prostituee naar een adres nabij het hotel is gestuurd en daar is opgehaald en naar het hotel gebracht. Meldingen van overlast heeft de burgemeester niet genoemd.
3.1. De relevante regelgeving is weergegeven in een bijlage bij deze uitspraak.
3.2. De burgemeester heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd dat het hotel een voorgeschiedenis heeft in verband met illegale prostitutie en dat op 22 september 2014 bij de afdeling TMSI van de politie Midden-Nederland een anonieme melding is binnengekomen dat in het hotel aan de [locatie 1] illegale prostitutie zou plaatsvinden. Dit heeft tot observaties van het hotel door ambtenaren van de Afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving van de gemeente Utrecht geleid. In de daarvan opgemaakte bevindingenrapporten, die door de burgemeester zijn overgelegd, staat dat op 24 september 2014 een controle heeft plaatsgevonden bij het hotel op zowel [locatie 1] als op [locatie 2], waarbij is geconstateerd dat de camera’s van [locatie 1] niet bekeken werden op [locatie 2] door de dienstdoende leidinggevende en dat er in het geheel niet was ingelogd op het systeem, zodat geen toezicht werd gehouden. Hiervoor was [appellant] reeds eerder bij brief van 8 april 2014 gewaarschuwd. Bij brief van 25 september 2014 is wederom een waarschuwing gegeven. Op 26 september 2014 is omstreeks 23.30 uur waargenomen dat de camera op de [locatie 1] geheel was weggedraaid, zodat er opnieuw geen toezicht vanaf de [locatie 2] werd gehouden. Met toestemming van [appellant] hebben inspecteurs van de Afdeling Toezicht en Handhaving camerabeelden teruggekeken van de week van 22 tot 28 september, waarbij deze beelden niet geheel zijn uitgelezen, maar slechts sporadisch bekeken. Waargenomen is dat een schaars geklede dame de voordeur van het hotel opende en contact onderhield met een man met een Oost-Europees uiterlijk die zich voor het hotel ophield. Waargenomen is verder dat er een andere man naar het hotel kwam, die ongeveer een half uur in het hotel is gebleven en dat een man met wie de vrouw in het hotel leek te verblijven vertrok vlak nadat de andere man het pand betrad en enkele minuten nadat de andere man weer vertrok het hotel weer binnenkwam. Op 29 september 2014 is een observatie uitgevoerd door een inspecteur buiten het hotel, waarbij deze waarnam dat hij in de gaten werd gehouden door mannen die reden in een auto met Roemeens kenteken en die zich in en rondom het hotel ophielden. Op 18 oktober 2014 hebben inspecteurs op de website www.kinky.nl een advertentie gezien van een dame die adverteerde onder de [werknaam], waarbij de inspecteurs op de foto’s de achtergrond van het hotel herkenden. Vervolgens heeft een van de inspecteurs een afspraak in het Engels gemaakt via de telefoon, hij ontving daarop een sms met daarin het adres [locatie 3]. Na aankomst op dat adres heeft de inspecteur de vrouw om 21.26 uur een sms-bericht gestuurd dat hij was gearriveerd en hij kreeg gelijk een berichtje terug dat zij na 5 minuten zou bellen. Terwijl hij voor het pand stond te wachten, zag hij dat iemand hem vanaf een kamer op de 2e etage van het hotel observeerde. Omstreeks 21.30 uur arriveerde er een auto waaruit een vrouw stapte, die de zij-ingang van het hotel inliep. Vervolgens werd hij gebeld door [werknaam] dat hij naar binnen kon komen. Hij liep de toegangstrap op om bij de woning [locatie 3] te komen toen hij zag dat een dame de trap opkwam, die hem vroeg met haar mee te lopen. Hij is met haar meegelopen naar de zij-ingang van het hotel en zij bevestigde dat zij degene was met wie hij de afspraak had gemaakt. Daarna betraden ook collega’s van de inspecteur het hotel en hebben zij zich bekend gemaakt. In het bevindingenrapport, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend op 22 oktober 2014 door de rapporteur/verbalisant 6035618-0, Inspecteur Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving, gemeente Utrecht, taakaccent prostitutie, staat het volgende:
