Hof 's-Hertogenbosch, 06-06-2019, nr. 200.253.895, 01
ECLI:NL:GHSHE:2019:2041
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-06-2019
- Zaaknummer
200.253.895_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:2041, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑06‑2019; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 06‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Gezagsbeëindiging en benoeming van de pleegvader tot voogd in plaats van de GI. Artikel 1:266 en 1:299 BW. Nu de pleegvader al sinds oktober 2016 voor de kinderen zorgt en zowel de raad als de GI van mening zijn dat de kinderen daar op hun plek zitten en er geen enkele indicatie is dat de pleegvader niet in staat is beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de pleegvader thans met de voogdij wordt belast.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juni 2019
Zaaknummer : 200.253.895/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/342654 / FA RK 18-1425
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Vlissingen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking betreft de minderjarigen:
- [minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna tezamen ook: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI);
[pleegvader] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegvader.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 november 2018, schriftelijk uitgewerkt op 28 december 2018, verbeterd bij beschikking van 28 december 2018.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- -
opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder af te wijzen;
- -
subsidiair te bepalen dat de pleegvader wordt benoemd tot voogd over de kinderen, althans over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dan wel een beschikking te geven die het hof juist acht;
- -
kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
mr. Kouijzer, namens de moeder;
- -
de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- -
de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- -
de pleegvader.
2.3.1.
De moeder is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 februari 2019.
3. De beoordeling
3.1.
De moeder en de heer [vader] (hierna te noemen: de vader) zijn gehuwd geweest.
Uit de relatie van de moeder en de vader voorafgaande hun huwelijk zijn – voor zover hier van belang – de hiervoor genoemde minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft deze kinderen erkend.
Tijdens het huwelijk is voorts de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige 3] geboren.
3.1.1.
Op [datum] 2015 is de vader overleden.
3.1.2.
Vervolgens oefende de moeder alleen het gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 20 maart 2013 onder toezicht van de GI. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 27 september 2016 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling van de kinderen is nadien steeds verlengd.
3.3.
Bij beschikking van 27 september 2016 is een (crisis)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend.
Deze machtiging is ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van 14 maart 2018 is toestemming verleend aan de GI tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] in een verblijf accommodatie jeugdhulpaanbieder. Bij beschikking van 9 augustus 2018 is ten aanzien van [minderjarige 1] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 10 augustus 2018 tot 21 maart 2019.
3.3.1.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven sinds 24 oktober 2016 in het (netwerk)pleeggezin van de pleegvader (de broer van de moeder).
[minderjarige 1] verblijft sinds augustus 2018 bij [instelling] .
3.4.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogdes over de kinderen benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder ziet nu, anders dan tijdens de procedure in eerste aanleg, in dat de kinderen continuïteit en stabiliteit nodig hebben in hun opvoeding.
De moeder ondersteunt het verblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de pleegvader. De kinderen zijn getraumatiseerd door de gebeurtenissen in het verleden. De pleegvader heeft dit goed opgepakt door [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan te melden voor hulpverlening. Er is vanuit de voogd van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] veel wantrouwen jegens de moeder. Daarom vinden er nu geen bezoeken plaats. De moeder hoopt dat er snel weer een ingang komt voor het herstel van de contacten met de kinderen.
De plaatsing van [minderjarige 1] verloopt voorzichtig positief. De moeder probeert haar te ondersteunen en rust te bieden. De moeder accepteert dat het perspectief van [minderjarige 1] na de gesloten plaatsing niet bij haar ligt, maar in een open groep in [plaats 1] of [plaats 2] . De samenwerking met de voogd van [minderjarige 1] verloopt een stuk beter dan voorheen.
De moeder betreurt dat zij geen momenteel geen contact heeft met de kinderen. Zij hoopt dat hier in de toekomst verandering in komt.
De houding van de moeder ten opzichte van de GI en andere hulpverlening is veranderd. De moeder wil echter nog altijd graag betrokken blijven bij de kinderen en meedenken over beslissingen die genomen moeten worden. Zij is bang anders geheel buiten spel te worden gezet.
