Rb. Amsterdam, 05-11-2010, nr. 08.579-F (faillissementsnummer)
ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7549
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
05-11-2010
- Zaaknummer
08.579-F (faillissementsnummer)
- LJN
BP7549
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7549, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 05‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2011/200
Uitspraak 05‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Verzet tegen uitdelingslijst als bedoeld in artikel 186 Faillissementswet, geen schorsing behandeling van het verzet, geen veroordeling in de proceskosten van curatoren
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR CIVIEL RECHT
Beschikking
Faillissementsnummer: 08.579-F
Beslissing op het door mr. G.H. Gispen en mr. M.A. Heijink, beiden advocaat te Amterdam, namens:
de vennootschap naar buitenlands recht
LANDSBANKI ISLANDS HF.,
statutair gevestigd te Reykjavik (IJsland),
- hierna te noemen: Landsbanki,
bij verzetschrift van 29 september 2010 gedaan verzet tegen de uitdelingslijst als bedoeld in artikel 186 van de Faillissementswet (hierna: Fw.), in het faillissement van:
de naamloze vennootschap
DE INDONESISCHE OVERZEESE BANK N.V.,
tevens handelend onder de namen: INDOVER BANK en INDOVER,
statutair gevestigd te Amsterdam,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nummer: 33115145,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam aan de Stadhouderskade 84,
hierna te noemen: gefailleerde.
Bij beschikking van deze rechtbank is de behandeling van het verzetschrift bepaald ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010 om 09:30 uur, alwaar zijn verschenen:
- mr. M.L.D. Akkaya, rechter-commissaris in voornoemd faillissement;
- mr. A. van Hees, curator in voornoemd faillissement;
- dhr. H.P. de Haan RA, curator in voornoemd faillissement;
- mevrouw mr. D. Roffel, kantoorgenote van mr. A. van Hees en advocaat te Amsterdam, raadsvrouwe van curatoren;
- mevrouw mr. M.A. Heijink, advocaat te Amsterdam, namens Landsbanki;
- mevrouw mr. E.J.A.M. Meeus, advocaat te Amsterdam, eveneens namens Landsbanki;
Ter openbare terechtzitting heeft direct voorafgaand aan de behandeling van het verzetschrift een verificatievergadering in dit faillissement plaatsgevonden. Een afschrift van het proces-verbaal van die verificatievergadering met bijlagen is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
1. Procesverloop
De rechtbank vangt na sluiting van de hiervoor genoemde verificatievergadering aan met de behandeling van het verzetschrift.
1.1.
Mr. Roffel en mr. Heijink leggen hun spreekaantekeningen, respectievelijk pleitaantekeningen over.
Afschriften daarvan worden als bijlage 2, respectievelijk bijlage 3 aan deze beschikking gehecht.
1.2.
De rechter-commissaris brengt ter terechtzitting zijn schriftelijk rapport uit, waarvan een afschrift als bijlage 4 aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
Op 20 september 2010 hebben curatoren in dit faillissement de tweede, tussentijdse, uitdelingslijst ter griffie van de rechtbank gedeponeerd.
2.2.
De door Landsbanki blijkens haar verzetschrift gepretendeerde schuldvordering op de gefailleerde van € 3.854.000,00 is een ten tijde van de deponering van deze uitdelingslijst nog niet geverifieerde schuldvordering.
2.3.
Op de ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010 voorafgaand aan de behandeling van dit verzet onder leiding van de rechter-commissaris gehouden verificatievergadering hebben curatoren de vordering betwist, heeft de rechter-commissaris, nadat hij kort een schikking heeft beproefd, de schuldvordering voorwaardelijk toegelaten en partijen vervolgens naar een door hem bepaalde terechtzitting van de rechtbank verwezen.
3. Beoordeling
3.1.
Het verzet is tijdig ingediend.
3.2.
Nu de schuldvordering van Landsbanki is geverifieerd en het verzetschrift tijdig is ingediend, kan het verzet in zoverre gegrond worden verklaard.
3.3.
Aangezien de schuldvordering van Landsbanki op de verificatievergadering door de rechter-commissaris voorwaardelijk is toegelaten dienen curatoren op de tweede uitdelingslijst de percentages van uitkering die zijn vastgesteld op de eerste en de tweede uitdelingslijst, respectievelijk 47% en 17%, op het gehele bedrag van de schuldvordering van Landsbanki te reserveren.
Curatoren hebben de rechtbank doen weten dat de boedel over voldoende middelen beschikt om thans aan die verplichting te voldoen met behoud van het uitkeringspercentage op de tweede uitdelingslijst.
De rechtbank zal daarom ook in zoverre het verzet gegrond verklaren en bepalen dat op de tweede uitdelingslijst wordt uitgetrokken voor de voorwaardelijk toegelaten schuldvordering van Landsbanki 64% van € 3.854.000,00, derhalve voor € 2.466.560,00.
3.4.
Daarmee is Landsbanki in dezelfde positie gebracht als andere crediteuren van Indover, wier schuldvordering of schuldvorderingen eerder zijn betwist en vervolgens voorwaardelijk zijn toegelaten als bedoeld in artikel 125 en 181 Fw.
