Einde inhoudsopgave
Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad
Artikel 3 Benzine
Geldend
Geldend vanaf 25-06-2009
- Bronpublicatie:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 2009/30/EG)
- Inwerkingtreding
25-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-04-2009, PbEU 2009, L 140 (uitgifte: 05-06-2009, regelingnummer: 2009/30/EG)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
1.
De lidstaten verbieden uiterlijk per 1 januari 2000 het op hun grondgebied in de handel brengen van gelode benzine.
2.
De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied slechts benzine in de handel kan worden gebracht die beantwoordt aan de milieutechnische specificaties van bijlage I.
Voor de perifere gebieden kunnen de lidstaten evenwel specifieke maatregelen treffen om benzine met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg in de handel te brengen. De lidstaten die van deze mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie hiervan in kennis.
3.
Tot 2013 schrijven de lidstaten voor dat de leveranciers ervoor moeten zorgen dat benzine met een maximumzuurstofgehalte van 2,7 % en een maximumethanolgehalte van 5 % in de handel wordt gebracht. Indien zij dit noodzakelijk achten, kunnen zij deze maatregel verlengen. Zij zorgen ervoor dat de consument naar behoren wordt voorgelicht over het biobrandstofgehalte van benzine en in het bijzonder over de wijze waarop de diverse benzinemengsels moeten worden gebruikt.
4.
Onverminderd lid 5 kunnen lidstaten met een lage omgevingstemperatuur gedurende de zomerperiode benzine in de handel brengen met een maximale dampspanning van 70kPa.
Lidstaten waarop de in de eerste alinea bedoelde afwijking niet van toepassing is, kunnen uit hoofde van lid 5 gedurende de zomerperiode benzine met ethanol in de handel brengen met een maximale dampspanning van 60kPa, met daarbovenop de in bijlage III vermelde toegestane afwijking van de maximale dampspanning, op voorwaarde dat het ethanol biobrandstof is.
5.
Indien de lidstaten gebruik wensen te maken van een van de in lid 4 genoemde afwijkingen, stellen zij de Commissie hiervan in kennis en verstrekken zij haar alle relevante informatie. De Commissie beoordeelt de wenselijkheid en duur van de afwijking, met inachtneming van:
- a)
het vermijden van sociaaleconomische problemen als gevolg van de hogere dampspanning, met inbegrip van de noodzaak van technische aanpassingen binnen een bepaalde tijdslimiet; en
- b)
de gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de hogere dampspanning en in het bijzonder de gevolgen voor de naleving van de Gemeenschapswetgeving inzake luchtkwaliteit, zowel in de betrokken lidstaat als in de andere lidstaten.
Indien uit de beoordeling van de Commissie blijkt dat de afwijking ertoe leidt dat niet voldoende voldaan wordt aan de Gemeenschapswetgeving inzake luchtkwaliteit of luchtvervuiling, met inbegrip van de relevante grenswaarden en emissieplafonds, wordt de aanvraag geweigerd. De Commissie houdt eveneens rekening met de relevante streefwaarden.
Indien de Commissie binnen zes maanden na ontvangst van alle relevante informatie geen bezwaar tegen het verzoek heeft aangetekend, kan de betrokken lidstaat de uitzonderingsmaatregel waarom het heeft verzocht toepassen.
6.
Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten het in de handel brengen van kleine hoeveelheden gelode benzine met een loodgehalte van maximaal 0,15 g/l blijven toestaan tot een maximum van 0,03 % van de totale verkoop, voor distributie door speciale belanghebbende groeperingen ten behoeve van oude, karakteristieke voertuigen.