De moeder werkt hard aan zichzelf, juist ook om haar rol als moeder op afstand zo goed mogelijk te kunnen vervullen. De moeder is nu meer gericht op haar eigen toekomst. Zij heeft via het internet een man leren kennen in Los Angelos (V.S.) en de kans bestaat dat zij gaat emigreren.
Nu de moeder accepteert dat de kinderen niet meer bij haar komen wonen, is een gezagsbeëindiging niet nodig om duidelijkheid te verschaffen over het toekomstperspectief van de kinderen. Mocht haar gezag over de kinderen toch worden beëindigd, dan wenst de moeder dat de pleegvader tot voogd over de kinderen, althans in ieder geval de jongens wordt benoemd. De moeder heeft ontzag voor haar broer. Hij heeft voldoende opvoedingsvaardigheden. De pleegvader kent de moeder al haar hele leven en weet goed hoe hij met haar problematiek moet omgaan. Hij kan haar tegenwicht beiden. De moeder heeft er vertrouwen in dat hij de juiste keuzes maakt. Ook [minderjarige 1] heeft een goede band met hem en zij luisterde naar hem.
3.7.
De raad voert ter zitting van het hof – kort samengevat – het volgende aan.
De situatie rondom de ‘internetrelatie’ van de moeder geeft een beeld van hoe de moeder denkt. Zij is kwetsbaar en beperkt. Zij staat op afstand van de kinderen, maar wil haar rol als moeder vormgeven. Zij heeft echter geen contact met de kinderen en zij heeft geen inzicht in de behoefte van de kinderen. Zij is niet machtig om als gezagsdrager te handelen. Het verzoek van de moeder is ingegeven door haar wens om erkenning te krijgen voor de rol die zij heeft in het leven van de kinderen, althans haar angst om die rol te verliezen. Het is belangrijk dat de GI hiermee aan de slag gaat.
De moeder is onvoorspelbaar en wisselend in haar gedrag. Dit is van invloed op de stabiliteit en de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen hebben veel meegemaakt en zijn zeer beschadigd. Het niet toestaan van contact tussen de moeder en de kinderen is noodzakelijk om de kinderen stabiel te houden en de rust te bewaren.
Dat de moeder (nu wel) kan instemmen met het verblijf van de kinderen bij de pleegvader respectievelijk de jeugdzorginstelling, is niet doorslaggevend. Indien de kinderen zouden weten dat de moeder wil en kan meedenken en meebeslissen, zou dit schadelijk zijn voor het welbevinden van de kinderen. De hulpverlening zou stagneren en de veiligheid en stabiliteit van de kinderen zou in het gedrang komen.
Het verblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de pleegvader en de rol die hij heeft moet worden omgeven door veiligheid en stabiliteit. Als de pleegvader belast zou worden met de voogdij en vervolgens in conclaaf zou moeten gaan met de moeder, zou dat een moeilijke situatie opleveren. Hij moet in een voorkomende situatie in staat zijn tegen haar te zeggen dat het niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om contact met haar te hebben. Dit zal meteen een reactie opleveren van de moeder. Op dit moment acht de raad het niet in belang van de kinderen c.q. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat de pleegvader belast wordt met de voogdij. Wel is het noodzakelijk dat bekeken wordt wat nodig is om de voogdij op termijn aan de pleegvader over te dragen, aangezien [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daar kennelijk veel zekerheid aan ontlenen. Dat belang moet worden afgewogen tegen het (beperkte) risico op een loyaliteitsconflict bij de kinderen: de kinderen moeten, ook als zij contact hebben met de moeder, loyaal kunnen zijn aan de pleegvader. Het is aan de GI om dat te onderzoeken en te beoordelen, in samenwerking met de pleegvader en pleegzorg.
3.8.