" Op 18 oktober 2014 zag ik dat omstreeks 21.32 uur collega 6041200, die vlak daarvoor contact had gehad met [werknaam], de trap opliep naar [locatie 3]. Ik ben met twee collega’s direct achter hem aangelopen en zag op de parkeerplaats voor [locatie 3] een blauwe Audi stationwagen staan met kenteken […]. Ik herkende deze Audi van een eerdere controle inzake illegale prostitutie op het adres van XXXX te Utrecht. De bestuurder van deze auto was ten tijde van de controle op de XXXXX [persoon A], geboren op 09-06-1979 te Roemenië. Ik zag dat er een dame aankwam de trap op en hoorde haar tegen mijn collega zeggen in het Engels dat hij mee kon komen. Ik zag dat zij hem meenam naar de ingang van het hotel. Ik zag dat zij het hotel inliepen en ben direct met mijn collega’s er achteraan gelopen. Ik ben met de dame die zich had voorgesteld als [werknaam] meegelopen, heb mij aan haar gelegitimeerd en gevraagd haar hotelkamer open te maken. Ik zag dat er tijdens dit kort gesprekje een man uit de kamer kwam lopen. Ik heb haar gevraagd of zij Engels of Nederlands sprak waarop zij ontkennend antwoordde. Ik heb vervolgens contact gezocht met het Tolk en Vertaal Centrum Nederland en gevraagd om een Roemeense tolk. Toen de verbinding tot stand was gekomen heb ik een gesprek gevoerd met de dame, die zich aan mij legitimeerde met een Roemeense identiteitskaart met nummer (…). Ik las hierop dat het [persoon B] betrof, geboren 24-08-1982 te Galati in Roemenië. Ambtshalve was mij bekend dat deze dame samen met [persoon A] en twee andere eerder gecontroleerde dames was aangetroffen op de XXXXXX te Utrecht, alwaar illegale prostitutie plaatsvond. Op mijn daartoe strekkende vragen antwoordde [persoon B] mij : Ik heb deze kamer gehuurd. Ik verblijf hier met mijn man [persoon A]. De man die hier net uit de kamer kwam is een vriend van mijn man. Ik werd net hierheen gebracht met de blauwe Audi van mijn vriend. De man die reed is [persoon A] en hij is mijn man. Mijn vorige klant was escort, dus ben ik bij de klant thuis geweest. Mijn werknaam is [werknaam]. (…) U heeft gelijk dat de foto’s op kinky.nl hier gemaakt zijn. (…) Ik huur deze kamer sinds een week. Ik heb wel eerder in dit hotel gezeten. (…) Ik heb inderdaad al een aantal dagen op deze kamer gewerkt. Ik doe zowel escort als ontvangst. De "klant " had ik inderdaad meegenomen naar deze kamer. (…)
Ik, verbalisant, ben vervolgens naar de [locatie 2] gelopen, alwaar mijn collega’s de bezettingslijsten van de kamers controleerden. Toen ik [locatie 2] binnenkwam zag ik een man die ik herkende als [appellant], eigenaar van het hotel. (…) Ik heb hem medegedeeld dat wij illegale prostitutie hebben geconstateerd. (…) Ik hoorde hem hierop zeggen, of in woorden van gelijke strekking: "We doen erg ons best. Ik heb hier weer een briefje liggen met een naam die ik ga afbellen. Ik hoorde van mijn werknemer dat dit mogelijk een prostituee is. Ik bedoel inderdaad die Bulgaarse werknemer. Hij kent mensen in zijn omgeving die dat weten of waar hij het van hoort." (…).
Ik verbalisant ben vervolgens samen met collega’s vertrokken van de locatie voordat de politieambtenaren vertrokken. Dit vertrek voordat de politieambtenaren vertrokken hebben wij bewust gedaan, gezien de intimiderende houding van [persoon A], die wij als dreigend ervaarden. (…) Uit de gastenlijst blijkt dat de betreffende kamer waar de prostitutie plaatsvond niet op de gastenlijst stond. De kamer, kamer 4, stond als buiten gebruik."