3.5.
Landsbanki heeft desondanks gevraagd de behandeling van het verzet te schorsen totdat in de renvooiprocedure onherroepelijk is beslist.
Daartoe voert zij aan, samengevat, dat de na de hiervoor aangekondigde beslissing tot wijziging van de tweede uitdelingslijst op de uitdelingslijst voor de schuldvordering van Landsbanki uitgetrokken middelen mogelijk zouden kunnen verwateren tengevolge van na de tweede uitdeling opkomende omstandigheden, zoals andere nagekomen schuldvorderingen.
3.6.
Aan Landsbanki kan worden toegegeven dat de reservering niet garandeert dat de door die reservering voor uitkering aan Landsbanki in afwachting van de uitspraak in de renvooiprocedure beschikbaar gehouden baten onaangetast zullen zijn wanneer Landsbanki te zijner tijd geheel of gedeeltelijk in haar vordering door de rechter in het gelijk wordt gesteld. Een reservering als de onderhavige is geen van de boedel afgescheiden vermogen en niet kan worden uitgesloten dat de boedel gehouden is thans nog niet voorziene betalingen te doen die de voor uitkering beschikbare baten van Indover verminderen en zelfs uitkering van op de uitdelingslijst voor voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen opgenomen reserveringen (deels) onmogelijk maken. Evenmin kan worden uitgesloten dat thans nog onbekende schuldvorderingen langs de weg van artikel 186 Fw zullen moeten worden beoordeeld en invloed kunnen uitoefenen op het te zijner tijd nog voor verdeling beschikbare vermogen van de gefailleerde.
3.7.
Indien de rechtbank Landsbanki in haar verzoek tot schorsing van de (verdere) behandeling van haar verzet zou volgen, is het gevolg dat curatoren niet over kunnen gaan tot de voorgenomen, en door de rechter-commissaris goedgekeurde, tweede, tussentijdse, uitdeling, dit ten nadele van erkende concurrente crediteuren, die belang hebben bij die tweede uitkering. Volgens de tweede uitdelingslijst staat een bedrag van € 54.605.271,52 thans gereed voor uitkering.
3.8.
Het risico dat voor uitkering aan Landsbanki na eventuele toewijzing van haar vordering in de renvooiprocedure niet meer de volle 64% van haar schuldvordering, derhalve € 2.466.560,00, waarop zij door het uittrekken van dat bedrag op de uitdelingslijst in beginsel aanspraak heeft indien zij in de renvooiprocedure geheel in het gelijk wordt gesteld, beschikbaar is, kan in het licht van het stelsel van de faillissementswet niet aan uitdeling volgens de tweede uitdelingslijst in de weg staan.
Artikel 179 Fw bepaalt immers dat de rechter-commissaris telkens wanneer hij meent dat er voldoende middelen (penningen) voor uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers beschikbaar zijn die uitdeling beveelt. De ratio van deze verplichting van de rechter-commissaris is gelegen in de veelal lange duur, die met de afwikkeling van een faillissement gemoeid is, en in de belangen van erkende schuldeisers bij het zo spoedig als redelijk is ter beschikking krijgen van de aan hen in het faillissement toekomende middelen. Zolang het voor uitdeling beschikbare vermogen op een faillissementsrekening staat is het maatschappelijk gezien in de dode hand en wordt het onttrokken aan het economisch verkeer.
De tussentijdse uitkering heeft tot gevolg dat de schade tengevolge van het faillissement van hun debiteur voor de erkende crediteuren zo veel als mogelijk wordt beperkt.
Met artikel 181 Fw wordt vervolgens voorzien in de belangen van schuldeisers wier schuldvorderingen zijn betwist maar voorwaardelijk in het faillissement zijn toegelaten. Deze bepaling gaat ervan uit dat uitdeling aan erkende schuldeisers kan plaatsvinden, ongeacht het feit dat schuldeisers wier schuldvordering vanwege betwisting slechts voorwaardelijk is toegelaten eerst aanspraak krijgen op uitkering van het voor hen op de uitdelingslijst uitgetrokken bedrag wanneer zij in de renvooiprocedure in het gelijk zijn gesteld of zoveel eerder als de curator hun schuldvordering alsnog erkent. Hoewel de schuldeisers wier schuldvorderingen aldus voorwaardelijk zijn toegelaten dan ook hetzelfde risico lopen dat Landsbanki thans aanvoert ter motivering van haar verzoek de (verdere) behandeling van haar verzet tegen de tweede, tussentijdse uitdelingslijst te schorsen, heeft de wetgever dit geen belemmering geacht voor tussentijdse uitkeringen in een faillissement. De slotsom is dat de met artikel 181Fw geboden voorziening niet aan tussentijdse uitdeling aan erkende crediteuren in de weg staat, maar juist een belemmering om tot tussentijdse uitkering over te gaan wegneemt. Dit volgt ook uit HR 21 januari 1983, NJ 1983,512
3.9.