De GI heeft ter zitting van het hof – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De GI heeft intensief ingezet op het realiseren van een bezoekregeling tussen de moeder en de kinderen. Door de onbetrouwbaarheid van de moeder is dit niet gelukt. De moeder heeft bij de evaluatie van de bezoeken die wél door zijn gegaan (eind 2018) aangegeven geen contact meer te willen met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en niets meer met de GI te maken te willen hebben.
[minderjarige 1] heeft in december aangegeven dat zij geen contact met de moeder wilde. Daar is zij op terug gekomen, maar de hulpverleners van de groep hebben grote zorgen daarover. De moeder heeft [minderjarige 1] in een e-bericht belast met de informatie dat zij zal vertrekken naar de V.S. De moeder ondermijnt hiermee het behandeltraject van [minderjarige 1] . Contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] moeten altijd op de agenda blijven staan, maar dit moet zorgvuldig worden benaderd en het moet plaatsvinden onder begeleiding van een psycholoog en passend zijn binnen haar behandeltraject.
Ook in het accepteren van de plaatsing van de kinderen is en blijft de moeder heel onstabiel. Het is bovendien de vraag hoe de moeder invulling wil geven aan het gezag als zij naar de V.S. zal verhuizen. De kinderen hebben duidelijkheid nodig: hier ga ik wonen en deze mensen nemen de beslissingen die over mij gaan.
De relatie c.q. het contact met de ex-partner van de moeder met [minderjarige 1] is ingewikkeld en belastend voor haar. [minderjarige 1] wordt hierin ondersteund.
De pleegvader zou een lastige positie krijgen als hij met de voogdij zou worden belast. Daarbij is van belang dat de moeder moeite heeft met het nakomen van een bezoekregeling. Een derde, professionele partij kan positie innemen ten opzichte van de moeder en besluiten nemen in het belang van de kinderen. Op den duur zou de GI de voogdij wel aan de pleegvader willen overdragen. De GI wil echter eerst met de pleegzorg en de pleegvader in gesprek over wat daarvoor nodig is. De relatie c.q. het contact tussen de kinderen en de moeder op dat moment zijn daarbij mede bepalend, alsmede het verloop van de traumabehandeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De GI erkent echter dat de mogelijkheden van ‘pleegvoogdij’ op dit moment al beter onderzocht hadden moeten zijn.
De problematiek van en de zorgen over [minderjarige 1] zijn ernstig. Zij doorloopt nog een lang traject van behandeling, waarin veel besluiten moeten worden genomen en stappen moeten worden gezet. Hierin heeft de GI al veel geïnvesteerd en het is goed dat de GI dit blijft doen.
3.9.
De pleegvader heeft ter zitting van het hof – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] stellen hem vragen als: “wie ben jij van mij?” en “worden wij echt niet meer weggehaald?”. Soms ziet de pleegvader dat zij zich zorgen maken over hun verblijf, doordat zij neerslachtig zijn of als zij in hun bed plassen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ervaren veel onduidelijkheid over hun verblijf in het pleeggezin. Zij klaren op als de pleegvader zegt dat hij zijn best zal doen om met de voogdij te worden belast. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben nu duidelijkheid nodig en dat kan hen worden gegeven door de pleegvader met de voogdij te belasten. De pleegvader is uiteraard ook erg betrokken op [minderjarige 1] en hij heeft in het verleden ook vaak dingen voor haar proberen te regelen. Zonder gezag zijn de mogelijkheden echter beperkt. Hij probeert wel geregeld contact met haar te zoeken.
De pleegvader is een geschikte opvoeder die al drie jaar voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zorgt en ook alle andere kinderen van de moeder heeft opgevoed, met uitzondering van [minderjarige 1] .
De kinderen zijn erg beschadigd.
De bezoekregeling is altijd moeilijk verlopen, maar dit was meer het gevolg van de slechte samenwerking tussen de moeder en de GI. De pleegvader heeft zich in ieder geval altijd aan de afspraken gehouden. De pleegvader voorziet geen problemen met betrekking tot zijn relatie met de moeder, zijn zus.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Beëindiging gezag
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
- a.
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
- b.