3.3. [appellant] heeft de hiervoor weergegeven bevindingen niet weersproken. Ook heeft [appellant] de constatering dat het cameratoezicht niet functioneerde en dat hij of een medewerker van hem de camerabeelden niet of nauwelijks bekeek, niet weersproken. Gelet op deze bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, heeft de burgemeester mogen aannemen dat het hier om verborgen hotelprostitutie ging in de illegale sector.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester voorts aansluiting kunnen zoeken bij de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014, waarin is overwogen dat de burgemeester in die zaak het standpunt mocht innemen dat illegale prostitutie een gevaar oplevert voor de openbare orde. De omstandigheden die [appellant] noemt die aan die uitspraak ten grondslag zijn gelegd, zijn daaraan ten grondslag gelegd hetzij ter motivering van het oordeel dat zich illegale prostitutie voordeed in de desbetreffende inrichting, hetzij ter motivering van het oordeel dat de burgemeester van Amsterdam zich op het standpunt mocht stellen dat aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van die inrichting betrokken was bij of ernstige nalatigheid kon worden verweten over de activiteiten die in of vanuit de inrichting een ernstig gevaar opleverden voor de openbare orde of een bedreiging vormden voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Betrokkenheid of ernstige nalatigheid waren in die zaak aan de orde, omdat deze volgens de verordening die in die zaak van toepassing was een vereiste vormden voor het ontstaan van de bevoegdheid tot intrekking van een vergunning. Dat is hier niet het geval, gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Horecaverordening. Nu in dit geval de concrete bevindingen als zodanig niet zijn betwist, heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning voor het hotel gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande dan ook terecht overwogen dat de burgemeester zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014 op het standpunt mocht stellen dat de illegale prostitutie in het hotel een gevaar opleverde voor de openbare orde of veiligheid. Daarbij heeft de rechtbank mogen betrekken dat illegale prostitutie andere vormen van criminaliteit kan aantrekken.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de exploitatievergunning mocht intrekken, want de intrekking is disproportioneel en onevenredig. Het is lastig om prostituees te herkennen en hotelprostitutie is een wijdverbreid fenomeen dat zich wereldwijd voordoet en in veel, zo niet alle, hotels plaatsvindt. Hotelprostitutie is dan ook lastig te voorkomen.
De rechtbank heeft volgens [appellant] verder miskend dat de burgemeester ten onrechte toepassing heeft gegeven aan zijn beleid vervat in de Handhavingsstrategie seksinrichtingen en met toepassing daarvan direct tot intrekking van de exploitatievergunning is overgegaan. Het hotel is geen seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1, aanhef en onder c, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (hierna: APV). De burgemeester had dan ook volgens hem de Handhavingstrategie horeca moeten toepassen, volgens welke bij een eerste overtreding moet worden gewaarschuwd en pas bij een volgende overtreding tot intrekking wordt overgegaan.
4.1. Artikel 11, eerste lid, van de Horecaverordening schrijft dwingend voor wanneer de burgemeester een exploitatievergunning moet intrekken. Daarbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging. Nu hiervoor onder 3.3 reeds is overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de vrees is gewettigd dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning voor het hotel gevaar oplevert voor de openbare orde, was de burgemeester gehouden de exploitatievergunning in te trekken.
Nu het voorgaande reeds voldoende grond vormt voor de intrekking van de exploitatievergunning, zal de Afdeling niet ingaan op de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat het hotel een seksinrichting is als bedoeld in artikel 3:1, aanhef en onder c, van de APV en de Handhavingsstrategie seksinrichtingen aan de intrekking ten grondslag mocht leggen.
Het betoog faalt.
5. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester de exploitatievergunning niet had mogen intrekken, omdat het hotel anders wordt behandeld dan andere hotels. De burgemeester informeert andere hotels wanneer hij een melding ontvangt van illegale prostitutie, zodat zij maatregelen daartegen kunnen nemen. In dit geval is de burgemeester meteen tot handhaving overgegaan. Daarmee handelde de burgemeester in strijd met het verbod op willekeur. Ook heeft de burgemeester bij hem het vertrouwen gewekt dat hij bij een enkel geval van illegale prostitutie in het hotel niet handhavend zou optreden, aldus [appellant]. Dat was onderdeel van de afspraken die hij in februari 2014 met de burgemeester heeft gemaakt. Nu er slechts een geval van een voornemen tot illegale prostitutie was, had de burgemeester de exploitatievergunning niet mogen intrekken.
