Kamer voor het Notariaat Amsterdam, 29-08-2017, nr. 632883/NT 17-57
ECLI:NL:TNORAMS:2017:27
- Instantie
Kamer voor het Notariaat Amsterdam
- Datum
29-08-2017
- Magistraten
Mrs. N.C.H. Blankevoort, T.H. van Voorst Vader, J.H.M. Erkamp, E.H. Huisman, N.T. Vink
- Zaaknummer
632883/NT 17-57
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:TNORAMS:2017:27, Uitspraak, Kamer voor het Notariaat Amsterdam, 29‑08‑2017
Uitspraak 29‑08‑2017
Mrs. N.C.H. Blankevoort, T.H. van Voorst Vader, J.H.M. Erkamp, E.H. Huisman, N.T. Vink
Partij(en)
Beslissing in de zaak onder nummer van: 632883/NT 17–57
WRAKINGSKAMER VAN DE KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM
Beslissing van 29 augustus 2017 op het schriftelijk verzoek met nummer 632883/NT 17–57 van:
[Verzoeker]
domicilie kiezende te [woonplaats],
verzoeker,
kennelijk strekkende tot herziening van de beslissing van de wrakingskamer van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam van 24 februari 2017 in de zaak met nummers 618440/NT 16–73 en 618443/NT 16–74.
1. De voorgeschiedenis, de loop van de procedure en het standpunt van verzoeker
Op 24 februari 2017 heeft de wrakingskamer van de kamer voor het notariaat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam en het verzoek tot wraking van de voorzitter en leden van de kamer, bestaande uit mrs. W.S.J. Thijs, A.H. Schotman, A.M.J.M. Ploumen, Ch.F. Tasseron en W.R. Bruinink, afgewezen.
Bij deze uitspraak van 24 februari 2017 (hierna: de wrakingsbeslissing) was mr. P.J. van Veen (hierna: mr. Van Veen) als lid van de wrakingskamer betrokken. Bij e-mailbericht van 23 juli 2017 heeft verzoeker om herziening van de wrakingsbeslissing verzocht. Hij voert daartoe aan dat mr. Van Veen onbevoegd was om deel uit te maken van de wrakingskamer.
2. De beoordeling
2.1
Vast staat dat mr. Van Veen op de datum van de uitspraak, 24 februari 2017, niet meer beschikte over de kwaliteit die hij op grond van artikel 94 lid 6 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) moest hebben om deel uit te maken van de kamer voor het notariaat, omdat hij per 1 februari 2017 voor de toepassing van artikel 94 lid 6 Wna geen inspecteur was in de zin van artikel 2, lid 3, onderdeel b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat mr. Van Veen geen ambtenaar (meer) was van een van de organisatieonderdelen zoals aangeduid in artikel 9a (oud) Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. Artikel 95 lid 1 Wna bepaalt dat het verlies van de vereiste kwaliteit van rechtswege leidt tot verlies van het lidmaatschap van de kamer. Daaruit volgt dat de beslissing mede genomen is door een persoon die hiertoe niet bevoegd was. Naar analogie van artikel 5 lid 3 van de Wet op de rechterlijke organisatie is de wrakingsbeslissing van 24 februari 2017 dus nietig.
De notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn beslissing van 30 mei 2017 (ECLI: NL: GHAMS: 2017: 1928) bepaald dat ‘nietigheid’ in dit geval niet hetzelfde betekent als ‘non-existent’. De wrakingskamer is van oordeel dat dit ook geldt met betrekking tot de nietigheid van de beslissing van de wrakingskamer waarvan thans herziening wordt gevraagd.
2.2
De vraag die de kamer dan ook dient te beantwoorden is of herziening kan worden gevraagd van de wrakingsbeslissing. De kamer is van oordeel dat een dergelijk verzoek niet kan worden ontvangen. Aan toepassing van het middel van herziening moeten zware eisen worden gesteld. Een herzieningsverzoek kan slechts leiden tot aantasting van een onherroepelijke einduitspraak op de grond dat op basis van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden, die dateren van vóór de uitspraak maar daarvoor niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn aan degene die herziening wenst en die het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere eindbeslissing zou zijn gekomen indien zij vóór de uitspraak bij de tuchtrechter bekend zouden zijn geweest. Het herzieningsverzoek kan dan ook geen betrekking hebben op een incidentele beslissing zoals de wrakingsbeslissing. Immers, zelfs indien de vordering tot herziening van de wrakingsbeslissing zou slagen, tast dat de eindbeslissing, die inmiddels onherroepelijk is geworden, niet aan. De rechtsmiddelen die de verzoeker ter beschikking zouden kunnen staan, zijn dan ook beperkt tot hoger beroep tegen de eindbeslissing van de kamer voor het notariaat of een daartegen gericht herzieningsverzoek indien het ernstige vermoeden gerechtvaardigd is dat deze anders zou hebben geluid als de kamer voor het notariaat ervan op de hoogte was geweest dat mr. Van Veen onbevoegd was.
2.4
Bij deze stand van zaken is de wrakingskamer van oordeel dat het herzieningsverzoek zich niet richt tegen een beslissing die voor herziening in aanmerking komt. Voor zover een behandeling van het verzoek ter zitting al zou zijn voorgeschreven — een wettelijk voorschrift ter zake ontbreekt — is onder deze omstandigheden, een dergelijke behandeling overbodig. Verzoeker zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
De kamer voor het notariaat:
- —
verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, T.H. van Voorst Vader, J.H.M. Erkamp, E.H. Huisman, en N.T. Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.