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na een eigen weging en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.3.
Het hof verwijst naar de uitvoerige motivering van de rechtbank ter zake. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat – kort en zakelijk weergegeven – de kinderen, gezien hun belaste voorgeschiedenis en (als gevolg daarvan) kindeigen problematiek, het nu hard nodig hebben dat zij in een stabiele en veilige opvoedingsomgeving verder kunnen opgroeien, waarin hen voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid wordt geboden en waarin zij gestimuleerd worden in hun ontwikkeling.
De moeder is gelet op haar persoonlijke problematiek niet bij machte dit aan de kinderen te bieden. De moeder is in haar handelen onbetrouwbaar en onvoorspelbaar en zij is, handelend vanuit haar eigen emoties en (on)mogelijkheden, niet in staat om in het belang van de kinderen te kunnen denken en handelen. De wisselende houding van de moeder ten opzichte van de GI en andere hulpverleners en ten opzichte van (het contact met) de kinderen, zorgt voor onrust bij de kinderen.
Gezien de reeds lange hulpverleningsgeschiedenis en achtergrond van de beperkingen van de moeder, acht het hof de verwachting gerechtvaardigd dat hierin geen verbetering zal optreden. Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt.
In het pleeggezin respectievelijk de jeugdinstelling waar de kinderen verblijven wordt aan hun ontwikkelbehoeften daarentegen wel tegemoet gekomen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij hun verblijf aldaar kunnen voortzetten.
3.9.4.
In hoger beroep bestrijdt de moeder ook niet langer dat thuisplaatsing van de kinderen niet meer aan de orde is. De moeder stelt in hoger beroep echter dat, nu zij duurzaam bereid is in te stemmen met het verblijf van de kinderen in het pleeggezin respectievelijk de jeugdzorginstelling, een gezagsbeëindiging niet nodig is. Om de kinderen de nodige duidelijkheid en zekerheid te verschaffen en hen te laten ervaren en dat hun huidige verblijf gegarandeerd is, is echter ten minste nodig dat de moeder dit ook naar de kinderen, de betrokken hulpverlening en (in geval van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) de pleegvader actief uitdraagt. Het is het hof uit niets gebleken dat de moeder dit heeft gedaan. De moeder stelt weliswaar dat zij haar nieuwe zienswijze ten aanzien van de uithuisplaatsing van de kinderen met de gezinsvoogd heeft gedeeld, maar ter zitting van het hof is onweersproken gebleven dat de GI vanaf eind 2018 op geen enkele wijze meer in contact met de moeder is kunnen komen. Ook heeft de moeder sindsdien geen enkel contact meer gehad met de kinderen, althans uit niets – ook niet uit de stellingen van de moeder, dan wel het relaas van de advocaat van de moeder ter zitting – blijkt dat de moeder de kinderen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig emotionele toestemming heeft gegeven voor voortzetting van hun huidige verblijf. De moeder is ook niet ter zitting verschenen, zodat het hof de moeder hieromtrent ook niet heeft kunnen bevragen. Uit de uitspraken die [minderjarige 2] en [minderjarige 3] volgens de pleegvader doen, blijkt daarentegen dat zij nog altijd veel onduidelijkheid en onzekerheid ervaren over hun verblijf en dat dit zijn weerslag heeft op hun welbevinden.
Het hof acht het van belang dat aan de kinderen duidelijkheid wordt verschaft over waar zij verder zullen opgroeien en wie voortaan de beslissingen over hen neemt.
3.9.5.
Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat aan de gronden voor de beëindiging van het gezag van de moeder is voldaan en dat het verzoek van de raad daartoe terecht is toegewezen. Hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel van het hof.
3.9.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie van het hof dat de bestreden (verbeterde) beschikking, voor zover het betreft de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen, dient te worden bekrachtigd.
Voogdij
3.9.7.