De artikelen 184 en 186 Fw maken op dit stelsel geen inbreuk. Deze beide bepalingen beogen (slechts) te voorkomen dat door fouten van de curator op de uitdelingslijst de gelijke behandeling van concurrente crediteuren van de gefailleerde niet is gewaarborgd (artikel 184 Fw) danwel (art.186 Fw) dat schuldeisers wier schuldvordering (nog) niet is geverifieerd of voor een te laag bedrag is geverifieerd hun aanspraak op uitkering in gevaar zien gebracht door een, tussentijdse, uitdeling zonder dat voor hen een voorziening is getroffen, hetzij door hun schuldvordering, indien erkend, op te nemen op de uitdelingslijst, hetzij door voor hun voorwaardelijk toegelaten schuldvordering de percenten van het volle bedrag van die schuldvordering op de uitdelingslijst uit te trekken, zoals voorzien in artikel 181Fw.
3.10.
De conclusie van het voorgaande is dat door indiening van het verzet, de aan de behandeling van het verzet voorafgaande verificatie van haar schuldvordering en de voorwaardelijke toelating in het faillissement, en met de hiervoor aangekondigde beslissingen van de rechtbank in het verzet, de belangen van erkende crediteuren in aanmerking genomen, voorzien is in voldoende waarborging van de belangen van Landsbanki als beoogd in de Faillissementswet, zodat er geen grond is voor schorsing van de verdere behandeling van het verzet en aanstonds een einduitspraak op het verzet van Landsbanki kan worden gegeven.
4. De kosten
Nu het verzetschrift slechts dient om als schuldeiser geverifieerd te worden en geen andere crediteuren in verzet zijn gegaan tegen de tweede tussentijdse uitdelingslijst dienen de kosten van het
verzet ex artikel 186 lid 3 Fw. ten laste van Landsbanki te komen.
Tot die kosten behoren de eigen kosten van Landsbanki, die zij dus zelf dient te dragen.
Volgens curatoren behoren tot de kosten van het verzet alle kosten van het verzet, ook de kosten die aan hun zijde zijn gemaakt voor de behandeling daarvan. Zij hebben hun kosten berekend op € 11.351,66, omdat zij en hun kantoorgenoten 46,60 uur hebben besteed aan de behandeling van dit verzet. Landsbanki stelt zich op het standpunt dat de kosten van het verzet aan de zijde van curatoren die voor haar rekening komen op grond van art. 186 lid 3 Fw beperkt zijn tot het door curatoren voor de behandeling van het verzet verschuldigd vastrecht.
Wat dit laatste betreft kan worden vastgesteld dat curatoren voor de behandeling van het verzet van Landsbanki geen vastrecht verschuldigd zijn. Slechts hij die verzet tegen de uitdelingslijst doet is vastrecht verschuldigd (WTBZ art. 9 lid 4, nog van kracht ten tijde van het verzet tegen de uitdelingslijst)
Blijkens vaste rechtspraak zijn de kosten waarop artikel 186 lid 3 Fw ziet beperkt tot de gerechtskosten en voorziet die bepaling niet in een veroordeling van de schuldeiser die verzet tegen de uitdelingslijst heeft gedaan met het doel geverifieerd te worden in de kosten van de curator, anders dan in diens gerechtskosten.
Hoewel aan curatoren kan worden toegegeven dat niet goed valt te begrijpen dat kosten die curatoren uitsluitend maken omdat Landsbanki haar vordering niet zo tijdig heeft ingediend dat deze op de eerste verificatievergadering had kunnen worden onderzocht, zoals de kosten van de aanwezigheid op de tweede verificatievergadering en de behandeling van het verzet tegen de uitdelingslijst, en de voorbereiding daarvan (niet dus de ook door curatoren opgevoerde kosten van het onderzoek naar de gegrondheid van de vordering van Landsbanki, nu die kosten ook zouden zijn gemaakt bij onderzoek ten behoeve van de eerste verificatie), ten laste van de andere crediteuren van de gefailleerde zouden moeten komen door vaststelling van het salaris van curatoren met inachtneming van deze kosten, is daarin en in de opvatting van een enkele schrijver onvoldoende reden gelegen om af te wijken van de vaste lijn in de rechtspraak op dit punt. Zie HR 5 juni 1964 NJ 1964,367)
BESLISSING
De rechtbank:
- -
verklaart het verzet gegrond;
- -
bepaalt dat de 2de tussentijdse uitdelingslijst in het opgemelde faillissement, wordt aangevuld met
de concurrente schuldvordering van Landsbanki ad € 3.854.000,-, in de zin dat deze vordering onder
nummer 20A wordt toegevoegd aan de lijst van betwiste schuldvorderingen alsmede voorwaardelijk
toegelaten ex artikel 125 Fw;
- -
bepaalt dat van het boedelactief bedragen worden gereserveerd ter hoogte van het percentage van de
vordering van Landsbanki gelijk aan het percentage van de reeds plaatsgevonden en nog plaats te
vinden uitdelingen, totdat duidelijkheid is ontstaan omtrent de validiteit van de vordering van
Landsbanki;
- -
verklaart dat de kosten van het verzet ten laste van Landsbanki komen en stelt vast dat curatoren geen gerechtskosten hebben gemaakt die ten laste van Landsbanki komen.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.A.J. Peeters en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2010.