5.1. [appellant] heeft niet met nader bewijs aannemelijk gemaakt dat andere hotels worden gewaarschuwd in geval de burgemeester vaststelt dat in die hotels illegale prostitutie plaatsvindt. Evenmin heeft hij het bestaan van de gestelde afspraak met nader bewijs aannemelijk gemaakt, zodat aan het betoog in zoverre voorbij wordt gegaan.
De burgemeester heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij na een melding van illegale prostitutie een onderzoek begint tegen een hotel, omdat hij slechts een beperkte handhavingscapaciteit heeft. Daaruit volgt niet dat de burgemeester handelt in strijd met het verbod op willekeur, omdat een melding op zichzelf geen willekeur oplevert en niet de melding leidt tot handhavend optreden, maar de uitkomsten van het onderzoek dat de burgemeester heeft ingesteld na de melding. Dat [appellant] in dit geval betwist dat een melding over zijn hotel bestaat, is niet van belang, omdat ook als de burgemeester geen melding zou hebben ontvangen hij nog steeds bevoegd zou zijn om te controleren of in het hotel of een ander hotel illegale prostitutie plaatsvindt. Hier komt bij dat het hotel in het verleden ook in verband is gebracht met illegale prostitutie, waarvan [appellant] ook op de hoogte was. Dat de burgemeester bij het houden van toezicht extra aandacht besteedde aan het hotel, is daarom niet willekeurig.
Het betoog faalt.
6. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bepaling dat hem voor het hotel voor zes maanden geen exploitatievergunning zal worden verleend, niet onredelijk is. De rechtbank heeft miskend dat hem voor vijf jaar niet zo’n vergunning zal worden verleend.
6.1. De burgemeester heeft in zijn besluit van 8 december 2014 bepaald dat hij [appellant] voor dit hotel gedurende zes maanden geen nieuwe exploitatievergunning zal verlenen. Dat besluit is bij het in beroep bestreden besluit gehandhaafd, zodat het betoog op een onjuiste grondslag berust. Dat de burgemeester het beleid voert dat hij in gevallen als deze vijf jaar lang weigert een nieuwe vergunning te verlenen, zoals [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Hij zal daarvoor een nieuwe vergunning moeten aanvragen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016
622.
BIJLAGE
Horecaverordening Utrecht 2013
Artikel 10 Weigeringgronden
1. De burgemeester weigert de exploitatievergunning:
a. indien de exploitatie of vestiging van een horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of daarmee gelijk te stellen regelingen;
b. indien niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 7;
c. indien voor het horecabedrijf een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist en deze is geweigerd;
d. indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;
e. bij toepassing van het bepaalde onder d. houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of in andere horecabedrijven;
f. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid weigert de burgemeester de exploitatievergunning voor een bij het horecabedrijf behorend terras dat op de openbare weg is gelegen, indien dat terras niet voldoet aan het bepaalde in het bij deze verordening behorende Terrassenreglement.
3. Voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 11, eerste lid, onder e. of f., is ingetrokken, kan worden bepaald, dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar wordt geweigerd.
Artikel 11 Intrekkinggronden
1. De burgemeester trekt de exploitatievergunning in, indien:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, waardoor op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. niet langer wordt voldaan aan de in artikel 7 gestelde eisen;
c. voor het horecabedrijf een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist en deze is ingetrokken;
d. er persoon leidinggevende is geworden en deze niet op grond van artikel 14a is gemeld;
e. zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
f. de openbare orde, veiligheid of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf.
g. het horecabedrijf is gewijzigd zonder voorafgaande melding aan de burgemeester als bedoeld in artikel 9.
2. De burgemeester kan een exploitatievergunning intrekken, indien:
a. gehandeld wordt in strijd met enig bij of krachtens deze verordening of de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gegeven voorschrift of beperking;
b. gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze verordening;
c. de omstandigheden of inzichten zodanig zijn gewijzigd, dat de exploitatievergunning, indien zij thans was aangevraagd, zou zijn geweigerd;
d. de houder daarom verzoekt;
e. een vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 14a om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 14a, zesde lid.