Het hof stelt vast dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] erg onzeker zijn over de bestendigheid van hun verblijf in het pleeggezin. Dit uit zich onder meer in de vragen die zij stellen aan de pleegvader en in de stagnatie die plaatsvindt in het kader van de traumatherapie. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn nog altijd angstig dat zij niet bij de pleegvader mogen blijven, ondanks dat de GI nu met de voogdij is belast en de beslissingen over hen neemt. De pleegvader heeft de overtuiging dat de onzekerheid kan worden weggenomen door hem met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te belasten.
Met inachtneming van het voorgaande en rekening houdend met het feit dat de pleegvader al sinds oktober 2016 voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zorgt, dat zowel de raad als de GI van mening zijn dat de kinderen daar op hun plek zitten en er geen enkele indicatie is dat de pleegvader niet in staat is beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn, is het hof van oordeel dat het in het belang van de [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is dat de pleegvader thans met de voogdij over deze kinderen wordt belast. De pleegvader heeft zich ter zitting bereid verklaard de (pleegouder)voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te aanvaarden.
De GI stelt tijd nodig te hebben om verder te onderzoeken wat er nodig is om de voogdij aan de pleegvader over te dragen. De raad heeft aangevoerd dat het denkbaar is dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een loyaliteitsconflict geraken als de pleegvader met de voogdij over hen wordt belast. Het hof is echter van oordeel dat, alles afwegende, de kinderen nu duidelijkheid vragen over hun perspectief en dat dit dringende belang van de kinderen zodanig zwaar weegt dat het risico op spanningen tussen de moeder en de pleegvader en het risico op een loyaliteitsconflict bij de kinderen – mocht zich dit in de toekomst al voordoen - , daar niet tegen opwegen. Het is immers ook de wens van de moeder dat de pleegvader tot voogd over de kinderen wordt benoemd wanneer haar gezag wordt beëindigd en zij heeft vertrouwen in hem.
Het hof heeft het vertrouwen dat de pleegvader, hoewel de moeder momenteel op afstand staat van de kinderen, de deur zal openhouden voor contact tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Het hof benadrukt dat hij daarbij blijvend in ondersteund kan worden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissing van de rechtbank om de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dient te worden vernietigd en dat de pleegvader met de voogdij over hen wordt belast.
3.9.8.
[minderjarige 1] maakt thans een voorzichtig positieve ontwikkeling door. Deze groei is het resultaat van een zorgvuldig uitgestippeld behandeltraject en intensieve begeleiding van de bij haar betrokken hulpverlening en begeleiding. [minderjarige 1] heeft echter nog een heel traject te gaan en het ziet ernaar uit dat zij nog een hele tijd in een jeugdhulpinstelling zal verblijven. Hierbij acht het hof het passend dat een derde, professionele partij met de voogdij over [minderjarige 1] belast blijft, die de beslissingen over haar kan nemen en regie kan blijven voeren over het behandeltraject. Het gegeven dat de pleegvader van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de voogdij over [minderjarige 1] eveneens graag zou aanvaarden en dat hij (zo stelt de moeder) aanzien heeft binnen de familie, maakt het oordeel van het hof niet anders. Hierbij overweegt het hof dat, anders dan [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , gebleken is dat het voor [minderjarige 1] voldoende duidelijk is dat zij niet meer bij de moeder zal worden geplaatst.
3.9.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissing van de rechtbank om de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige 1] , dient te worden bekrachtigd.
3.10.
Het hof zal tot slot de GI veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter over het gevoerde bewind ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt met ingang van heden de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 november 2018, schriftelijk uitgewerkt op 28 december 2018, verbeterd bij beschikking van 28 december 2018, voor zover het betreft de benoeming van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd over de hierna te noemen minderjarigen;
benoemt met ingang van heden [pleegvader] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Suriname), wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] (de pleegvader), tot voogd over:
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
veroordeelt de GI tot het afleggen van rekening en verantwoording ten overstaan van de kantonrechter over het gevoerde bewind;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, J.C.E. Ackermans-Wijn en C.L.M. Smeets, bijgestaan door de griffier, en is door mr. P.P.M. van Reijsen op 6 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.